zondag 31 maart 2024

HET TEHUIS.

Het begon met schelden tegen Annie, haar moeder, mijn vrouw. Later ging Sjanie met van alles lopen gooien en smijten. Het engste was, dat ze telkens viel ... epilepsie leek wel. De ene keer viel ze lelijker dan de andere keer. Eens brak ze haar neus en verloor drie tanden. Woedeaanvallen … uitsluitend als ik niet thuis was. Afreageren op Annie leek het. Als ik thuis kwam uit mijn werk liep ze nog te tieren. Rustig deed ik mijn jas uit en liep naar Sjanie toe. Ze bond gelijk in. Ik zei niks. Wees alleen maar in de richting van haar kamer. Zette grote ogen op. Achteruit liep ze en vlak voor haar kamer draaide ze zich vlug om, opende de deur en wilde die meteen op slot draaien. O nee! Met één grote stap was ik óók bij de deur. Hield hem open. Sjanie ging gelijk op haar bed liggen. Ik hoefde niks te zeggen. Bleef haar net zo lang aankijken tot ze rustig was.


Het was een patroon. Ik kon het nog wel aan maar voor Annie was het niet te doen. Zij raakte soms gewond door wat Sjanie door het huis smeet. Op een keer gooide ze onze fruitschaal hard naar Annie. Zat ze met een gebroken been. Toen hebben we eens goed met elkaar gepraat en besloten om haar uit huis te plaatsen … voor haar eigen bestwil. Zo’n beslissing doet natuurlijk pijn. Voor Annie, als moeder maar zeker ook voor mij, als stiefvader. Nooit heb ik onderscheid willen maken, omdat ze mijn stiefdochter is. Ik heb mijn eigen dochter Katja altijd net zo behandelt als haar.
Met deze Pasen is het twintig jaar, dat Sjanie uit huis werd geplaatst. In het begin gingen we elk weekend nog bij haar op bezoek. Achttien jaar geleden al kregen we te horen, dat we beter niet meer op bezoek konden komen. Volgens de groepsleiding daar, ging ze zowel vòòr als ná ons bezoek door 't lint. Gooien met van alles. Precies zoals ze zich destijds thuis ook gedroeg. ‘Kom voorlopig maar niet meer,’ zei de groepsleiding. Dat duurt nu achttien jaar. Afgelopen goede vrijdag had ik nog even naar het tehuis gebeld om te vragen of Sjanie een middagje bij mij langs mocht komen … ik zit tenslotte ook maar in mijn uppie sinds de dood van Annie, vier jaar terug. ‘Dat zal niet gaan,’ zeiden ze daar, ‘want ze is voor de Pasen een paar daagjes bij uw andere dochter Katja’.

Katja woont, bij wijze van spreken, bij mij om de hoek. Helaas ben ik daar ook niet meer welkom … vanwege haar jonge kinderen.

COMEDIAN

Het is kwart voor tien als ik vanochtend wakker word. Extreem laat voor mijn doen. Meestal sta ik tussen zeven en acht op. Ik heb dan ook geen wekker gezet voor vandaag. Dacht dat ik uit mezelf wel bijtijds wakker zou zijn voor de fysio. Niet dus. Half tien was de afspraak. Op mijn mobiel zie ik dat Stephanie, mijn fysiotherapeute gebeld heeft. Toen lag ik nog te pitten. Heb er niks van gehoord.

Moest mijn mobiel gisteravond op ‘stil’ zetten. En dat stond ie nog steeds. Ik was in Theater de Bakkerij, met Annemarie, Jan en Carla (Klup-vrienden). We waren bij de voorstelling: ’Heel Rotterdam lacht’. Acht super-beginnelingen, twintigers, kregen ieder acht minuten om te laten zien wat ze hun mars hadden als stand-up comedian. Voor de meesten was het hun eerste optreden. Het zaaltje was tot de nok gevuld. Zo’n tachtig toeschouwers, schat ik.


