vrijdag 21 november 2014

TRAPPENHUIS (2)

In het huis waar mijn overleden bovenbuurvrouw woonde,  is  sinds kort  een jonge asielzoeker (30) uit Irak komen wonen. Rawan heet hij. Hij is een bijzonder frisse, vrolijke jongeman, die bijzonder gemotiveerd aan de inburgeringskursus begon. Zelfs het kleine beetje Nederlands, dat hij al leerde brengt hij gelijk al in praktijk door mij, halverwege de middag, opgewekt te begroeten met ‘goedemorgen mieneer’... het gaat om de intentie en die is goed. Gisteren stond Rawan bij de deur van ons trappenhuis, zijn band te plakken.
’Lekke band?’ vraag ik (naar de bekende weg).
‘Ik één keer maken, band goed … dan band wèèr doet: pfffffffff’.’Hij werd er duidelijk een beetje niet goed van.  Ik begrijp dat Rawan wil zeggen, dat hij twee keer achter elkaar een lekke band had. Dat kwam waarschijnlijk omdat ie was vergeten de buitenband te controleren op nietjes, spijkertjes of stukjes glas. Logisch dat hij zoiets niet doet, hoe moest Rawan dat nou weten, want in Irak had hij nooit wat gehad met fietsen. Met een combinatie van gebarentaal en Engels doe ik hem voor hoe hij die buitenband moet controleren. Ik stuit bij dat voordoen al meteen op een venijnig, scherp stukje glas. Met mijn hevig bloedende middelvinger wijs ik hem aan waar het stukje glas zit. Kan hij het er zelf  uitpeuteren. Rawan weet nu in ieder geval waar die twee lekke banden vandaan komen.  Ik ga als de donder naar boven om mijn vinger te ontsmetten en te verbinden.
‘Bedankt, hè, mieneer.’
Aardige  jongen. Wat ik alleen niet zo fijn aan hem vind, is dat hij, elke vrijdagmiddag zo rond twaalf uur zijn geluidsinstallatie zo knalhard zet. Ik kan mijn eigen muziek dan gewoon niet meer horen.  Ik ben toen maar even naar boven gegaan en vroeg hem (in ’t Engels):
‘Rawan, kan je je muziek wat zachter zetten?’ Daarop zegt hij, heel bijdehand: ’Dat is geen muziek; dat zijn koranteksten.’
‘Ja hoor, Rawan,’ zeg ik, ‘ het maakt me echt helemaal niks uit  of het nou muziek is of dat het koranteksten zijn, je geluid staat gewoon erg hard, zet het alsjeblieft wat zachter, zodat ik mijn muziek weer kan horen.’
‘Okee mieneer.’ Hij doet zijn deur dicht en zet zijn versterker op een lager volume. Sedertdien heb ik nooit geen last meer gehad van een vrijdagse geluidsexplosie bij Rawan.
In de vierkamerwoning tegenover mij in het Trappenhuis woont de Marokkaanse familie El Morabet. Het gezin bestaat uit vader, moeder en vijf kinderen. De vader zien we eigenlijk zelden in het trappenhuis. Toen mijn vrouw en ik nog maar pas onze huidige woning hadden, vertelde mevrouw El Morabet, in tranen en in heel gebrekkig Nederlands, dat  meneer El Morabet haar verlaten had …. ‘andere vrouw,’ zei zij. Nu vertoont meneer El Morabet  zich sporadisch weer hier … de relatie zal dan wel weer hersteld zijn, denk ik.
Bij de familie El Morabet ligt altijd een bonte verzameling uitgetrapte schoenen schots en scheef voor de voordeur. Zo tegen etenstijd, als iedereen thuis is, liggen er toch minimaal 14 schoenen kris-kras door elkaar.
Tegen het wandje naast die schoenenverzameling staan soms één of meerdere vuilnisbakzakken opgesteld. Soms staan die vuilnisbakzakken een, twee of drie dagen, een enkele keer staan ze vier of vijf dagen en dan gaan ze echt stinken. In het hele trappenhuis hangt dan een penetrante geur, die voortkomt uit het rottingsproces in de vuilnisbakzakken van de familie El Morabet. Dan belt een van de buren, meestal Carla, aan bij de familie El Morabet en zij vraagt  beleefd of  de vuilniszakken naar de vuilcontainer gebracht kunnen worden omdat die zakken anders waarschijnlijk uit zichzelf naar buiten zullen schuifelen.

