De Rotte ligt er zonnig bij op deze novembermiddag. Het kleine stukje tussen de Noorderbrug en het Pompenburg is een toonbeeld van rust. Geen blad meer te zien aan de kastanjes, aan weerszijde van dit riviertje, waar Rotterdam zijn naam aan ontleent. De weinige nog resterende kastanjes, zullen na het eerstvolgende stormpje ,niet meer in de bomen hangen. Langgerekte ‘kroos- tapijten’ verhullen deels de weerspiegeling van de flatgebouwen aan de overkant. Een politiewagen met zwaailicht komt aangesjeesd; stopt naast de flat. Twee agenten springen uit de wagen en rennen naar de flat.
Langs de kade ligt een slordig in elkaar geflanst
meerkoetjesnest. Takjes van verschillende afmetingen, plastic zakken, tie-raps,
stukken kleding, injectienaalden, zweetbandjes, lege bierblikjes, bladen, kroos: kortom een vreselijk zooitje.
Desondanks komt mevrouw koet luid
kwetterend én met hoge snelheid op me af, als ik het nest van dichtbij wil
bekijken.
Nog vele malen onooglijker dan het koetjesnest is de verwaarloosde
woonboot die langs de Rechter Rottekade ligt. Om onduidelijke redenen mag dit
wrak niet gesloopt worden. Het is velen een doorn in het oog. Alle ruiten zijn ingegooid. De laatste verfbeurt was minimaal twintig jaar
geleden. Af en toe rijdt er een auto voor die er nog krakkemikkiger uitziet dan
die boot. Een zeer zware jonge man stapt daar uit, die er op zijn beurt nòg
weer veel slechter uitziet dan die auto van hem. Awel, hij stapt die boot op met in iedere hand een boodschappentas
van de dierenwinkel. De zwerfkatten hier verzorgt hij goed.
Achter dat wrak passeert een roeiboot met vier zwoegende
zeventigers, in de richting van het groene, landelijke deel van Rotterdam. Met
grote slagen verstoren ze de rust van een stel kroos-grazende eenden, waarvan
er een nog net opzij kan zwemmen voor hij een klap met een roeispaan op zijn
kop krijgt. De roeier kan er niks aan doen … die zit met zijn rug naar die
vogel toe.
Behalve eenden, zwemmen er ook drie zwanen, twee futen, vier
meerkoetjes. Een tiental lawaaierige meeuwen zorgt voor flink wat onrust. Nu eens vliegen de
vogels op dan duiken ze het water weer in.
De roeiers komen dichtbij het zwanennest, tè dichtbij. De
zwanen komen in beweging.
Het gekrijs van meeuwen klinkt tegelijk op met het klappen van zwanenvleugels op het water. De zwanen zijn furieus. Verschrikt klampen de
roeiers zich vast aan de zijkanten van hun heftig schommelende boot. De twee statige
zwanen van voorheen zijn getransformeerd tot twee vervaarlijke
vechtmachines. Hun halzen nu dikker en
korter. Laag over het water vliegen de beesten. Ze blijken het niet gemunt te
hebben op de vreedzame roeiers maar op de meeuwen, die door hun grotere wendbaarheid keer
op keer de aanvallen kunnen afslaan. De
zwanen blijven jagen. Als het vliegend niet lukt dan zwemmend. Nu verbreden ze
ook hun verentooi . Razendsnel zwemmend gaan de zwanen nu de meeuwen te lijf.
Treiterend schieten de meeuwen kris kras over het water. Ze blijven ongrijpbaar. Toch boeken de zwanen
boeken resultaat. Tegelijk met de nu wat fanatieker roeiende ouderen, vliegen de
meeuwen de Noorderbrug onderdoor. Daar, op die fictieve grens blijven de zwanen
als grenswachten nog even surveilleren.
Uit de flat aan de overkant komen twee politieagenten met
een geboeide witte man tussen hen in. De man wordt de auto ingekwakt. Terwijl hij zo mak als een
lammetje lijkt. Vol gas rijdt de politiewagen weg.
In vijf minuten is de rust is weer terug op(en langs) dit
kleine stukje Rotte tussen de Noorderbrug en het Pompenburg.