Een héél ondeugend type ben ik nooit geweest. Natuurlijk, net als
ieder ander jochie heb ik wel eens kattenkwaad uitgehaald. Maar om nu te zeggen
dat ik stoute dingen doe, alleen maar ‘voor de kick’. Neen, ik geloof dat ik
daar een te grote bangerik voor ben. Als
ik al eens iets doe wat als ‘ondeugend’ wordt beschouwd, doe ik dat vanuit de
stellige overtuiging, dat er niks aan de hand is. Òf omdat mijn ondeugendheid
prettige gevolgen heeft voor mij. De ondeugende
Jee is in feite een heel braaf Jeetje. Zeg maar een Jeetje Mina!
Stelen, doe ik dan wel eens.
Met een vriend jat ik, onder de sta-tribune bij de voetbalclub Sparta lege
bierflesjes. We leveren de flesjes in bij Gerrit de groenteboer en van het statiegeld
kopen we fruit bij hem. We zijn nooit gesnapt. Ik ben wèl gestraft, destijds.
Door God persoonlijk, denk ik dan. Geniaal idee van Hem om mij met mijn
bovenbeen aan een tien centimeter lange, scherpe uit-stekende punt van het hek
rond het Spartastadion te spietsen. Nooit meer lege bierflesjes gejat.
God is in mijn buurt als voornaamste Wijkagent. Over de meeste
dingetjes zeurt Hij niet. Ik heb geen
zin in omlopen. Wie wel trouwens? Wanneer ik de weg kan afsnijden door over het
gras te lopen, ga ik echt niet omlopen. Een enkele keer straft God me dan met
een plark stront onder een schoen maar meestal ziet Hij het door de vingers,
als Hij die tenminste heeft.
De kleine Jee, is een fervent voetballertje. De enige twee autobezitters
in onze straat, Hennie van Dijk, de
kapper en Gustaaf de Waal, de kruidenier zijn niet erg blij met mij. De heren middenstanders
zijn zó kleinzielig bang, dat mijn voetbal hun kostbare autobezit beschadigen
zal. Alsof mijn bal van hout is en er roestige spijkers uitsteken, tsja … dan zou
die angst volkomen terecht zijn.
Nu eens komt de Waal, dan weer
eens van Dijk zijn winkel uit om mij en mijn vriendje Arie te verjagen. We
trekken ons er niet zo veel van aan. Meestal stoppen we enkele minuten; tot de Waal
weer een onsje kaas snijdt en van Dijk weer aan het knippen is. Dan ballen we
weer lekker door. Voor deze ongehoorzaamheid heeft God òns nooit bestraft. De
middenstanders daarentegen krijgen voor hun benepenheid jegens ons, sportieve
jongelui, wèl Gods torn over zich heen.
Bij de kruidenier begint in die periode, als hij zich zo vreselijk druk maakt over zijn
autootje, een vetknobbel uit zijn voorhoofd te groeien. Een knobbel zo breed
als een bolknak. Steeds als de knobbel drieëneenhalf à vier centimeter lang is,
laat de kruidenier hem weghalen. Daarna staat hij met een groot wit verband om zijn hoofd in de
winkel. De knobbel groeit echter steeds sneller aan en op het laatst moet hij,
net als hij weer thuis is, weer terug naar het ziekenhuis. Dat schiet natuurlijk
niet op. Al spoedig kan hij het ziekenhuis zal niet meer verlaten. Tegen zo’n snelgroeiende
knobbel is geen kruid gewassen. Langer dan twee en een halve week heeft het
niet geduurd.
Nu de Waal er toch niet meer is gebruiken wij zijn Renaultje als trapmuurtje,
als doel en tegelijk als een soort materiaalhok (voor de ballen, pompjes, pijpen
krijt, voetbalschoenen, doelnetten en scheidsrechtersfluiten).
De straf voor Kapper Hennie is helemaal niet mals. God heeft de
vader van een kleine jongen aangespoord om Hennie aan te geven bij de politie.
Hennie zou dat kleine manneke na een knipbeurt seksueel misbruikt hebben. Begerige
kappershanden verlustigen zich aan klein jongenspiemeltje!
We hebben Henny nooit meer terug gezien in de buurt en het is
allemaal nog door God bij elkaar gelogen
ook! Maar ja, die vader gelooft Hem, de politie gelooft Hem en de rechter trapt er ook in.
Op den duur hebben wij de auto’s niet meer nodig. We gaan op gras
voetballen met echte doelen. Inmiddels verandert de buurt. Er wordt flink
gedeald en er slapen geregeld junkies in de auto’s van van Dijk en de Waal. Hun
auto’s zijn op den duur naar de sloop gesleept. De straat is nu constant helemaal
vol geparkeerd. Er is te veel verkeer om te voetballen.