Voor sommigen was het niet alleen hun eerste optreden maar naar mijn stellige overtuiging ook hun laatste. Zo af en toe moest de artiest een notitieboekje tevoorschijn toveren worden om te kijken welke grap ook al weer gemaakt moest worden. Prima hoor, dat wisten we als publiek van te voren. We moesten onze verwachtingen niet al te hoog stellen. Dat zou alleen maar tot teleurstelling leiden maar ... helaas dat leidde er toch toe. Het deed me sterk denken aan ‘me eiguh’ fiasco.


Ik krijg het nog Spaans benauwd als ik er aan terugdenk. Ik zat op de toneelschool in Utrecht. Was begin twintig. Gaf me op om in zo’n klein theatertje te debuteren als comedian. Oh, wat voelde ik me beroerd, onzeker en mateloos eenzaam, toen ik daar tegen de vierde wand aan stond te kijken.

Herman van Veen zat ook in de zaal. Hij was meegekomen met Vera, een lief klasgenootje van me. Van mijn ‘repertoire’ weet ik me nog te herinneren, dat ik een grap had over ‘reclame voor wc-papier’. In die reclames, zo grapte ik, gaat het altijd over ‘zacht’, ‘geurig, en fleurig’ maar nooit en te nimmer over de relatie met 'onsmakelijkheden'. Nou, beste lezers, jullie zult wel snappen, ze braken daar de tent af. Óók had ik een nummer, waarin ik van mezelf een karikatuur maakte: smal, slap, bleek, verlegen en te klein geschapen. Daarna verbeeldde ik mijn stoere andere zelf. Wat was ik fier op mijn alter ego! Zijn gespierde, gebruinde sportschoolbody met zijn grote bek en zijn grote … .


Van Vera hoorde ik dat Herman van Veen zich rot gelachen had om mij. Vooral toen ik mijn onderbroek had laten zakken en hij zag hoe te klein die van mij precies geschapen was.


Fysio Stephanie belt me tegen twaalven nog: ‘Ik heb vanmiddag nog een gaatje voor je, om half twee. Laat me even weten of je komt, Jos’.

vrijdag 29 maart 2024

KOM MAAR OP!

We ontmoeten elkaar. Ik versier haar. We zitten allebei nog op school, ik op de toneelschool; zij op de kunstacademie. We kennen elkaar pas twee weken, als ze bij mij op bezoek komt in Utrecht. Mijn hospita ziet ons al aankomen. Die heks komt gelijk op hoge poten naar ons toe: we mogen niet in haar huis blijven slapen.


Tot laat in die avond zitten we te chillen, beetje blowen, beetje vrijen, beetje muziek luisteren … staat opeens die hysterica in mijn kamer. Als door een wesp gestoken krijst ze: ‘Weg wezen jullie!’ Terwijl die teef (shakend) hinderlijk in de weg staat, pak ik op mijn dooie gemak mijn spulletjes. Ze heeft nog een maand huur tegoed. Daar kan ze mooi naar fluiten.

Ik ben nu dakloos. Maar ik kan terecht in het grote kraakpand op het Wilhelminaplein. Een aantal klasgenoten van me zit daar. Zijn we altijd welkom. Er is een mooie kamer vrij. Midden in de kamer ligt een tweepersoonsmatras met een hagelwit hoeslaken.

We gaan eerst samen naar een heerlijk feest, dansen daar wild en worden dronken. Ik weet niet precies hoe zij zich voelt maar ik ben opgewonden. We kunnen niet van elkaar afblijven op weg naar het kraakpand, we maken grapjes, lachen, bijten, zoenen.

Shit! Ze gebruikt de pil niet. Was ik vergeten. Dzjiesus!! Het is al tegen middernacht … kom nou nergens meer aan condooms.

We hebben het alle twee nog nooit gedaan. Zowel opgewonden … vooral ik … als nerveus …, vooral zij. Zonder condoom wil ze er niet aan. Van een prikkelend voorspel kan geen sprake meer zijn. Ze pakt pen en papier en begint druk te rekenen. Voor mij valt er weinig te rekenen. De mijne is nu een stuk kleiner dan tien minuten geleden. Het rekenen heeft haar niet de zekerheid gegeven waar ze naar op zoek was. Haar eitje springt waarschijnlijk pas morgen … ze besluit het er maar op te wagen:

‘In godsnaam dan maar. Kom maar op!’