Meestal staan die vuilniszakken dan binnen het half uur in de vuilcontainer. Met excuses. Zo zijn ze ook weer wel.  Ze hadden er gewoon geen erg in gehad.   

donderdag 20 november 2014

TRAPPENHUIS

Bijna acht jaar huren mijn  vrouw en ik een woning aan de Rottekade. Het is een vierkamerwoning op de derde verdieping met uitzicht op het riviertje, waaraan Rotterdam zijn naam te danken heeft: de Rotte. Gedurende deze acht jaren hebben we hier met plezier gewoond.  Er was, zeg maar, sprake van iets als ‘duurzaam woongenot’.  Onze woning is zoals gezegd op de derde verdieping en is bereikbaar via een trappenhuis, waar ook nog dertien andere woningen op uitkomen.  Er zijn daar twee verschillende type woningen: acht tweekamer woningen (elk geschikt voor bewoning door een persoon) en zes vierkamer woningen (elk geschikt voor maximaal zes personen).  Met zo veel personen op één trap wonen en het toch leefbaar houden, is een opgave waar we met elkaar al die jaren glansrijk in zijn geslaagd.
Niet zo gezellig maar wel erg makkelijk  zijn buren, die je niet of nauwelijks hoort of ziet. Mijn bovenbuurvrouw, ze zal een jaar of vijfenzestig geweest zijn, heb ik in zeven jaar tijd, hooguit drie keer gezien en alle drie de keren was het in de lift en alle drie de keren was het heel koud en dat zeiden we ook tegen elkaar: ’wat is het koud, hè?! ’Een jaar terug is ze plotseling overleden … kanker.  Karel, huurder van een tweekamerwoning, heeft haar gevonden … Karel en zij waren zo’n beetje met elkaar bevriend, niks bijzonders verder, gewoon bevriend … die dag zou hij naar de Jumbo gaan voor haar … het zou mij niet verbazen als ze haar voordeur expres voor hem op een kiertje heeft laten staan … dan hoefde er geen deur geforceerd te worden.
Karel was, logisch, nogal verdrietig vanwege het verlies van zijn beste en enige vriendin in het  trappenhuis; eenzaam was hij ook sindsdien. Vroeger, ik zal maar zeggen twee jaar terug, was er een soort  vriendenclubje in het trappenhuis.  Een vriendenclubje van drie vrijgezellen: Helma, die nu dus dood is, Karel en Carla, die woonde tegenover Helma. De drie aten en kookten zeer geregeld met elkaar; ook keken ze wel eens bij elkaar naar de tv. Maar omdat Carla vond dat zij uiteindelijk het meeste werk moest opknappen, is ze ermee gestopt. Ze is toen ook uit dat vriendenclubje gestapt en sindsdien gaat ze veel met mijn vrouw om. Net als mijn vrouw, is zij zo’n felle tante. Samen maken zij het onze woningbouwvereniging bijzonder lastig, met acties tegen de huurverhoging en hoge stookkosten; niet alleen zij natuurlijk, ook andere huurders voeren actie.
Carla is niet alleen fel maar ook moedig. Waar andere mensen er voor kiezen om hun mond maar dicht te houden, trekt zij haar mond juist open: zo zat er eens in de trein een dame loeihard te praten in haar mobieltje. Op de gezichten van menige treinreiziger was de ergernis daarover af te lezen. Niemand deed iets maar Carla stond op en vroeg beleefd aan de luidruchtige dame of ze wat zachter wilde gaan praten, omdat ze nu geen gesprek kon voeren met haar vriendin. De dame reageerde alsof zij was gestoken door een wesp:
‘Bemoei je daar niet mee, dat is mijn zaak….’ Maar toen puntje bij paaltje kwam, ging de dame steeds iets minder luid praten.  

Zo moedig is die Carla!  

