donderdag 16 augustus 2012

Een klap in het gezicht (2)


Volgens Laura kon hij niet tegen het gejengel, het gezeur, het gezeik en de eigenwijsheid van zijn kinderen. Zijn genen lieten zich dan gelden. Hij verloor snel zijn geduld met ze en zou dan de boys met grote regelmaat agressief bejegend hebben door ze de box, de wieg, het ledikant en het wandelwagentje in te mieteren of door ze een zetje te geven, de trap af. Ook zou hij zo af en toe een kussen op hun hoofdjes hebben gedrukt, als ze te lang en te hard huilden. Opzettelijk, deed Teun dat, en ook, nog steeds volgens zijn geliefde echtgenote,  deed hij dat opzettelijk en  nèt niet lang genoeg. Hij dreigde Laura met geweld als zij de buitenwereld hierover iets zou laten weten.

Met dit aangetekend schrijven is dus de echtscheidingsprocedure begonnen. Teun heeft het hele epistel nog maar net gelezen, de opengescheurde enveloppe van dat advocatenkantoor ligt nog bij hem op schoot of de bel gaat: een heer die zegt van de politie te zijn, staat voor de deur. Hij wil Teun spreken. Dat komt zeer ongelegen maar als hij dat daadwerkelijk gaat zeggen, is hij gelijk driedubbel verdacht, dus liet hij hem maar binnen.

De politieman in burger zegt tegen Teun:
‘Uw vrouw is gisteren op het bureau geweest en heeft bij die gelegenheid gemeld dat u uw kinderen stelselmatig hebt mishandeld.’
Waarop Teun antwoordt:
‘Beste meneer de politieagent, ik heb gisteren voor het eerst van mijn leven mijn geliefde echtgenote een tikje in haar gezicht gegeven omdat ze een vernederende rotopmerking tegen mij  maakte. Dat had ik nooit mogen doen maar daar is zij blijkbaar zo door gekrenkt dat ze mij nu beschuldigt van ernstige kindermishandeling. Meneer de politieagent, ik verzeker u met de hand op mijn hart dat ik mijn eigen kinderen nooit iets heb aangedaan. Eén keer was ik toevallig thuis en kwam Jerrie ongelukkig te vallen; ik moest toen hals over kop naar het ziekenhuis met die kleine. Maar verder…..het enige dat ik heb misdaan is het uitdelen van die tik aan mijn vrouw. U moet godverdomme, háár oppakken. Zij is strafbaar!  Voor die valse aangifte tegen mij.’

Dat zegt Teun waarschijnlijk iets te agressief want de diender staat op, pakt hem resoluut bij zijn bovenarm:
‘Meneer, komt u maar even mee naar het bureau!? Dan praten we daar in alle rust verder.’ Dat verzoek kan hij natuurlijk niet weigeren. Hij duwt en trekt hem al mee, in de  richting van de voordeur; de arrestantentaxi staat al voor hem klaar. De buren,die inmiddels en masse voor onze woning zijn samengedromd, kijken verbijsterd naar Teuns oneervolle aftocht.
‘Uw vrouw en kinderen zijn uit voorzorg in een ‘Blijf van mijn lijf’- huis ergens in Nederland ondergebracht. Over hen hoeft u zich voorlopig geen zorgen te maken,’ zegt de agent nog tegen Teun.

Van die ene keer, met Jerrie,  wéét Teun zich nu weer te herinneren dat hij een arts maar wat op de mouw heeft gespeld over een ongelukje. Dat was die keer dat Laura per ongeluk die kleine Jerrie uit haar handen had laten vallen, toen ze hem in de box wilde leggen: bloedlipje, gebroken neusje, gebroken polsjes.
‘Zeg maar dat hij  gewoon wat ongelukkig ten val is gekomen toen hij zijn eerste stapjes maakte thuis op het balkon.’ riep Laura hem na, ‘want anders krijg je van die onnodig moeilijke  vragen.’ 
Na al die andere ongelukjes is Laura steeds met de boys naar het ziekenhuis gegaan. Toen was Teun niet eens in de buurt.

woensdag 15 augustus 2012

Een klap in het gezicht (1)


‘Je mag blij wezen Teun, dat ik al die jaren bij je ben gebleven, uit medelijden, ja en omdat ik je de hand boven  het hoofd heb willen houden, maar dat is nú afgelopen……..’ zei Laura, zijn geliefde echtgenote, onder de afwas tegen hem. Toen werd het even zwart voor zijn ogen en gaf hij haar een flinke mep. Haar linkerwang liep behoorlijk rood aan, er sijpelde wat bloed uit haar mondhoek maar na een half uurtje was er, nadat ze al het sop van haar wang af had geveegd,  alweer niks meer van te zien. Alleen nog een beetje bloed van die tand door haar lip. Ze gilde alsof er een moordaanslag op haar gepleegd was:
‘OEAAAAAAAAAAAAAAAAA’ oorverdovend hard en dat nog wel gedurende een minuut of vijf. Niet eerder had hij iemand zo’n mep gegeven; daar is ook nooit aanleiding voor geweest. Ook zijn zonen, Bennie van vijf en Jerrie van zeven, had hij nog nooit geslagen.  Zoiets zit gewoon niet in hem. Misschien was het ook wel van schrik,  dat ze zo gilde.

Des te vreemder is het, dat hij nu, een paar weken na de ‘mep’, een aangetekend schrijven ontvangt van een advocatenkantoor. Laura heeft echtscheiding aangevraagd, omdat hij een gevaar is voor zijn eigen kinderen en nu ook voor haar, gezien zijn agressieve gedrag.  Ze durft de jongens niet meer bij hem alleen te laten 'na een lange reeks van mishandelingen'.

‘Nu mankeren ze even niks’, aldus het schrijven. ‘Alle kwetsuren van de kinderen zijn inmiddels geheeld. Behandelende artsen werden voorgelogen over de oorzaak van de verwondingen. Botbreuken en andere verwondingen waren dus he-le-maal niet het gevolg van ongelukjes op de wintersport, van stoeipartijtjes op school, het uitglijden in het zwembad,  baldadigheden onder elkaar thuis, onvoorzichtigheid in het verkeer,  noem maar op. Neen! Alle kwetsuren en verwondingen zijn toegebracht door hun vader….uit frustratie ….in blinde woede.’

'Zohooo, dus ik ben hier in huis dus de grote kindermishandelaar?!' Lacht Teun wrang. Laura vertelt nu plots een heel bijzondere en andere waarheid. Dè waarheid? Háár waarheid! Aan háár advocaat: al die  nu nog traceerbare botbreukjes zouden het gevolg zijn van Teuns sadistische neigingen’! 

Volgens Laura zitten die neigingen in zijn genen. Geërfd van zijn vader. ‘Kampneigingen’ noemde zijn moeder ze, als zijn pa hem weer eens in een vlaag van verstandsverbijstering een stomp in zijn maag had verkocht of hem een bloedneus of een blauw oog had geslagen. Van zijn negende tot zijn veertiende jaar zat zijn pa in Nederlands-Indië in een jappenkamp. En die Jappen waren niet mis, hoor! Hadden geen enkel mededogen met kinderen. Ze hadden zijn vader wel eens een hele middag lang in de brandende zon,  met één arm aan een boomtak laten bungelen, omdat hij een eitje gepikt had uit de kippenren…..tot aan zijn dood heeft hij last gehad van die arm.




woensdag 8 augustus 2012

Hap, slik, weg.


Waar maak ik me eigenlijk druk over. Met zo’n gevoel keer ik terug van mijn maandelijkse bezoek aan mijn oudste (verstandelijk gehandicapte) broer. Tinus is een jaar jonger dan ik; hij is eenenzestig en functioneert op het nivo van een anderhalf jarige peuter. Ik heb al eens eerder wat over hem geschreven en raad u aan dat ook eens te lezen. (zie hier helemaal onderaan)

Tinus is in zijn woning, in Middelharnis, qua conditie nog een van ‘de besten’. Hij is voornamelijk verstandelijk gehandicapt. Heeft dan wel suikerziekte en is half blind, een rolstoel heeft hij niet nodig en met zijn begeleiders kan hij redelijk communiceren. Zijn vijf medebewoners zijn zonder uitzondering dubbel gehandicapt: verstandelijk en lichamelijk; er valt geen woord met ze te wisselen en ze hebben allen een rolstoel of zoiets nodig om zich voort te bewegen.

Als ik die zondagmiddag de woning binnenstap zit Tinus, een vijftal medebewoners plus Toosje en Edith, de twee begeleidsters, aan de patat-mèt. De borden zijn net zijn vol geschept. Ik mag ook aanschuiven maar sla de uitnodiging af. Ik heb net een groot bord Muesli naar binnen gewerkt. Patat wordt blijkbaar ook hier door bijna iedereen als iets bijzonders en extra lekkers beschouwd, gezien de grote, begerige ogen van de meeste bewoners.
Mijn broer lust alles; hij is een (broodmagere) veelvraat en schrokt alles wat hij op zijn bordje krijgt in het allerhoogste tempo naar binnen. Als hij de kans krijgt tenminste. Maar de voor hem tamelijk nieuwe leiding in de woning, wil hem eetmanieren bijbrengen. Zijn hele leven lang heeft hij zijn eten zonder te kauwen naar binnen kunnen proppen en net nu de tandarts zijn laatste paar tanden en kiezen heeft getrokken, roepen de leidsters, naar ik aanneem tijdens èlke maaltijd in koor:
‘Tinus, kauwen!!’ Valt om den donder niet mee lijkt mij voor die jongen, om te kauwen met dat sompende tandvlees. Ze zullen het wel goed bedoelen. Een begeleidster heeft alle patatjes voor Tinus in kleine partjes gesneden en hij prikt ze een voor een meedogenloos aan zijn vork en propt ze in duizelingwekkend tempo zijn tandeloze bekkie in.
‘Nee, Tinus, nou even wachten. Tinus! Eerst even je mond leeg eten,’ zegt begeleidster Toosje, ‘en kauwen!’. Zij kijkt hem streng doch liefdevol aan maar houdt onverbiddelijk zijn hand met vork vast tot ie zijn mond leeg heeft. Zolang hand en vork vastgehouden worden zit Tinus onrustig te bouncen in de richting van zijn bordje en weer terug en zodra Toosje zijn hand loslaat pakt Tinus zijn razend hoge eettempo weer moeiteloos op.

Helemaal weggedrukt op de zitting van haar rolstoel, is vijftig plusser Karin, een piepklein, onooglijk, verschrompeld Gremlin-achtig wezentje, recalcitrant aan het doen. Bij elk patatje dat haar aangeboden wordt draait  ze demonstratief haar hoofdje om, kreist een kreet die door merg en been gaat, steekt haar tong uit en wanneer het patatje uit haar zicht is verdwenen, likt ze met haar buitensporig grote tong haar rechter bovenarm van onder naar boven; dan weigert nog eens een patatje, kreist weer die kreet en likt dan wederom haar bovenarm …..een ritueel dat zich nog enkele malen zal herhalen.

Ik schrik me te pletter als epilepticus Tom, die, natuurlijk uit voorzorg, met een soort wielrennershelm aan tafel zit, van zijn stoel afdondert en beangstigend gaat liggen stuiptrekken en schuimbekken. Van schrik heb ik een deel van mijn inmiddels lauw geworden  koffie over mijn witte overhemd gegooid ….. de anderen zijn dat van Tom blijkbaar gewend  of ze zijn daar blind en/of doof voor; hoe dan ook: ze laten zich de patatjes er niet minder om smaken. Geduldig wordt Tom weer door beide begeleidsters in de eethouding gehesen; nog even het schuim van zijn mond en klaar is Tom weer.

Harold is een langzame eter, hij is de incontinente senior van de groep (tegen de zeventig schat ik hem). Hij zit de hele dag met een halve theedoek in zijn mond te soppen…..ook onder het eten gaat hij daar eigenlijk het liefst mee door. Hij heeft er bolle uitgerekte wangen van gekregen. Hem die theedoek ontfutselen  is schier onmogelijk. Na elk klein hapje patat propt hij die doek weer naar binnen.

De tijd breekt aan voor het altijd feestelijke toetje: Tinus volgt vanaf de eettafel met begerige blikken, alle bewegingen van Edith en Toosje in de keuken. Zij maken voor ieder een beker yoghurt met sinasappelsiroop en zij lossen daarin de voor ieder noodzakelijke medicijnen op. Een klusje dat alle aandacht opeist van de dames.
Tinus’ beker staat nog maar goed en wel voor zijn neus of hij pakt hem met twee handen beet flapt zijn buiten proporties grote tong uit zijn mond, klapt die tegen de beker en gooit de gehele inhoud in werkelijk no-time achter in zijn keel. Zijn van gulzigheid nog waterige ogen ketsen zowat uit zijn kassen als hij de hardste boer van de dag laat (zeker goed voor goud!). De koffie heb ik godzijdank inmiddels al op.
Met een natte washand poetsen Toosje en Edith nog even alle snoetjes schoon van de groepsleden en niet eerder dan na gristelijke danken, mag iedereen van tafel.

Ik ga nog een uurtje wandelen met mijn broertje. Onderweg vermaken we ons behalve met de fraaie natuur in het parkje, dat de woning omringt, ook met het zingen van liedjes die hij kent. Tinus zingt alleen het laatste woord van elke liedjesregel mee:

Ik:        ‘Advocaatje ging op           Tinus:      ‘reis’
Ik:        ‘tiereliere’                          Tinus:      ‘liere’ enzovoorts…..

‘Hoe zorgeloos kan het leven toch zijn’, denk ik als ik weer op de bus naar Rotterdam stap.
Maar niet zonder héél veel dank aan Toosje en Edith!
    




maandag 6 augustus 2012

Kikker


Mijn volkstuin is een oase van groen en rust in het drukke Rotterdam. Toch stond ik er versteld van. Ik had die tuin nog maar net, dus het moet nu toch zeker tien jaar geleden zijn dat die kutkikker opeens voor mijn neus stond. Het liep al tegen de avond; het schemerde iets. Op kwaaie toon begon hij gelijk tegen mij aan te kwaken:
‘Je hebt nu godverdomme al vijftien kids van me afgemaakt, lul, met die grasmaaier van je, klootzak dat je er bent! En nou is het afgelopen! Zorg maar voor een plek waar wij  ons behoorlijk kunnen voorplanten, vriend, een plek waar mijn  kroost een beetje veilig en in alle rust kan opgroeien, een plek zoals we die hier altijd gewend zijn geweest.’
Hij keek me tijdens zijn kwaaie gekwaak zo dreigend aan, met die bolle uit zijn kop stekende oogballen; die dikke onderkin van hem ging zo snel op en neer dat ik er zowat kippenvel van kreeg.  
‘O jee, ik doe wat fout? Maar wat?’ vroeg ik me af. ‘Was ik nu in enen zo klein geworden? Of was die kikker werkelijk  zo groot?’ Hoe dan ook:  ik stond letterlijk oog in oog met die eisende reuzenkikvors.

‘Je bent gewaarschuwd, vriend,  want als je zo doorgaat, gaat je tuintje er aan. Ook je woonhuis weten we te vinden. Ik heb heel goede contacten in de weekdieren- en insectenwereld.’ Verder zei hij geen woord meer, die reuzenkikker. Hij deed twee sprongen achterwaarts, sprong op het dak van mijn tuinhuisje en verdween.
Misschien had het wel wat te maken met mijn vijver.  Het is een vijver met een bijzondere geschiedenis. Van oorsprong zeker al veertig jaar oud; gegraven door een van de vorige huurders van deze tuin. Na diens vertrek stond de tuin, van vierhonderd vierkante meter, bijna tien jaar te huur.

Twaalf jaar terug nam ik de zwaar verwaarloosde tuin over, totaal overwoekerd door het meest gevreesde onkruid onder de onkruiden: heermoes oftewel kattenstaart,  met een bouwvallig, compleet vermolmd tuinhuisje, het geraamte van een kas en, waar eens een fraaie vijver moet zijn geweest, zat nu gewoon een gat in de grond van acht meter lang, anderhalve meter breed en een  meter diep, met een beetje blubber op de bodem. Wat mij vooral heel erg boeide aan die tuin en daarom nam ik hem ook waren de acht grote mooie sterke en gezonde bomen die er op stonden!
Afgaande op de verhalen van de oudere tuinders hier op het complex, moet die vijver een juweeltje geweest zijn.  Zo een met tuinkabouters en een grote waterspuwende kikker. De vijver had twee tuinkabouters: de ene zat langs de kant te vissen en de andere stond met zijn poten in de blubber te pissen. Ik zag het al helemaal voor me: het was dus een originele kutvijver. Maar ja, ieder zijn smaak natuurlijk. Er zaten toen ook echte kikkers en  salamanders in en rondom die vijver. Nou, dat vond ik dan weer erg leuk om te horen.

Zo lag die vijver er de pakweg eerste twintig jaar dus bij. Toen ik 12 jaar geleden in die tuin begon,  was daar dus helemaal niks van al dat fraais te bespeuren. Het was alsof er een bom ontploft was.  Van alle hierboven genoemde vijvertruttigheid was geen spoor te bekennen. Zelfs het  12 volts pompje voor de fonteinkikker en  de bodembedekking waren ruw  weggesloopt. Naar alle waarschijnlijkheid door schijnheilige medetuinders. 
Die nu verder nutteloze kuil, benutte ik, door al het tuinafval er in te dumpen. Ik gooide er tuinaarde overheen en zaaide er het graszaad over voor het aldaar te oogsten gazonnetje. Zonnen op de sloop ….alleen het idee beviel me wel! Dat ging zo twee jaar goed, nou ja goed…. ik heb er in mij naïviteit veel slachtoffertjes gemaakt onder de kikkerpopulatie. Vooral dat heel klèìne grut was minder snel dan ik met mijn grasmaaier. Honderden kikkertjes in de vorm van kikkerdril,  kikkervisjes en kleuterkikkertjes heb ik zo vermalen. Ik liet de stoffelijke resten maar op de grasmat liggen want het  gazon  groeide als kool en kleurde een fraai soort donkergroen met al die kikkermest.
Tja, tot het moment dat die brutale rakker van een kikker verhaal kwam halen bij mij. Ze misten hun oude voortplantingsgebiedje en -rituelen natuurlijk en ze benutten elke oneffenheid in mijn gazonnetje en in de borders met de bekende rampzalige gevolgen. Wisten die kikkerpaartjes veel?!

Vandaag de dag heb ik dus weer een flinke vijver in mijn tuin met zo’n 8 kuub water.  Ik heb alles naar ‘grof vuil’ gebracht en pomp dat leeggekomen gat, met een 12 volts-pompje, vol met water uit de belendende singel. Onophoudelijk moet het pompje pompen want de vijver is nog steeds zo lek als een mandje sinds de bodembedekking is gesnaaid.  
Vissen zitten er niet in, tenminste ik heb er nog nooit een gezien en dat kan ook eigenlijk niet want daar staat het water soms veel te laag voor. Wel springen er de laatste jaren weer kikkertjes dartel in het rond, zien ik zo af en toe een salamandertje schichtig wegschieten onder het gebladerte en heeft zelfs een ietwat plomp eendenstel onze vijver en omgeving uitgezocht als broedplek. Leuk hoor al dat leven in deze tuin; leven dat stukje bij beetje weer helemaal aan het terugkomen is.

Van die grote kikker, heb ik godzijdank niks meer vernomen. Ik vond hem eigenlijk wel wat eng. Sinds de vijverrestauratie staat aan de noordrand van mijn vijver, een beeld van een grote grijnzende kikvors: een look-alike van die kwaaierik van destijds. Hij waakt daar nu over het welzijn van zijn grote familie, als ware hij een veiligheidsbeambte.  

dinsdag 31 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? (slot) 9. Pietje Fransen


Pietje Fransen was een van de gassies in mijn klas op de lagere school met wie ik een bijzondere band had. Hij kon absoluut niet leren. Was wel heel goed in sporten en hij had lef.
Van de tweede verdieping sprong hij uit het raam, toen de meester even weggeroepen was: hij zag zijn hondje namelijk alleen aan de overkant van de drukke weg staan.  Daar moest ie gelijk opaf, hè!
‘Kom vanmiddag wel weer terug!’ riep hij tegen ons en toen sprong hij.
Hard boeren en scheten laten in de klas. En als de meester daar wat van zei, antwoordde Pietje dat hij zo’n vreselijk pijn aan zijn buik had. Hij liet ze gewoon vliegen en hij stonk ook als ie geen scheet had gelaten…….. ik weet niet precies wat voor stank…..beetje zurig ……… ranzig ………. niemand wilde naast hem zitten of zijn jasje ophangen aan de jashaak op de gang vlak naast zijn Pietjes jas. Ik deed het meestal ook maar niet.  Dat hoefde ook niet persé van de meester.   
De meester hééft hem wel eens een keer naar huis gestuurd:
‘Je gaat je eerst maar eens lekker wassen, jongen, schone kleren aantrekken. Pas als je daarmee klaar bent wil ik je hier weer zien.’ Na drie weken was Pietje er weer….. in die zelfde kleren. Daarna heeft de meester het maar zo gelaten. 
Piet zong ook graag. Zou je niet verwachten en nog mooi ook. Het liefst zong hij vieze liedjes hè, tiet-en-kont, tiet-en-kont, tiet-en-kont-kont-kont enz op de melodie van de Radetzky-Mars van Johan Strauss; ook verzon hij ze zelf; over Elsje, een lelijk,  peenrood klasgenootje van ons zong hij op een zelf bedacht melodietje:
‘….en die Els, 
die is zo’n rare,
kromme benen, 
slappe tieten,
rooie haren…….’
iedereen lachen natuurlijk en ach, ach, die Elsje, 8 jaar pas, ach God, ze schaamde zich rot. Moest ie een tijdje voor straf op de gang staan van de meester en vanaf de gang ging hij ons in de klas aan het lachen staan maken door steeds met een andere gek gezicht voor het gangraam te springen.
Canons vond hij ook leuk met zingen: ‘vader Jacob’, ‘de uil zat in de olmen’ en ‘toemba, toemba’ een soort negerdansje. Een paar gassies uit onze klas vond daar helemaal niks aan en ging er gewoon doorheen zitten praten of gein trappen. Dan ging Piet naast de meester staan met zijn armen over elkaar; hij zei da niks maar het was dan wel gelijk rustig in de klas. Tja, Piet was me er eentje!
Hij presteerde het om twee keer achter elkaar te blijven zitten in de tweede klas van de lagere school. Dat vond hij zelf helemaal niet erg. Het leek wel of hij er lol in had.  Hij was, zeker toen hij voor de derde keer de tweede klas deed, veruit de sterkste, de grootste, de stomste natuurlijk  en zeker ook de drukste. Wat  was dat joch druk zeg, tsjonge, jonge, jonge. ADHD zouden we tegenwoordig gelijk zeggen en hem plat spuiten met Ritalin of zoiets.
Op een morgen,  we zaten met zijn allen in de klas te bidden op die katholieke school van ons: ‘katholieken’ …….. kattenzieken’ zo scholden anderen ons uit. Komt er een vent de klas in, een stille politieagent, zei de meester later. Meester en politie smoesden even met elkaar. Die stille is weer weg als de meester, lijkbleek inmiddels,  zegt, dat Pietje op zijn fietsie is platgereden door een vrachtwagen.
Een paar dagen later zaten we met de hele school in de kerk aan weerskanten van dat kleine witte kissie. Piet was dood; hij had die eerste drieëneenhalf jaar op school  veel lol gemaakt. Ik zal hem nooit vergeten met zijn bolle brutale stekelkop. Pietje Fransen was geen klose vriend; wel een toffe klasgenoot. Een keertje heeft hij Paultje de Jong flink in mekaar geslagen. Dat deed hij voor mij: Paultje noemde mij steeds ‘lelijke brillenjood’ en dat pikte Pietje niet, want ik was zijn vriend. Dan deelde Pietje gewoon een paar tikkies voor me uit. ik hoefde hem helemaal niks te vragen.
Het enige dat ik voor hem terug kon doen was repetities, dictees en allerhande huiswerk maken in Pietjes slonzige handschrift. Soms ging ik ook gewoon naast hem zitten of ik hing mijn jas naast of over zijn jasje (met allemaal vlooien!) op de haak. Dat heb ik ruim een half jaar zo gedaan en toen ineens was Pietje dood.

