Eerder heb
ik al eens geschreven over mijn werk als ‘taalvrijwilliger’. In het kort komt
dat werk neer op: één keer per week een á twee uur praten met een nieuwe
Nederlander, een man of een vrouw, die niet echt goed Nederlands praat maar
zich toch al een beetje verstaanbaar weet te maken. ‘Samenspraak’ heet dit
project waaraan ik meewerk. Ik doe dit werk sinds ik gepensioneerd ben, nu zeven
jaar. In die tijd heb ik gepraat met vier
Polen, een Syriër, een Marrokkaan, een Turk, een Ethiopiër, drie Iranezen en
een Somaliër. Op dit moment praat ik nog met een Iranees, een Somaliër en een
vrouw uit Afganistan. Maar met de Iranees en de Somaliër zal dit werk snel
afgelopen zijn. Dat komt omdat die twee niet zo gemotiveerd blijken te zijn en
naar mijn idee niet zo in de gaten hebben wat de fatsoensregels in Nederland
zijn ten aanzien afspraken nakomen.
Met die
Iranees, genaamd Shabash, had ik
bijvoorbeeld de afspraak dat hij van twaalf tot twee uur zou komen elke
zaterdag. Het gebeurde tot twee keer toe dat hij om vijf over twaalf op
zaterdag afbelde. Ik heb hem toen duidelijk gemaakt dat hij mij voortaan op
donderdag moest afbellen als hij zaterdag niet zou kunnen komen, zodat ik zaterdags
van twaalf tot twee zelf ook nog wat anders zou kunnen plannen. Eén keer belde
hij op donderdag af. De zaterdag, een week later, belde hij helemaal niet af en
bleef gewoon, zonder bericht dus, weg en deze week krijg ik op vrijdagavond van
Shabash een telefoontje met de mededeling (in het Engels) dat hij in Luxemburg
zit, dus niet kan komen op zaterdag. Voor mij is nu de maat wel vol; ik spreek
nog met hem af voor volgende week zaterdag en zal hem dan zeggen dat ik onze
‘Samenspraak’ beëindig.
Met de
Somaliër Hassan speelde iets dergelijks, met dat verschil dat ónze afspraak was
in de Centrale Bibliotheek van Rotterdam elke vrijdagochtend van elf uur tot
half een. Hij leek aanvankelijk wel gemotiveerd voor Samenspraak maar tot twee
keer toe stond ik tevergeefs op hem te wachten in de hal van de Bieb en dat na
een reis van drie kwartier. Ik geef toe dat het
niet helemaal netjes is maar ik heb toen twee keer achter elkaar een
bijeenkomst met hem (bijtijds, dat wel) afgezegd. De week daarop belde Hassan
mij op met de mededeling dat hij op vrijdag en maandag voortaan naar school zou
gaan en dat hij dus geen Samenspraak meer nodig had. Ik was er niet rouwig om.
Blijft nu
dus alleen over die Afgaanse. Ze heet Sümüs, ze is mijn 64-jarige buurvrouw en woont een paar deuren verder. We
praten, drinken en snoepen met elkaar wanneer we daar allebei de tijd voor hebben. Geen vaste
afspraak dus. Het kan op ‘n zondagmiddag
zijn maar evengoed een woensdagmorgen. Van praten met elkaar is eigenlijk
nauwelijks sprake, daarvoor beheerst ze te weinig de Nederlandse taal.
Onze
‘conversatie’ gaat bijvoorbeeld zo:
S: Kom thee drinken!
Ik: Nee, Sümüs, nu niet want ik moet
boodschappen doen.
S: Altijd ‘neen’ jij….boodschappen ……dan jij
komen
Ik: Goed, dan kom ik over ongeveer een uurtje
bij je.
S: Een uur, twee uur ….ik alleen thuis
Ik zit
inmiddels bij Sümüs thuis. Zij roept vanuit de keuken
S: ‘Thee?’ ‘Koffie?’
Ik: ‘Thee!’
Ze zet van
alles bij de waterkannen op tafel: zonnepitten, maiskoeken (niet lekker),
chocola en kandij.
S: Thee maken!
Ze komt nog
aanzetten met een Afgaanse soort Studentenhaver en een zelfgemaakte
chocoladepasta en laat me ervan proeven. Ik word er bijna misselijk van en ik trek
een vies gezicht.
S: Honderd, ik
Ze pakt een
weegschaal uit een kast en gaat er op staan. Ze is vijfennegentig kilo. Ik moet
er ook op gaan staan. Ik ben tweeëntachtig kilo met kleren, eten en drinken ….
‘s morgens vroeg, net uit bed weeg ik 77 kilo.
S: Ik, honderd , ik veel eten, lekker. Waar
jou vriendin?
Ik: Mijn vriendin is op bezoek bij een
vriendin van haar.
S: jij twee vriendin?
Dit mag toch
eigenlijk geen Samenspraak meer heten. Ik moest na zeven jaar maar eens wat
anders gaan doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten