donderdag 7 maart 2013

Het portiek


Het portiek van de flat waar ik woon leent zich uitstekend tot openbaar vuilnisvat, toilet of hangplek voor jongeren maar het gekke is dat wanneer ik thuiskom of wegga, ik zelden of nooit iemand in mijn portiek aantref. Een enkele keer zie ik wel eens een vrijend tienerstelletje, dat verschrikt opkijkt als ik bij thuiskomst ineens voor hun neus sta, in een portiekje, waar ze zich onbespied waanden.

Toch zijn er tekenen die wijzen op een druk gebruik van dit portiek. Honderden platgetrapte plakken kauwgom zijn inmiddels vergroeid met de straatstenen, waartussen ook nog eens vele tientallen sigarettenfilters terecht zijn gekomen. Met regelmaat tref ik er lege of halflege blikjes bier en frisdrank aan en uit de penetrante zeikgeur die er hangt maak ik op dat wat gedronken is, ook ter plekke weer geloosd werd. Ik vraag me alleen af wanneer gebeurt dat allemaal. Ik loop regelmatig en op verschillende tijdstippen in en uit, ik ben nooit hele dagen weg, want ik werk niet meer en toch zie ik zelden iets onoorbaars gebeuren.

Er is de laatste tijd iemand, een buurtbewoner (?), die het portiek als een voorstation gebruikt voor de grofvuil ophaaldienst van de ROTEB. Nu eens staat er een kapot kinderzitje voor op de fiets, dan weer een afgedankte salontafel of een defecte koelkast. Het vervelende is dat die buurtbewoner niet meer langskomt om zijn of haar vuil werkelijk aan de stoeprand te zetten zodat de ROTEB het in kan laden en mee kan nemen.  Dat doe ik dan maar. Ik heb het idee dat ik de enige ben die zich daartoe geroepen voelt. Er moet ook een fietsendief actie zijn want al diverse malen heb ik een geheel onttakeld fietsframe uit het portiek weg moeten slepen.
 
Waar ik me ook over verbaas zijn de misselijk makende, vaak ongelooflijk grote groenige slijmklodders, die ik aantref. Eén keer heb ik gezien dat een van de buren, nota bene niet eens iemand die aan het portiek woont, een verse klodder deponeerde. Toen ik het niet kon laten daar wat van te zeggen …. ik zei zoiets van:
‘Lekker zeg, als ik daar in trap dan loop  ik dat gore slijm van jou mijn schone huis in…’ reageerde hij met:
‘Dat je daar een punt van maakt ….. maar eh … daar zou je trouwens geen last van hebben als je net zoals wij je schoenen uit zou doen voordat je je huis in gaat….
’ Wat een brutaliteit!’

Een enkele keer tref ik een gebruikt condoom aan, zoiets vind ik dan weer te onsmakelijk om met mijn blote handen op te pakken en in de afvalbak te gooien; daarvoor heb ik speciaal zo’n grijpertje gekocht waar tegenwoordig de straatschoonmakers van de ROTEB ook mee werken.
Al met al heb ik nu zo het idee dat de meeste rotzooi in de avondlijke of nachtelijke uurtjes terechtkomt in de portiek.

Toevallig kwam ik van de week een beetje laat thuis, tegen twaalven … er hing er een vijftal knaapjes, dat eigenlijk al lang op hun bed hadden moeten liggen,  tegen de muren en de fietsrekken aan en snacks te nuttigen. De verpakkingen lagen al in proppen op de grond, net als de lege platgetrapte bierblikjes.
‘Zo,’ zei ik, ‘eet smakelijk  heren! Jullie gaan die troep die je hier gemaakt hebben straks toch zeker wel even opruimen zeker, hè.’
‘Ja, natuurlijk meneer, wij zijn hele nette jongens,’ lachtten ze ongeloofwaardig..
‘Okee,’ zei ik vol wantrouwen, ‘dan is het goed.’
Een half uurtje later ging ik voor de zekerheid nog even kijken en ik moet zeggen: ze hadden het portiek keurig netjes achter gelaten. Aan hen ligt het dus niet.