woensdag 19 november 2014

SAMENSPRAAK

Ze wil heel graag en heel goed Nederlands leren praten en schrijven. Grazyna, een dertig jarige  Poolse vrouw. Ze heeft zich aangemeld voor een project van ’t Gilde Rotterdam genaamd ‘Samenspraak’. Als vrijwilliger werk ik daar nu  ongeveer drie jaar en ná een Marokkaanse vrouw, een Somaliër en een Turk begeleid te hebben, doe ik nu ‘Samenspraak’ met de Poolse Grazyna. Het is de bedoeling van ‘Samenspraak’ dat een Nederlander en een nieuwe Nederlander anderhalf  à twee uur per week gedurende minimaal een jaar Nederlands met elkaar praten.  
De Poolse taal is een heel andere taal dan het Nederlands. Het is een Slavische taal met een totaal andere structuur als de onze. Dus moeilijk aan te leren voor Pools-taligen.
Met Grazyna ben ik nu ruim anderhalf jaar bezig. Zij is een slimme, academisch opgeleide vrouw, afgestudeerd op de Erasmus Universiteit en ze spreekt uitstekend Pools (vanzelf) en Engels.  
Het is hartstikke jammer dat het Grazyna niet lukt om werk op haar opleidingsniveau te vinden. Zij wijt dat zelf aan haar gebrekkige Nederlands.
Ook al is het onder haar niveau, Grazyna wil graag werken, want net als de meeste Poolse mensen in Nederland wil ze beslist niet haar ‘hand ophouden’ voor de een of andere uitkering. Bij ‘Gall en Gall’ werkt ze nu als verkoopmedewerkster èn ze heeft er zelfs zo af en toe een part-time baantje bij als assistent van een keel-, neus- en oorarts.
Grazyna zegt dat ik de eerste was met wie ze Nederlands is gaan praten. Het kostte haar veel moeite in het begin, erg onzeker was ze, om alles wat ze wilde vertellen in het Nederlands te doen. Ik stimuleerde haar door haar te zeggen: ‘durven; gewoon durven!’ Durven fouten te maken en daardoor gaat ze met sprongetjes vooruit ... en zo gebeurt het ook.
In vloeiend Pools-Nederlands vertelde ze verhalen over de soms stroef lopende relatie met haar Turkse vriend, de bijzondere band met haar tweelingzus en de ontluikende liefde tussen haar jongere zus Marta en Aleksy. Soms moest ik haar even onderbreken voor de nodige correcties.
Ik werkte ook een grammaticaboekje met haar door op NT2-niveau (=Nederlands als tweede  taal); dat heeft eigenlijk niks met Samenspraak te maken, want, dat wil alleen maar dat we ‘praten met elkaar’.  Grammaticale kennis vind ik gewoon belangrijk en daarom besteed ik er aandacht aan … verboden is dat niet.
Grazyna leest nu ook, in het boek ‘het Diner’ van Herman Koch. Dat boek is speciaal bewerkt voor  mensen, die de Nederlandse taal niet of nog niet zo goed beheersen. Zij is bijzonder ijverig met dat boek aan de slag gegaan. Woorden die ze niet kent zoekt ze op in een woordenboek en die neemt ze op in haar woordenschat. Tegen het eind van de uurtjes Samenspraak  lezen we twee bladzijden uit ‘het Diner’. Ik lees die bladzijden eerst, dan kan ze de juiste uitspraak horen en dan leest zij.  Tot slot gaat zij me vertellen wat er op die twee gelezen bladzijden allemaal gebeurd is.

De tijd is om, Samenspraak voor deze week zit er op.
Nou, Grazyna, tot de volgende week maar weer.’
‘O, ik bijna vergeten,’ zegt Grazyna; ze rent naar de keuken en komt terug met een doosje:
‘Is lekker Poolse kersencake … heel lekker … voor jou en Winny … tot volgende week.’

‘Dank je wel, Grazyna.’ 

dinsdag 18 november 2014

MAFFIA

Sinds een jaar of vijf woont  in ons trappenhuis een man, die geboren is in Rotterdam, uit Russische ouders.  Leo heet hij en hij zal zo’n jaar of vijftig zijn. Van de vijf jaar dat hij hier nu officieel woont, heb ik hem de eerste viereneenhalf jaar nauwelijks gezien. Voor zo ver ik  nu begrijp was hij de eerste viereneenhalf jaar grotendeels opgenomen in een ziekenhuis wegens ernstige somberheid. Heel af en toe kwam hij wel eens naar zijn huisje kijken. Rustig, ingetogen; hij nam dan meestal de lift. Vrij snel ging hij ook weer weg; leegde zijn brievenbus en als ik hem toevallig eens tegen het lijf liep, zei hij me gedag, vrij timide.
Zijn somberheid heeft nu plaats gemaakt voor een staat van onbezorgde, ongerijmde opgewektheid. Op ’n middag belt Leo bij me aan. Hij was zijn sleutel van de portiekdeur kwijt. Ik  doe nooit zo maar open, dus ik vraag wel even ‘wie daar is’. ‘Ik ben Leo, de buurman,’ zegt hij; dan die ik dus pas open. Even later belt hij bij mij aan de voordeur om zich aan me voor te stellen. Hij begint meteen een nogal verward verhaal te vertellen, dat hij net terug is komen lopen van het ziekenhuis, waar hij naar toe moest voor zijn ontstoken knieën, ten gevolge van het  te abrupt stoppen met een pilletje tegen de somberheid. ‘Waarom ga je dan in godsnaam met van die pijnlijke knieën naar huis lopen?’ wilde ik hem vragen. Maar toen dacht ik, als hij daar antwoord op gaat geven, moet hij nog langer voor mijn deur op die pijnlijke knieën blijven staan, dus vroeg ik hem of hij koffie lustte.
‘Nou …’ zei hij.
Onder de koffie vertelde Leo honderduit over de vele bedreigingen waar hij zich tegen moest beschermen. Zo had hij over zijn balkon een matras gelegd dat de van de begane grond op hem afgevuurde kogels zou kunnen weren.
Ook had hij achter zijn voordeur een trapleer uitgezet en daar allerlei kleine dingetjes opgezet zoals een kandelaartje, een lepeltje, een bloempotje, knikkers, een perforator, een asbakje, een paar munten, een leeg flesje. Het licht kon daar niet meer aan want Leo had de stoppen uit de meterkast gehaald. Een eventuele indringer zou zichzelf verraden door tegen die trapleer op te lopen. Verder had Leo nog glasscherven in zijn gangetje gestrooid voor het geval dat iemand stilletjes, op zijn of haar blote voeten, zijn huis zou binnendringen. Een grote  kapotte glazen vaas was door hem op een strategische plekje  precies tussen het gangetje en de woonkamer neergezet. Jammer voor Leo was dat hij die vaas was vergeten, toen hij in het donker nog wat aan het rommelen was in huis; dat leverde hem een flinke jaap in zijn voet op.
Hij had ook het nodige wapentuig in huis, om zich, zoals hij het noemde, ‘de maffia’ van het lijf te houden. Leo raakte niet uitgepraat over wat hem bedreigde en hoe zich daartegen te verdedigen.  Zijn koffie drinkt hij niet. Vergeet hij gewoon. Hij staat op en trekt me mee naar zijn huis om me een cd-tje te geven van zijn favoriet: Iwan Rebrow.
Maar dat huis van Leo  …… niet te geloven ….. alsof er een bom ontploft is … zoiets heb ik nog nooit gezien!
Hij komt weer met me mee terug naar mijn huis; zijn cd-speler is stuk. Leo vraagt me om het cd-tje van Iwan Rebrow af te spelen …. al bij de eerste klanken barst hij in huilen uit.


  

