Ik ben vandaag, 25 augustus 1959, jarig, negen jaar oud! Ik heb
zojuist een prachtig cadeau gekregen: vijftig meerkleurenknikkers. Van mijn
lievelingstante Lea. O, dit is beslist niet het mooiste kado, dat ik ooit
kreeg. Met de meccanodoos, de hijskraan en de auto met afstandsbediening was ik
ook heel blij. Die kreeg ik niet van mijn ouders. Die hadden daar geen geld
voor.
Vijftig kleurenknikkers! Het liefst ga ik nu gelijk naar
buiten. 1 op, 2 op, 3 op, 10 op of ketsertje, ook leuk …. maar helaas, ik moet
binnen blijven.
Nog meer bezoek: twee ooms en hun twee tantes. Saai!! Tante
Fiet en tante Pien, twee oudere zussen van mijn vader. Die ooms, heten ome Pim
en ome Sam. Dat zijn broers. Zij zijn getrouwd met de zussen van mijn vader.
Zodra ze bij ons binnen komen, trekken de omes al een vies gezicht. Alsof het
bij ons in huis stinkt. Vooral ome Sam doet dat. Oom Pim trekt meestal zo’n gezicht van: ‘het stinkt hier wel maar ik doe net of ik
niks ruik.’
De tantes hebben het niet zo op mijn moeder. Zij heeft hun
jongste broer (mijn vader) met veel te veel kinderen opgezadeld. Ik ben de
oudste en heb nog twee zusjes en een broertje. Die is niet helemaal, zeg maar
gerust: gek. Hij woont niet meer thuis. Ik weet niet eens waar hij die woont.
Geen flauw idee. Ook niet hoe die er uit ziet.
Tante Fiet en oom Pim hebben neefje Kees bij zich. Hij zit
onderuitgezakt, met zijn mond wagenwijd open, tegen tante Fiet aangeplakt. Voortdurend
kwijlend.
Mijn moeder vraagt wie wat wil drinken. De grote mensen willen
koffie. Keesje en ik krijgen siroop ... en
‘wat willen jullie bij het drinken: een krakeling of een kletskop? Precies,
precies op dat moment stopt Keesje met
kwijlen en roept als eerste van de visite: ‘een krakeling, tante Nanda’. Kwijlen gaat hij pas weer, als
hij de laatste krakelingkruimels heeft doorgeslikt.
Deze visite vind ik niks. Ik ga liever buiten spelen. Maar
ze komen wel speciaal voor mij. Ze geven wat voor mijn verjaardag. Niet aan mij
maar aan mijn vader. Vier kwartjes meestal. Mijn vader laat het mij nog wel
zien, voordat hij het in zijn eigen portemonnee laat glijden. Ik laat hem maar. Later zal ik het nog wel
eens van hem terug krijgen. Of hij geeft me misschien eens een ijsje. Maar niks
daarvan.
Mijn moeder ziet dat ik me rot verveel. Ik mag naar buiten.
Kwijlneef Kees wil met me mee. Mijn moeder voelt goed aan dat ik hem niet mee
wil hebben. Als hij achter me aan wil komen, gaat mijn moeder met haar hak op zijn
voetje staan. De tranen springen hem in de ogen. Zij kijkt hem aan, met haar
dwingende blik en bijt hem zachtjes toe: ’Blijf jij hier maar even zitten Keesje!’
‘Ja, tante Nanda,’ kreunt hij zacht en gedwee.
Ja, dat soort dingen
kon je wel aan mijn moeder overlaten.