dinsdag 5 maart 2013

Slaan


Het is me nog niet zo heel vaak overkomen dat ik zo boos op iemand was, dat ik hem wel wat wilde aandoen ……Meestal beperkt boosheid zich bij mij tot de lawaaierige uiting van een onsamenhangende woordenstroom.
Natuurlijk heb ik mijn kinderen wel eens een corrigerend tikje gegeven en met een van mijn zonen heb ik zelfs wel eens serieus geworsteld … en eerlijk gezegd kan ik me nu niet eens meer precies herinneren waarom ik toen handtastelijk werd. Wel weet ik me te herinneren dat die worstelpartij onbeslist eindigde en dat mijn zoon, hij was toen 18 of 19,  vrijwel meteen is gaan zoeken naar een eigen woonplek. Onze verhouding is er gelukkig sindsdien wel weer wat hartelijker geworden.

Terwijl ik dit schrijf, krijg ik zo langzamerhand de aanleiding tot de vechtpartij weer een beetje in beeld: onenigheid over tv-kijken. Zoonlief zat of lag ( waarschijnlijk dat laatste) voor die televisie. Het toestel stond luid en overduidelijk MTV-beelden en -geluiden de huiskamer in te knallen ……. dat irriteerde me  …. ik had daar een bloedhekel aan ... wilde daar een beetje rust, zodat er gelezen en gepraat kon worden. Ik  wilde die MTV gewoon niet in mijn  woonkamer … en zeker niet zo hard … daar had hij een tv voor op zijn eigen kamer.  Ik zette demonstratief (en zeer autoritair) de tv uit en toen explodeerde er iets…... wie er nu de eerste tik heeft uitgedeeld weet ik echt niet meer … zal ik wel geweest zijn.

Tja en onlangs schreef ik nog over die lingerie-winkelier, die me vastpakte en me ten onrechte beschuldigde van het inkinkelen van zijn dure étalageruit … en hoe ik hem toen hard tegen zijn schenen schopte, waarna hij me van schrik liet lopen.

Een ander slachtoffer van mijn grote boosheid was Hans. Hans was eigenlijk een van mijn beste  vriendjes. We liepen vaak samen van en naar school. We zaten bij elkaar in de klas. Hij kwam me ook nog wel eens ophalen om samen buiten te spelen.
Op school had ik al de hele middag een rotgevoel in mijn buik. Eigenlijk had ik aan de meester moeten vragen of ik naar de wc mocht (‘twee vingers opsteken en wiebelen in je schoolbankje’) maar ik had er zo’n hekel aan om te poepen op school: je kreeg altijd maar twee dunne velletjes pleepapier mee van de meester en daar kreeg ik mijn kont nooit goed mee schoon. Ik wou dat ik het toch maar wel had gedaan: want de buikkrampjes hielden aan en toen ik dacht een scheetje te moeten laten kwam er tegelijk een dunne lading poep mee …. wat een ellende … en stinken  … en plakkerig zitten gelijk. Mijn klasgenootjes om mij heen gingen demonstratief hun neus dicht zitten knijpen en de meester (meester Mens) kwam, nieuwsgierig geworden, ook even snuffelen.
‘Heb jij het in je broek gedaan, jongen’ vroeg hij aan mij. Ik knikte, schaamde me rot. De hele klas lachen! Ik moest er van huilen.
‘Ga maar vlug naar huis toe,’ zei de meester, ’andere kleren aantrekken en dan weer gelijk terug komen naar school, hè!’ Omdat ik buikpijn bleef houden heeft mijn moeder me toen even thuis gehouden.

Een paar dagen later voelde ik me wel weer goed en ging ik weer naar school. Alles leek okee alleen Hans deed zo vreemd onder het speelkwartier. Normaal spelen we samen met nog wat klasgenootjes maar het leek nu net of hij niks met me te maken wilde hebben …..
‘Poepbroek, je bent een poepbroek, zei die pesterig.’ En ook op de weg van school naar huis bleef hij een paar passen achter me lopen, samen met nog een paar anderen zongen ze:
‘Jossie is een poepbroek, Jossie is een poepbroek’. Dat maakte me eerst verdrietig en toen opeens heel erg boos. Ik draaide me om, stormde op Hans af en gaf hem met mijn vuist een stomp op zijn gezicht. Alléén Hans, die anderen deed ik niks … en Hans was nog wel mijn vriend … hij viel achterover. Zijn brilletje was gelijk in tweeën, hij had een bloedneus en een gat in zijn hoofd. Ik spurtte gelijk naar huis … nog nooit was ik zo boos geweest op iemand.
’t Werkt soms blijkbaar wel zo’n dreun. Daarna ben ik  nooit meer gepest!
Alleen bekoelde na die dreun de vriendschap met Hans wel een paar weken. We hebben er nooit meer wat over gezegd tegen elkaar maar onze pijn is eigenlijk  gesleten door met elkaar en andere jongens uit de straat ‘voetbalmetsies’ te spelen.  Na een tijdje is Hans me  gewoon weer komen ophalen om samen naar school te lopen.    

zaterdag 2 maart 2013

Meel uit Vlaardingen


Volkoren tarwemeel heb ik vanmiddag gekocht. In Vlaardingen doe ik dat. In de winkel van een molen genaamd Aeolus. (Aeolus is de god van de wind.  ) Het meeste brood dat ik eet, bak ik zelf. Heel af en toe eet ik eens een krentenbolletje van de supermarkt of een sneetje allison van de ‘warme’ bakker maar dat zijn uitzonderingen. Ik vind het brood dat in de handel is, zo vreselijk slap … niet te vreten. Daarom maak ik het zelf … van dat volkoren tarwemeel … heerlijk stevig zuurdesembrood.

Zo eens in de twee maanden heb ik nieuw meel nodig. In rustig tempo fiets ik dan in een uurtje naar die molen. Het is vandaag redelijk fietsweer: 6 graden Celsius en op de heenweg de wind mee. Eindelijk breekt er ook weer eens een zonnetje door.
Ik koop in die molen niet alleen meel maar ook zemelen, pompoenpitten, zonnepitten, sesamzaad en kattenbrokjes. Alleen dat laatste doe ik maar niet door mijn brood heen. Die zijn voor onze kater, die alleen brokjes lust.
Het personeel in de molen is vriendelijk maar een beetje paranoia. Ik heb de indruk dat ze altijd op hun hoede zijn … ze reageren net alsof er niet zo heel lang geleden een roofoverval op de winkel is gepleegd. Ik kom daar nu ruim vijf jaar en dat gevoel geven ze me daar al die jaren al. Als ik binnenkom, ga ik meteen op zoek naar wat ik nodig heb en ik voel direct dat ik, met elke stap die ik in die winkel zet, door twee of drie mensen met Argus-ogen wordt bekeken.  Als ik me tot een van hen wend, om te vragen waar ook alweer de pompoenpitten staan, wordt eerst net gedaan alsof ze hard aan het werk zijn; ze laten me mijn vraag nog eens herhalen en dan loopt er iemand  naar het schap met die pompoenpitten. Ik betaal netjes voor het meel en andere ingrediënten, samen iets meer dan tien euro; daar kan ik weer acht weken lekker van eten.

Op de terugweg rijd ik altijd het flatgebouw tegemoet waar een oud vriendinnetje van me woont. ’t Is nu bijna veertig jaar geleden dat we, een blauwe maandag, wat hadden maar ik zou haar denk ik nog wel herkennen. Ik was 22 … Sonja net 17 en eigenlijk mochten we het dus nog helemaal niet met elkaar doen …  althans ik niet met haar.

Het lijkt wel of ze daar gaat, daar, op het grasveld voor haar flat: een leuke, tamelijk kleine vrouw met rode haren. Ze laat twee kleine drukke hondjes uit. Haar rode haar ….ik kan me haast niet voorstellen, dat ze nog haar eigen kleur haar heeft …… maar àls ze inmiddels grijs geworden is,  wat wel voor de hand ligt, dan heeft ze het nu in precies in haar eigen jeugdige kleurtje geverfd.  Ze loopt zo ongeveer 100 meter bij me vandaan … het zelfde loopje …. dezelfde gestalte.
‘Sonja!’ roep ik, vanaf mijn fietsje, zó hard, dat ze me wel moet horen en zwaai. Met een ruk draait ze zich naar me om. Ik vraag me af of ze mij herkent of dat ze zomaar terugzwaait.  Ze lijkt te lachen. Uit de verte zelfs blinken haar tanden in de zon. Dan keerde ze zich weer om en zonder verder op of om te kijken loopt ze naar  de ingang van haar flat, trekt haar hondjes naar binnen en verdwijnt uit mijn zicht.
Ik heb niet de illusie dat ze mij van die afstand nog herkend heeft: toen ik met haar omging droeg ik nog geen bril en had ik een mooie bos krullend donkerblond haar; nu loop ik rond met een voornamelijk kale kop met hier en daar wat grijze haren d’r op.
Wat natuurlijk ook kan is dat ze me wel heeft herkend maar dat ze het verleden wilde laten rusten.

Zes keer per jaar fiets ik zo langs Sonja’s flat en even zo vele keren is zij even in mijn gedachten. Het zijn deze keer wel erg aangename gedachten geweest, want ik heb zeker een paar kilometer niet eens gemerkt, dat ik  flink  ‘windje tegen’ heb.

donderdag 28 februari 2013

De hoge duik


Van mezelf zou ik absoluut niet durven zeggen dat ik moedig ben. Integendeel. Ik beschouw mezelf eerder als laf; soms kìès ik ervoor om laf te zijn en soms komt lafheid gewoon automatisch, instinctief als een soort bescherming. Maar de grens tussen keuze en instinct is moeilijk vast te leggen.

Soms kies ik ervoor om voor mijn doen eens moedig te zijn en dan wordt ik halverwege die aanvankelijk zo moedige actie overvallen door lafheid: opeens durf ik dan niet meer door te zetten.
Zo heb ik eens de moed opgevat om in het zwembad van de hoge duikplank te duiken. Halverwege de trap naar de ‘hoge duik’ bedacht ik me om er deze keer toch nog niet af te duiken maar het gewoon bij springen te laten. Op het randje van de sterk verende duikplank leek ook dat me weer niet zo’n goed idee en ik besloot toen noch te springen noch te duiken.  Er was vervolgens trouwens wel flink wat moed voor nodig om me, blauwbekkend en bibberend van de kou, langs de spottende, stoere jongelui naar beneden te wurmen.  Op deze laatste moedige daad kon ik allerminst trots zijn. 

Vrij risicoloos sprong ik daarna vanaf startnummer een, zo ver mogelijk bij de hoge duikplank vandaan, in het -zwembad om twintig baantjes schoolslag te zwemmen.  Twintig baantjes van vijfentwintig meter, die ik nodig had om de onrust in mijn lijf van mijn ondoordachte hoge duik avontuur weer kwijt te raken. Over die twintig risicoloze baantjes doe ik gemiddeld tussen de dertig en vijfendertig minuten; voldoende tijd om na te gaan hoe het toch kwam dat ik ineen zo lafhartig besloot niet te springen ….. want waar was ik zo ineens bang voor…… wat was het ergste dat er zou kunnen gebeuren?

Ik was er bang voor dat onderweg de adem me benomen zou worden door de snelheid waarmee ik daalde van de hoge duik naar het water of door de lange duur van onder water zijn. Misschien zou ik bovenop iemand knallen, die toevallig net op de plek zwom waar ik het water in plonsde, waardoor ik en die andere persoon ernstig geblesseerd zouden raken. Ik zou ook met mijn kop hard op de bodem van het zwembad terecht kunnen komen waardoor ik buiten westen zou raken of mijn nek zou breken, waardoor ik me mijn leven lang in een rolstoel zou moeten voortbewegen. Het kan ook zijn dat als ik zou sprìngen,  ik met mijn voeten zo hard op de bodem van het zwembad terecht zou komen dat ik mijn voeten, mijn hielen, mijn benen zou breken …. er zou wellicht een te grote druk op mijn oren ontstaan ……of mijn hart zou het zomaar ineens van schrik begeven ...   

Zo rustig en tevreden voortkabbelend met mijn schoolslag krijg ik er een steeds beter gevoel over dat ik toch maar besloten heb om noch te springen noch te duiken van de hoge duik. Waarom is het eigenlijk nodig om van drie meter hoogte in dat water te springen? Het water spat onnodig hoog op; er ontstaat een overdreven hogere golfslag en iedere zwemmer moet met een grote boog om de plek heen waar die duikers of springers in het water terecht kunnen komen. Afschaffen die hoge-duik, zo’n onding….bedacht ik me toen ik met baantje dertien schoolslag bezig was en op datzelfde moment hoorde ik een kinderstem hard joelen van plezier en tegelijkertijd was daar die dreun op mijn rug, de plek waar dat kind op neer plofte …….. hij wilde een bommetje maken zei die later; hij excuseerde zich nog wel, dat hij niet goed had uitgekeken.

Met twee gebroken ribben hees ik mezelf het water uit ….. een ongeluk zit in een klein hoekje in  zo’n zwembad.       

dinsdag 26 februari 2013

Voetbalverslaving


Als ik ergens aan verslaafd ben is het wel aan voetbal. Het is niet direct een groot probleem of zo. Ik ben nou niet bepaald een gevaar voor anderen of voor mezelf; het is hooguit wat lastig soms.
Elke dag is er die honger naar voetbal en dat terwijl ik zelf niet eens speel. Neen, ik lees en praat er vaak en graag over; eigenlijk kan ik geen dag zonder: hèt kenmerk van een verslaving toch: ergens geen dag zonder kunnen. Elke dag is er op de tv wel een wedstrijd of een praatprogramma over voetbal en de krant die ik lees heeft er elke dag minstens een klein berichtje over. Een heel enkele keer staat er in de krant tot mijn grote verdriet helemaal niks te lezen over mijn geliefde sport; dan moet ik wel even kijken op de voetbalpagina van NOS-teletekst met daarop het ‘heet-van-de-naald’ voetbalnieuws.

Hoe graag ik ook naar dat spelletje kijk of hoe graag ik er ook  over lees, ik bekijk en lees niet alles.  Ten eerste houd ik al sowieso niet van Feyenoord, niet van Ajax en al helemaal niet van PSV dus dat sla ik over. Althans, hele wedstrijden van die clubs …de samenvattingen vind ik nog net te pruimen. Als Rotterdammer ben ik vooral geïnteresseerd in Sparta maar dat clubje staat tegenwoordig niet meer zo in het centrum van de belangstelling. Ik zie natuurlijk wel dat het waarschijnlijk niet meer zo lang gaat duren of de club acteert in Nederland weer op het hoogste niveau. Sparta gaat, denk ik, wel kampioen worden van de Jupiler League ….. (en toen, alsof de duivel er mee speelde, verloor mijn clubje gisteravond de thuiswedstrijd tegen middenmoter FC Den Bosch met maar liefst 1-5!)

Waar ik beslist niet naar ga zitten kijken zijn wedstrijden van een lager niveau dan de Nederlandse ere-divisie. Dat hoeft ook helemaal niet want er is voldoende aanbod. De Champions League en de Europa League vullen veelvuldig de dinsdag t/m donderdagavond. Op maandag staat mijn krant bol van de wedstrijdverslagen en beschouwingen over het afgelopen weekeinde en van vrijdag tot en met zondag is het programma Studio Voetbal op de televisie te zien.

 Als ik om wat voor reden dan ook, niet zo lekker in mijn vel zit, ga ik kijken naar voetbalpraatprogramma’s: mannen met verstand van voetbal praten daar heel geamuseerd met elkaar over mijn geliefde sport. Behalve dat er beelden getoond worden van mooie acties en van gescoorde doelpunten wordt in zo’n programma ook gesproken over goede, middelmatige en zwakke spelers. Deze analisten, want zo worden de sprekers in zo’n programma genoemd, hebben er doorgaans veel plezier in, zwakke spelers verbaal met de grond gelijk te maken.  Nergens op de televisie wordt zo hard eigen grappen gelachen als in het programma ‘Voetbal International’ op RTL ……. heerlijk vind ik dat: Ik hoef meestal maar 10 minuten naar zo’n programma te kijken of ik zit weer helemaal prima in mijn vel. Na die 10 minuten zet ik de tv meestal ook meteen uit.