maandag 17 november 2014

DE BAL


Het regende deze zondag al vanaf ….ja, eigenlijk wist Driss niet precies vanaf hoe laat het vandaag regende, want  al toen hij wakker werd plensde het en dat doet het nu nog steeds. Toen hij uit zijn bed kwam zaten zijn zonen, Zuhair van 11 en Karim van 9 jaar, zoals gewoonlijk, nog in hun pyjama voor de tv. 
Ze keken naar het Sinterklaas-journaal, een herhaling van gisteravond. Het viel Driss op dat niet alle Pieten zwart waren. Sommigen waren geel, blank of stroopwafelig en er was er zelfs een bij, die er uitzag als een clowntje. Driss vond het er eerlijk gezegd een beetje lullig en rommelig uitzien allemaal. Slap. Die zwarte glimmende Pieten, van vroeger,  toen Driss in Nederland kwam wonen, Pieten met die knalrode lippen, hadden wel iets stoers. Toen liepen ze ook nog te zwaaien met een roe; dat vond Driss eigenlijk wel een beetje te dreigend, onnodig eigenlijk. Zuhair en Karim zijn een tijdje behoorlijk bang geweest van die Pieten. Toen hadden ze nog een schoorsteen in hun huis en die twee jongens dachten, dat Zwarte Piet daar doorheen zou komen vallen. De meeste Pieten van nu hadden gelukkig niks dreigends meer, ze waren gewoon grappig of acrobatisch en verrukkelijk waren de pepernoten die ze uitdeelden.
‘Dat was het Sinterklaas journaal voor vanavond’, zei een mevrouw op de tv.
 ’Hé,’ zei Driss, ‘die mevrouw ken ik nog van zeker 15 jaar geleden, ja hoor, dat is Dieuwertje Blok, die presenteerde toen jullie nog heel jong waren, ook al dit journaal. Tjonge, wat heeft ze een oud koppie gekregen, zeg … ze ziet er nog steeds wel leuk uit,  maar toch  … oud.’
Moeder Aïsha is inmiddels ook wakker: ‘Goedemorgen heren.’ De jongens zeggen niks terug; gaan helemaal op in de tv. Ook Driss, hij mompelt, nauwelijks verstaanbaar: ‘Morg’n.’ Aïsha gaat in het tv-beeld van haar zonen staan en zegt dan op plagerige toon nog eens: ’Goedemorgen, jongens,’ …. ‘Goedemorgen mam,’  ga nou weg daar; zo kan ik niks ziehien.
Aisha laat Driss een foto zien waar hij op staat: een vijftien jaar jongere Driss. Driss is apetrots en wil de jongens die foto laten zien maar zij zijn niet geïnteresseerd.
Aísha laat Driss op een plagerig toontje weten dat de man op die foto er toch wel heel ‘anders’ uitziet dan de Driss van vandaag.
Ja, logisch toch,’ schampert Driss, die er verder wijselijk maar het zwijgen toe doet.
Aisha maakt ondertussen een lekker ontbijtje klaar: gebakken eitjes in olijfolie, warme broodjes, smeerkaas en muntthee.
‘Jongens, televisie uit, eten.’ Wat Aïsha heeft klaargemaakt ruikt zo heerlijk; het is niet te versmaden.
Onder de brunch vatten de mannen het plan op om straks na het eten te gaan voetballen op het veldje bij de Rozebottelweg. Ondanks dat het nog steeds flink regent hebben ze er alle drie zin in. Aisha vindt het ook prima. Dan heeft ze even het rijk alleen. Kan ze in alle rust het huis aan kant maken.
Van huis is het hooguit vijf minuten lopen naar het voetbalveldje.  Ze lopen over het trottoir en tikken elkaar om beurten de bal toe. Zo zijn ze er nog sneller. Meestal zijn er wel meer gasten op het pleintje aan het ballen maar vandaag is het rotweer … vandaar.
Driss gaat in de goal staan en de jongens nemen om de beurt een strafschop. Wie Driss voor de tiende keer passeert moet gaan keepen. Dat is nog niet zo gemakkelijk want Driss is ten eerste een prima keeper en ten tweede het goaltje is klein. Pas na een kwartiertje lukt het Zuhair pas om zijn vader voor de tiende keer te passeren.
Driss speelt boosheid en geeft de bal een enorme zwieper richting ‘verweggiestan’.

‘Okee, okee, ik haal hem zelf wel even,’ zegt Driss tegen zijn sputterende zoons. De bal is inmiddels een behoorlijk end weg. Driss ziet de bal over het betonnen muurtje langs de spoorweg stuiteren.  Hij klimt op het muurtje. Kijkt naar links; kijkt naar rechts. Hij springt van het muurtje op de treinrails. Pakt de bal en schopt hem over  het muurtje naar Zuhair en Karim, die achter hem aan zijn gehold. Dan hoort hij roepen: ‘Papa, papa vlug, papaaaaaa….’ en dan dat helse oorverdovende getoeter …  van die trein, die hun papa grijpt.

zondag 14 september 2014

WITTE DE WITH

Op het terras van café ‘de Witte Aap op de Witte de Withstraat zit  ik een biertje te drinken. Ik bestel een kleintje pils. De barman blijkt geen Nederlands te verstaan en ik krijg een halve liter bier. Daar moet ik natuurlijk ook voor betalen: viereneenhalve euro; niet te weinig ….  maar goed … het is vandaag feest op de Witte de With … dus redeneren de biertappers hier waarschijnlijk: we maken er ook gelijk feestprijzen bij.

‘Is deze stoel nog vrij, meneer?’ vraagt een oudere dame van pakweg vijfenzeventig.
Ze wijst naar die ene stoel bij mijn tafeltje.
‘Ja, is vrij, mevrouw, kom er  gezellig bij zitten.’  Aan elke hand heeft ze een goed gevulde king-size Wibra tas.
‘Goed, ik ga eerst even een biertje halen.’ Ze zet haar tassen op de stoel. ‘Past u even op mijn spullen?’’
Dan ziet ze me de laatste slokken van mijn bier wegklokken.
‘ Eh, wilt u ook een biertje … zal ik gelijk voor u meenemen?’
‘Nou … lekker, alleen eh,  niet nog es zo’n grote als deze … doe maar een kleintje pils.’