Hij staat toch snel weer overeind, dat wel, maar voor het lekkere en het mooie kom ik veel te vroeg. Zij helemaal niet.

Wèl zijn we nu alle twee in één keer ontmaagd. Dat kan alvast maar gebeurd zijn. Een bloedvlek, ter grootte van een pioenroos, zó ontiegelijk mooi rood, prijkt in het hagelwitte laken.

Ze kwam niet klaar … het deed pijn. Ook later nog. Blij zijn we niet. Hadden het beter kunnen laten. Een illusie armer, liggen we naast elkaar. Ik sla mijn arm om haar heen. Haar handpalmen liggen laag op haar buik. Ligt ze nog steeds te rekenen?

‘Je bent net als die andere mannen. Anticonceptie komt niet in je op, hè. Dat is iets voor vrouwen, toch?’

donderdag 28 maart 2024

DE VERREKIJKER.

’t Is zes uur. Lekker vroeg. Heb de hele avond nog voor me. Ik kom thuis, na het eten van een lekkere 'Hollandse pot'. Stamppot rooie kool met een iets te dikke maar verse worst en een mager schaaltje dubbelvla. Ik drink er altijd een alcoholvrij biertje bij. Voor zes euro vijfentwintig. Geen geld toch? Met mijn vriend Theo zit ik elke woensdag tussen vijf en zes in het buurthuis om de hoek te smikkelen. Volgens Theo zitten we dan aan tafel met een groep waarvan 95 % boven de zeventig, 80% vrouw en minimaal 70 % semi dement is. Wat een prima mix vormt voor een gezellig en soms heel verrassend uurtje.



Het schemert, ik doe expres geen licht aan. Dan denken ze aan de overkant dat ik nog niet thuis ben. In veel woningen daar hebben ze het licht al wel aan.
Zij nog niet. Meestal is zij al eerder thuis dan ik. Zo met het blote oog zie ik dat er, aan de overkant, wordt gecomputerd, tv gekeken, gedart, gedanst en gehoomtraind. Heel helder krijg ik het allemaal niet op mijn netvlies. Wat voor mij ook niet zo nodig is bij dat soort activiteiten. Waar het mij om gaat is dat ik hààr straks scherp in het vizier krijg. Ik pak mijn verrekijker voor de zekerheid alvast uit het tasje en leg hem voor me op het kozijn naast de Christusdoorn.


Plotseling flitst het licht in haar woonkamer aan. Ik pak snel de verrekijker. Heb haar gelijk scherp in beeld. Haar jasje en tasje heeft ze al uit. Haar haardonut doet ze af. Ze schudt haar haar los. Ze kleedt zich helemaal uit. Duwt een cd-tje in de cd-speler. Geeft haar salontafel een zet en gaat wild staan springen en swingen in haar woonkamer. Ze swingt en springt niet alleen, ze staat ook, voor mij onhoorbaar, te zingen. Ik krijg alleen haar gezicht niet scherp genoeg in beeld om te kunnen liplezen, wat ze nou precies aan het zingen is.


En ineens zie ik het toch. Ik tik op mijn mobiel een nummer in. Zij aan de overkant neemt op: 'Hallo?'.

'Ik weet het, Liesbeth,' zeg ik. 'Het is ‘My Generation’, ‘My generation’ van de Who.

'Hartstikke goed, Jos. 't Was inderdaad 'My generation'. The Who. Remember 1965!'

woensdag 27 maart 2024

UIT HET RAAM GEVALLEN

 Zijn glas wodka trilt tussen zijn handen. Zijn zoon David komt straks op tv. In het praatprogramma ‘Op 1’. Vanmorgen belde David hem al: ’Vanavond kijken hè, papa. Op NPO 1’.



Het programma start met het ‘peak news’ van de dag: ten eerste: de twee dochters van Vladimir Poetin, Maria (38)en Katerina (37) zijn heden morgen uit het raam ‘gevallen’ van een kamer op de eenentwintigste verdieping van het Okura Hotel in Amsterdam . Beide vrouwen hebben het er niet levend vanaf gebracht. Aan het einde van de middag bereikte ons het ‘diep treurige bericht’ dat de Russische dictator, kort na het horen van het voor hem zo treurige nieuws over zijn geliefde dochters, zelf tijdens een zes-gangen diner in Sint-Petersburg geheel onverwacht om het leven kwam na het drinken van een ‘gemixte’ wodka.