maandag 30 juli 2012

Vriendschap? Een illusie?: 8. Pascal



Met Pascal ben ik drie jaar terug al eens in Avignon geweest, voor het festival. Het is enerzijds een succes anderzijds viel het wat tegen. De voorstellingen die we in Avignon zien zijn ronduit enerverend maar er is toch iets wat een gevoel van oprechte vriendschap  in de weg staat. Het moet haast wel de houding van Pascal naar mij. Ik voel rivaliteit tussen ons, die wordt aangewakkerd door Pascal. Hij doet opschepperig over zijn kennis van het Frans. Hij laat me duidelijk voelen dat ik niet de illusie moet hebben dat ik kan tippen aan zijn niveau. Ik vind dat wel logisch; ik heb op school Frans gehad en verder spreek ik in mijn vakantie een paar weken per jaar Frans. Pascal daarentegen woont de eerste drie jaren van zijn leven in Frankrijk. Zijn moeder is Francaise. Hij spreekt vloeiend Frans. Natuurlijk begrijpt hij daardoor die Frans gesproken theaterstukken beter dan ik. Als hij wat aan me uitlegt over een bepaald stuk dat klinkt dat voor mij eerder hautain dan amicaal.Wat hem misschien tegen de borst stuit is dat ik meer weet van theater dan hij. Ik heb tenslotte de toneelschool gedaan. Hij weet bijvoorbeeld het begrip 'mise en scene' niet te onderscheiden van 'décor' en 'akoustiek' niet van 'choreografie'  maar dat geeft ook helemaal niks. Ik zal de laatste zijn die hem daarom gaat uitlachen. Ik leg hem die begrippen graag en geduldig uit. Geen probleem voor mij, Alleen heeft Pascal niet zo veel zin om naar me te luisteren. Hij zoekt naar min idee de rivaliteit op en eerlijk gezegd houd ik daar helemaal niet van.
Nog een voorbeeldje: ik raak op een van die schitterende zomerse dagen (28 graden en onbewolkt) in het zwembad van Avignon een prachtig badlaken en een paar badslippers kwijt. Bij elkaar had ik daar toch zo'n zestig francs voor betaald ….maar dat doet er verder niet toe. Waar het mij om gaat is dat Pascal mij, een paar dagen later, vlak voordat we weer ieder ons weegs zouden gaan, mij nog vrolijk inwrijft, dat ik in deze vakantie een badlaken en een paar badslippers ben verloren. 'Ik heb al mijn spulletjes gelukkig nog, schat.' Misschien grappig bedoeld. Ik zie de grap er niet van. Sorry, zo'n kinderachtige opmerkingen komt onze vriendschap nou niet bepaald ten goede. En ook waarom hij me opeens 'schat' noemt??

Ook moest Pascal nog kwijt dat ik geboft heb met hem als tolk Frans. Het zal best waar zijn. Maar de manier waarop hij dat brengt maakt van hem een 'paskwal.'.
Ik heb die drie weken echt genoten van het theater. Maar door zijn opschepperigheid met de Franse taal en die lullige opemerkingen over mijn verloren spullen knap ik echt op hem af. Onze vriendschap loopt door dat soort zijn gedrag een deukje op en het duurt bij mij een tijdje eer dat weer is uitgedeukt.


zondag 29 juli 2012

Vriendschap? Een Illusie? 7. Ouders

Het minirokje van Roel zijn moeder is zo hoog opgekropen, dat ik haar moddervette, spierwitte  bovenbenen uit haar witte slip zie steken. Ze denkt dat ik een flikker ben. Laat me niet lachen ... Ik krijg al een stijve als de woorden ‘kut’ en ‘nat’ te dicht bij elkaar staan in wat voor schrijfsel dan ook. Ik homo? Nooit een natte droom gehad waarin een man figureert ... nooit erotische fantasieën met sappige mannetjes.

Mijn moeder wil echter niet dat Roel en ik vrienden zijn, omdat hij een slechte invloed heeft op mij. Hij spijbelt, schrijft zelf zijn absentiebriefjes en zet daar 'zijn moeders handtekening' onder. Hij rookt (ja, ook wiet), stinkt naar bier en ... dat vindt mijn moeder geloof ik nog wel het ergste: hij neukt Bélinda, onze overbuurvrouw. Eerlijk gezegd, denk ik, dat mijn moeder (ze is dan halverwege de dertig en ziet er nog best leuk uit) een beetje jaloers is. Volgens mij is ze stiekem ook gecharmeerd van Roel ... of niet soms ma? ... ma? (‘O neen?? ... ho maar, ma! Sorry, sorry. Rustig! Rust maar weer lekker in vrede). Roel  is een ontzettend leuke vent om te zien met zijn lange zwarte glanzende haardos, stevig gebouwd. Breed; helemaal niet zwaarlijvig of zo maar een lekker stevig kneedbaar bovenlijf ... zo’n lijf waar veel mannen jaloers en legio vrouwen gek op zijn.
Maar goed, Roel vrijt echt met mijn mooie donkere buurvrouw van 30. Ik daarentegen trek me, liggend op mijn smalle eenpersoonsbedje, geregeld op haar af. In mijn dirty mind  misdraagt Belinda zich dusdanig dat ik binnen de twee minuten al weer zover ben ... mijn kwakkie is inmiddels keurig netjes verzwolgen door het tissue, dat ik van te voren zorgvuldig op  mijn buik  heb uitgespreid ... binnen gemiddeld 2 á 3 minuten lig ik dan alweer te knorren ... en Belinda??….. hoe kan ik dat nou weten?