Met een doffe blik in zijn ogen loopt hij het metroperron op. Ik sta daar als enige op dat kille, donkere station Prinsenlaan. Ik heb de vorige metro gemist.
Hij loopt met gebogen hoofd maar ik zie dat hij, voor hij op
het bankje gaat zitten, even schielijk naar mij kijkt. Hij heeft lang vettig haar tot op zijn
schouders. Dat accentueert nog eens zijn bleke junk-bekkie. Een plastic winkeltasje vol gaten heeft hij in
zijn hand. Er flapt een stuk uit van iets dat best eens een dekentje zou kunnen
zijn. Een blauw zwart gestreept
dekentje. We zijn nu zo’n vijfminuten als enigen op het perron. Ik sta drie
keer vallen bij hem vandaan. Dan vraagt hij : ’Meneer, mag ik u beleefd wat
vragen?’
Ik antwoord niet en reageer à la minute: ’Ik heb geen geld
bij me, hoor! Alleen maar een
betaalpasje.’
‘Ja, dat krijg ik steeds mee te horen de laatste tijd.’ Hij
kijkt me niet aan … zijn vriendelijke, rustige stem verrast me.
‘Dan zal je daar wat op moeten verzinnen, hé?’ zeg ik. Ik
moet gelijk denken aan de Roparun-collecte.
Ik ben aan het winkelen in het Alexandrium. Komt er een collectant naar
me toe met een collectebus die hij flink laat rammelen vlak voor mijn
neus. Ik zou best wat willen geven voor
dit goede doel maar ook hier moet ik zeggen dat ik alleen maar een pasje bij me
heb. En in een handomdraai tovert de collectant lachend een betaal apparaatje
uit zijn linker binnenzak. ‘Bij mij kunt u ook pinnen’ Ik ben daar blij mee. Twee
euro pin ik voor het goede doel.
Zegt die junk: ’Ik ken ook mensen die zo’n ding hebben. Ik
heb ik er geen moer aan, want je moet ook een smartphone hebben. Die heb ik dus
niet’.
‘Heb je geen
uitkering of zo?
‘Neen, voor een uitkering moet je een vast adres hebben en
dat krijgt je pas als je zeven nachten achterelkaar
op het zelfde adres geslapen hebt … en
dat lukt me nooit … hooguit drie nachten en dan is die nachtopvang al vol
voordat ik me daar heb kunnen aanmelden.
Hoe red je het zonder geld?’
‘ Moeilijk, moeilijk is het’.
‘Tja, lijkt me niet makkelijk om zoals jij te moeten leven.
Ik zou het absoluut niet kunnen. Doe je het al lang zo?’
‘Ja, behoorlijk lang’...
hoe lang wil hij blijkbaar niet zeggen.
‘Heb je al een slaapplek voor vannacht?’
‘Neen, ik hoop dat dat nog gaat lukken, het begint vanavond
al aardig af te koelen … slaap nu liever niet buiten.
Ik heb wel met hem te doen ….stom eigenlijk, daarnet nog was
ik blij, dat ik geen cash bij me had, terwijl ik hem nu best een paar euro’s had
gegund.
Mijn metro komt er aan. Hij blijft op zijn bankje zitten. Misschien is dit perron voor hem een plek om even tot
rust te komen en dan weer verder te gaan … op zoek naar de slaapopvang.
Die heeft hij niet gevonden, want als ik de volgende morgen
naar de sportschool loop, zie ik, in de hoek van de voetbalkooi, een
blauw-zwart dekentje liggen, helemaal
doorweekt.