Het tweede ‘hot news‘ van de dag was de brutale verstoring door pro-Palestijnse activisten van het concert van de van oorsprong Joodse zangeres en ex songfestival winnares Lennie Kuhr in Waalwijk. Wat kan Lenny Kuhr er nou gvd aan doen, als Netanyanu, die Joodse president-oorlogsmisdadiger, het Palestijnse volk aan het uitroeien is. Dertig duizend Palestijnen zijn al uitgeroeid, waaronder 13.000 kinderen.


‘Hij zat zo boordevol muziek … Hij zong voor groot en klein publiek … Hij maakte blij, melancholiek … De troubadour ... de troubadour … la lalala … lala lalala … lalala …lalala….’ Meer dan 13.000 Palestijnse kinderen gedood … la …lalala …la… la.. l


Oeverloos werd er over geouwehoerd. Die grappige schooljuf uit Reeuwijk wist dit, die konijnenfokker uit Rotterdam wist weer dat … meer en beter eigenlijk nog dan die schooljuf ….een postbode uit Schin op Geul had weer iets grappigs meegemaakt en die bekende profvoetballer van Ajax, zei iets wat helemaal nergens op sloeg. Daar werd dan ook door iedereen hartelijk om gelachen. Soms wáren die onbelangrijke zaken ook kostelijk om over te lachen en toch ook leuk.

Behalve voor zijn zoon David dan. Die heeft eigenlijk nergens wat mee. Sowieso niet met oorlogsmisdaden. Zijn zoon was vòòr de uitzending, door de hoofdredacteur van ‘Op 1’ al gezegd dat hij pas helemaal aan het eind van de uitzending in beeld zou komen.
De uitzending zat er bijna op. Er wordt tenslotte nog een Socutera filmpje aangekondigd. Daarin ziet de kijker David, een nog redelijk goeie mongool, vrolijk buggy jumpen vanaf de Euromast.

‘Maak Buggy Jumpen Ook Voor Mongolen Mogelijk. Stort op Giro 567’ Zo Luidt de boodschap.


Woedend smijt Davids vader zijn glas met wodka aan diggelen tegen de radiator, naast zijn sta op stoel. Hij laat het er niet bij zitten!

dinsdag 26 maart 2024

GEEN VECHTSPORT.

Ik denk vaak, dat ik op een soort vechtsport had moeten gaan. Het komt nogal eens voor dat ik iemand hard voor zijn muil wil slaan. Soms omdat ik zelf bedreigd word. Soms om iemand te helpen die in het nauw gedreven wordt. Ik heb helaas te weinig zelfvertrouwen. Ook wanneer ik word aangevallen door kleine mannetjes, agressieve vrouwen of bijtgrage honden. In eerste instantie probeer ik altijd ‘problemen’ met woorden op te lossen. Daar ben ik beter in, denk ik dan. Maar mijn tegenstander voelt feilloos aan dat mijn gezwam een zwaktebod is en voordat ik door een linkse directe geveld word, neem ik meestal snel de benen. Ik had namelijk wel op ‘hardlopen’ gezeten. Ik loop de marathon in 4uur en 20 minuten. Geen slechte tijd. Tegenwoordig red ik het ook niet meer met weglopen. Ik kan niet meer hard.



Stel dat ik nu met mijn wandelclub de marathon zou gaan lopen, dan zou ik er zo’n zes uurtjes over doen. Ik denk wel dat ik dan als eerste op de Coolsingel zal finishen in 5.58.23. De andere elf wandelaars van de club hebben zich uiteindelijk in de bezemwagen naar de Coolsingel laten rijden en zitten enthousiast op het bordes van het stadhuis voor mij te applaudisseren. Wandelaar Rob, nog uitgeput van het lange wandelen, strompelt vanuit de bezemwagen naar me toe om me te feliciteren. Hij overhandigt me een schitterend boeket.