Het is duidelijk niet een verslaving waar ik met veel hulp van zou moeten afkicken …… ik vind het wel raar van mezelf dat ik zo graag zo veel mogelijk over dat spel wil lezen er zoveel van wil zien ……… waarom eigenlijk …….. waarschijnlijk om als mannetje te kunnen meepraten met de vele andere (verslaafde) voetbalmannetjes? Zou het echt zo zijn dat de man die niets van voetballen weet minder meetelt in het mannenwereldje? Het lijkt wel alsof ik daar erg bang voor ben.
Ik vind het wel makkelijk wanneer een man, die ik ontmoet,  er wat vanaf weet ….. dan is er gelijk op dat basale niveau alvast wat contact; het is vaak een makkelijk beginnetje; al het andere wel of niet nodige, komt dan vanzelf wel.

maandag 25 februari 2013

Een erg hoge hartslag


Een paar maanden heb ik met angst in mijn lijf gesport. Bij het spinnen, (een tak van sportschoolsport: in groepsverband een uurtje heel intensief fietsen en geen meter vooruitkomen) liep mijn hartslag binnen vijf minuten op van 88 naar 208; mijn hart bonsde zowat mijn lijf uit. Ik weet dat zo zeker omdat ik alweer een jaar nu gebruik maak van een hartslagmeter.  Mijn normale hartslag ligt zo rond de 90 en mijn maximale hartslag is 160 …. en dan zo maar ineens was het 208 slagen per minuut. Ik dacht dat ik dood ging. Mijn eerste reactie was: niet meer trappen op die pedalen maar dat hielp geen klote; ’t bleef zo hoog …..ik haalde zo goed en zo kwaad als het ging zo diep mogelijk adem, hield die adem even vast en ademde zo langzaam mogelijk weer uit. Waarom ik dat deed weet ik ook niet ….ik deed het gewoon! Mijn hartslag ging naar de 210. Instinctief stapte ik van mijn spinningfiets af keek met een ongetwijfeld benauwd gezicht naar een van mijn fietsmaatjes, klopte met mijn rechtervuist ter hoogte van mijn hart en zei:
‘Ik heb last…’ en liep  met mijn handdoek, mijn sportdrankje en mijn trainingsjasje de sportzaal uit. De hartslag was nog immer razendsnel: 205. Diep inademen langzaam uitademen deed ik nog steeds …… het hielp nog niks ….desondanks volhardde ik daarin ……. Om in de kleedkamer te komen moest ik eerst een trap oplopen …… mijn hartslag liep ook weer op: 210. Ook in mijn hoofd bonkte het.
In de kleedkamer plofte ik op een bank neer, onderuitgezakt met mijn rug tegen de muur, benen wijd gespreid, armen slap langs mijn lijf en eindelijk, langzaam, heel langzaam krabbelde de hartslag wat terug naar 198. Ik hield de zelfde manier van ademen aan… en ineens dreunde mijn hart toch weer naar 203 ….. maar dat bleek een schijnbeweging: het was de manier waarop mijn hart het verkoos weer wat rustiger te gaan kloppen: eerst een stukje langzamer ….dan weer een stukje sneller …..weer een stukje langzamer …… enzovoorts. Het duurde bij elkaar een half uurtje voordat ik op 110 zat. Pas toen voelde ik me weer in staat om wat te doen: mijn kleren uit het kluisje pakken en me omkleden. Douchen was vandaag niet nodig. Nog nooit was mijn lijf zo op de proef gesteld op de sportschool maar het had me vreemd genoeg,  geen druppel zweet gekost
Weer vrij ademend liep ik van de sportschool naar huis.
Eigenlijk voelde ik me weer prima toen ik eenmaal thuis was.
Mijn omgeving, vrouw, kinderen, vrienden konden mijn relaas haast niet geloven. Dat mijn hart de 208 kon halen …. ze deden er een beetje lacherig over ……. die hartslagmeter zal wel niet in orde geweest zijn  …… had je je goeie bril wel op …… zat er geen jonge meid op de sportschool bij je in de buurt ……… alsof ik er zelf geen getuige van was geweest dat mijn hart haast uit mijn lijf sprong.
Er werd niet alleen lacherig gedaan. Er was ook serieuze bezorgdheid. Mij werd aangeraden het even wat rustiger aan te doen met sporten, naar een arts te gaan en ik besloot me te laten onderzoeken op een sportmedisch centrum. De sportarts keerde me binnenstebuiten en kon me gerust stellen. Er is niks loos met  mij: met mijn hart niet; met alles niet. Mijn conditie is bovengemiddeld en die ultrasnelle hartslag was een vervelend incident, dat ik door mijn instinctieve manier van ademen in een goede baan heb weten te leiden.
Toch duurde het nog enige tijd voordat ik weer zonder angst hard durfde te fietsen, eigenlijk vandaag pas, drie maanden na dato, durfde ik voor het eerst weer voluit te gaan op mijn spinningfietsje ….. en het ging gelukkig helemaal geweldig!     
   

