Ik heb alle gelegenheid gehad om mij muzikaal te
ontwikkelen. Mijn opa van vaderszijde was een getalenteerde mandoline-speler. Ik hoorde van mijn moeder
dat hij het leuk zou vinden als ik, zijn eerste kleinzoon, ook mandoline zou leren spelen maar daar had
ik geen zin in. Mandoline-les was alleen op woensdagmiddag … dan
ging ik liever op een voetbalclub. Ik was toen negen jaar. Mijn opa was bijzonder teleurgesteld … hij
wilde mij zo graag muziek horen maken en op zich wilde ik dat ook wel maar niet op
woensdagmiddag. Op donderdag om half vijf was er accordeon-les … dat leek me
wel wat. Mijn opa betaalde dat want mijn ouders hadden daar geen geld voor.
Maar na drie maanden vond ik accordeon spelen toch niks aan. Ik heb één liedje
leren spelen: varia, varia, varia, varia, vaaaaaaariaaaaa. Toen heb ik per
ongeluk mijn mini-accordeon in tramlijn
16 laten staan. Ik heb mijn opa nooit zo boos gezien. De accordeon had ik in bruikleen en was nu
foetsie. Opa moest nu de hele koopsom van de accordeon aan die akelige
accordeon-juf betalen.
Toen ik vijftien jaar was kwam Hans Kabel in mijn leven.
Hans Kabel was een neef van me: de zoon van een (toen reeds overleden) zus van
mijn moeder. Hans was een paar jaar
ouder dan ik. Hij had een plannetje met mij. Allereerst had hij een
goocheldoos. En bijna alle trucjes uit die doos kende hij: een knoop uit een
touw laten verdwijnen … de kaart raden die iemand in gedachten had … een
heleboel blauwe balletjes uit zijn mond halen (bah) … ook haalde hij een zakdoek uit mijn zak,
die ik er zelf nooit had in gestopt. Gelukkig hoefde ik geen trucjes te leren …
nee, ik moest hem alleen maar assisteren: ‘dames en heren hier is de wereld
beroemde Rotterdammer Abi Kadabrie’, want zo wilde Hans Kabel altijd genoemd
worden, als hij goochelde.
Een optreden met alleen goochelen vond hij maar niks. Hij
had bedacht dat we samen een zangduo zouden gaan vormen met de naam de Hajo’s
(van Hans en Jos) en hij had ook al bedacht dat we zouden gaan goochelen èn
zingen voor een hoog bejaard publiek. Ik vond zelf het liedje ‘Ik wil een
cowboy als man’ van Ria Valk wel leuk om te doen maar dat vond hij niks voor
een jongen van mijn leeftijd om te zingen.
‘Jonge jongens zoals wij, willen geen cowboy als man, tenzij ze homo
zijn,’ zei hij. Van homo’s had ik toen der tijd nog nooit gehoord.
Twee liedjes had Hans al uitgezocht: ‘Ik heb eerbied voor
jouw grijze haren’ en ‘Een moederhart een gouden hart.’ Die twee liedjes gingen we instuderen en
tegelijkertijd gingen we alle verpleeg- en verzorgingshuizen af met de vraag of
we de ‘Hajo-show’ daar mochten laten
zien. Binnen twee weken waren we voor een maand uitgekocht (we hoefden er natuurlijk niks voor te
hebben)… twee keer per week traden we op . Het werd een doorslaand succes. Het
is dat de meeste toeschouwers te terminaal waren om erg enthousiast op ons te
reageren maar aan de tevreden uitdrukking op die ouwe bekkies konden we
duidelijk afleiden dat ze zeer in hun nopjes waren met ons optreden. Hans wilde er na deze geweldige maand nog wel
een paar weken aan vastplakken maar ik was het zat. Ik leerde in die tijd ook
de muziek kennen van Bob Dylan en de Rolling Stones en daar ging mijn hart toch
steeds meer naar uit dan naar de gezapige producties van Gert en Hermien. Hans
weigerde pertinent om Dylan en de Stones
bij de oudjes ten gehore te brengen. Hij ging onverdroten door met
goochelen en zingen als de solo-artiest ‘Hazojo’ (Hans zonder Jos). Op zijn
achttiende stopte hij er abrupt mee, om hopman bij de scouting te worden. Daar
was hij geknipt voor.
Ik zou het op muzikaal gebied niet ver schoppen: theater
ging me beter af. Vele jaren later, ik was zelf inmiddels bejaard, zat ik nog
een klein jaartje op het wijkkoor alwaar ik liedjes zong als ‘Vuile huichelaar’,‘Jungen komm bald wieder’
en ‘Mexico’ ten gehore bracht.
Eerder gepubliceerd in
december 2021.