Opeens hoor ik iets vreemds. Een luid herhaaldelijk geroffel. Even niks en nog eens dat geroffel. ’t Geluid komt van boven. Van het stadhuis, lijkt wel. Ik ben blijkbaar niet de enige die het hoort. Rob hoort het ook. Hij kijkt tenminste in dezelfde richting als ik. De andere wandelaars zitten nog in de bezemwagen, met hun rug naar het stadhuis. Zij willen, hoe moe ze ook zijn, weten wat dat geroffel te betekenen heeft. Geef ze eens ongelijk! Stapvoets bewegen de wandelaars zich uit de bezemwagen naar de plek waar het geluid het best te horen is. Daar waar Rob en ik staan: bij de finish. Al enige tijd is het doodstil. Pas als alle wandelaars bij de finish staan klinkt het geroffel weer op. Veel harder nog wel dan eerst. Een adembenemend schouwspel: op het bordes van het stadhuis roffelen bonte spechten op een houten bord, speciaal voor ons, de klanken van: ‘You never walk alone.’


Het klinkt een beetje raar, maar we moeten dan toch allemaal een traantje weg pinken.

maandag 25 maart 2024

FAAS.

Tot half elf ben ik bij Ray, een maat van me. Zestig is hij. Een kleine driftkikker. Een ouwe zeebonk, met een lange grijze paardenstaart. Geboren in Liverpool. Voetbalgek, supporter van Sparta en Liverpool. Hij bleef in ‘the eighties’ in Rotterdam hangen. Trouwde er met een vrouw uit Crooswijk. Hij zoop te veel naar haar zin, daarom trapte ze hem er uit. Sindsdien woont hij in het Oude Noorden. Op het Zwaanshals. Twintig jaar inmiddels al. Café Faas was voor hem veel te dichtbij ... in de laatste twee decennia van de vorige eeuw was hij zowat vierentwintig uur per dag lazarus. Zowel op zijn werk, thuis als op straat. De laatste tien jaar staat hij droog. Leeft sober in een lief klein huisje. Hij betaalt nu alleen wel de tol van zijn losbandige leven van destijds. Luchtwegen, hart, benen functioneren dermate belabberd, dat hij zich, met grote tegenzin, met een rollator moet voortbewegen.



’t Is nog te vroeg om al naar huis te gaan. Nog effe naar Faas. Daar tref ik ouwe vrienden Piet, Tom en Ellie aan. Tom is een leuke goser, drummer/alcoholist. Als ie niet zo veel zou zuipen zat ie zomaar lekker een beetje te slaan in een top-band als The Golden Earring. Piet en Ellie, een stelletje uit het Brabantse Dongen. Piet vindt zich een hele Piet … staat nogal eens stoer te doen, kleinerend tegen zijn vriendin Ellie, alsof ze maar een dom blondje is (terwijl ze prachtig lang zwart haar heeft). Ellie kijkt dan maar wat gegeneerd weg. Maar ‘f*ck you’ Piet. Als Ellie de kans krijgt ligt ze wel volop te genieten bij mij tussen de lakens.


Piet bood me gul een biertje aan maar ik was na de limonadesiroop bij Ray echt toe aan wat stevigers. Een kopstoot bijvoorbeeld. De borrel betaalde ik zelf.


Mijn vriendin, Carola, vertelde me nog dat Piet laatst met een smoesje aan de deur kwam. Hij wist zogenaamd niet dat ik voor mijn werk een paar dagen ‘op cursus’ was. Hij probeerde haar gewoon te schaken. Verder dan een kansloos verloren partijtje dammen kwam hij niet.


Hij vond het leven mooi op het Brabantse land … Carola vond hem er naar stinken.


Ik was veel te lang in café Faas blijven hangen. Tollend, wankelend, struikelend, ‘bewoog’ ik me voort tot 'het beeld uitviel' ... ik hoorde op een gegeven moment iemand iets zeggen. Een vrouwenstem, die anders klonk dan die van mijn vrouw. ‘Weet je wel hoe laat het is, pik?’ (’t Is mijn zus!) Ze geeft zelf antwoord: ’Half zeven, maar dat geeft niks, schat. Ik ben altijd weer blij je te zien. Kom binnen; ga liggen. Ik bel Carola wel even. Ze zal wel ongerust zijn'.