vrijdag 22 februari 2013

Ik vind het niet


‘Je lacht wel maar je bent niet blij’. Iemand zei me dat eens en dat was ook zo.
Normaal gesproken heb ik er nóóit zo’n moeite mee om mijn vrólijke kant te laten zien als ik het naar mijn zin heb op wat voor manier dan ook. Het komt echter ook nogal eens voor dat ik het helemaal niet naar mijn zin heb ….. geïrriteerd ben, bang ben en dan toch alleen maar die vrolijke kant laat zien. Boosheid en angst slik ik vaak weg, lach ik vaak weg met een vriendelijke smile, met een geforceerd grappigheidje of een gelaten stilzwijgen.

Ik moet wel heel moeilijk peilbaar zijn voor mijn omgeving.

Zo’n smile, geforceerde grappigheid of stilzwijgen is eigenlijk een tweede natuur van me geworden …… op de automatische piloot reageer ik zo …..in trance doe ik dat.
Die zwijgzame ‘in-trance-reactie’ is dus eigenlijk een soort dichtklappen …… niet bij machte zijn om adequaat te reageren op een vraag, opmerking of situatie ……… Mijn primaire reactie is dan blanco …… ik kan dan vrijwel nooit direct ergens een reactie op geven …… de werkelijke betekenis van woorden en situaties dringen doorgaans heel langzaam tot mij door …… ik zou dolgraag direct reageren maar ik weet niet waarop,  omdat de woorden, de gebeurtenissen nog niet bij mij aangekomen zijn …… ik ben blijkbaar een secundaire reageerder of trage ontvanger maar ook dat is niet altíjd zo. Soms weet ik zelfs in tweede of derde instantie geen reactie te verwoorden, een mening te geven, een oordeel te vellen. Ik vind het niet. En dat is niet omdat ik er niet voor durf uit te komen, dat ik het ergens niet mee eens ben maar ik heb er vaak gewoon nog geen woorden voor.
Daarvoor geneer ik me wel …….. als ik eerlijk ben zou ik steeds moeten zeggen:
‘Ik weet het niet of nog niet, misschien weet ik het de volgende keer en dan misschien nog niet ……. ik ben misschien ook wel een beetje langzaam van begrip….’

Ik moet mensen en ook mezelf vaak teleurstellen omdat ik het zo vaak niet weet.

Zelfs ten aanzien van zaken waar ik redelijk wat vanaf weet, treedt het ‘in trance gebeuren’ op. Ik ben bijna mijn hele arbeidzame leven financieel administrateur geweest en vanaf mijn twintigste gemotiveerd lid van linkse politieke partijen en toch kost het me razend veel moeite om primair te reageren op financiële en politieke uitspraken en toestamden.

Ik weet dingen meestal niet zo zeker …… maar alleen als ik iets héél zeker weet, kan ik wèl primair en krachtig uit de hoek komen.
  
Als kind van 8 á 9 jaar liep ik eens lekker ontspannen van school naar huis. Tot mijn verbazing zag ik dat er een grote winkelruit helemaal aan diggelen lag …….. ik stond de schade en de etalage even rustig in me op te nemen, totdat die winkelier (een handelaar in  beha’s, nylonkousen, jarretels en korsetten) naar buiten stormde en me ruw vastgreep:
‘Jij hebt die ruit ingeschoten, rotaap en je gaat hem betalen ook,’ tierde hij.
Dat vond ik zo onrechtvaardig, dat ik toen wèl adequaat en zeer primair wist te reageren:
‘Dat heb ik niet gedaan,  klootzak’, zei ik driftig en ik schopte de man zo hard tegen zijn scheenbeen, dat hij me van de pijn wel los móést laten, waarna ik hard naar huis rende, een eindje verderop in de straat.

Dan kàn en wéét ik het dus wel….dan weet ik het zeker… maar ook als ik het zeker weet dan reageer ik toch ook weer niet altijd zo. Tja …… ’t is soms om een beetje gek van te worden.

Ik ben echt een moeilijke man …….. 't is waar wat mijn vrouw tegen iedereen zegt.