Gezellig vandaag op de Witte de Withstraat en omgeving … een dichter op een zeepkist … een Afrikaanse dans- en djembégroep … een kerk op de Schiedamse Vest met prachtige gemozaïekte muurtjes … , in de oude Heksenketel op de Baan is toneel:  ‘Wachten op Godot’ van Becket.’

‘Alstublieft, één biertje voor u en één voor mij,’ ze gaat zitten, ‘proost (ze drinkt haar pilsje bijna in een teug leeg) sorry hoor maar  ik had me toch een dorst. Weet u wat dit is hier … dit gedoe … ’
 ‘Ja,’ zeg ik, ‘allemaal moderne kunst.’ ‘Ik ben net naar een toneelstuk geweest van Samuel Becket, ‘Wachten op Godot’ heet het en het wordt gespeeld door mensen die bij de GGZ lopen, zeg maar psychiatrische patiënten. Was wel goed om zien … anders … maar wel goed.’
‘Okee,’ zegt ze, ‘dat is dus modern …. anders … ik zou hier nooit geweest zijn als ma niet hoognodig wat nieuw ondergoed nodig had. Dat wat ze nog in de kast heeft liggen is niet toonbaar meer. Volop gaten in haar hempjes en broekjes. Vlekken, die er, zelfs al blijf je er een uur op boenen en ook al gebruik je Biotex of groene zeep, nog niet uitgaan. Ik dacht, ik ga nu maar gelijk eens een flink aantal sets ondergoed kopen voor ma. Dan ga ik es naar de Wibra. Daar is dat spul toch het voordeligst. Ga ik op zondag, denk ik, dan is het ook het rustigst in de stad, qua mensen bedoel ik dan. Maar dat viel me toch een beetje tegen. Ik kwam uit Metro Beurs en liep ik dus naar de Wibra, toen hoorde ik ineens Afrikaanse muziek en ik zag veel drukte in deze straat. Als ik  straks die hempjes en broekjes heb gekocht voor ma, dacht ik, ga ik daar toch es even kijken. Van die Afrikaanse dans heb ik echt genoten; ik hou zelf ook erg van dansen …. rumba, chachacha, jaaa de tango ook … houdt u ook van dansen?’
‘Ja, ik hou van wild …. vrij dansen … zonder al die verplichte pasjes.’
‘O,’ zegt ze en ze kijkt me een beetje bedenkelijk aan, ….. ‘ma kan niet meer zo lang alleen blijven. Tegenwoordig ben ik het, als ouwe dochter, die voor haar zieke bejaarde moeder moet gaan lopen zorgen. Thuiszorg doet geen kl… sorry  … Thuiszorg doet niks meer voor ma. Nou, ik moet gaan …. dag meneer.’ (en ze geeft me een hand).
‘Dag,’ zeg ik, ‘vergeet u dat geld niet mee te nemen … voor dat pilsje dat u voor me meenam.’
‘Joh, schei jij nou effe gauw uit … neem er nog maar lekker een van mij. Tot ziens!’

Met een ietwat schommelende tred loopt ze de Witte de Withstraat op en verdwijnt langzaam in de bescheiden menigte.

zaterdag 13 september 2014

EEN DIKKE PIL

Het zou een mooie onbewolkte septemberdag worden: 23 graden. Dat zei die Gerrit van het weer in het acht uur journaal. Voor mij is dat echt geen reden om al zo vroeg mijn nest uit te komen … weer of geen weer half acht is gewoon te vroeg … ik ben wel klaarwakker, dat wel  … lig maar een beetje in mijn bed te woelen en naar de klok te kijken … is het ineens al negen uur, dan mòèt ik toch wel even geslapen hebben …mijn vrouw is al uit bed … ik moet er uit om te piesen … neem ook gelijk een slokkie water, want ik heb een vreselijk droge strot ... vanavond maar niet zo veel zuipen, Jee … daarna duik ik gewoon mijn bed weer in.
Weer is de tijd razendsnel gegaan. Het was net nog maar negen uur en nu zomaar ineens bijna tien uur; acht minuten voor tien om precies te zijn.
‘Pas om tien uur, geen minuut eerder ga ik opstaan,’ zeg ik tegen mezelf.  Het wordt zeker geen minuut eerder, want om tien uur blijf ik gewoon liggen … en om vijf over tien  … en ook nog om tien over tien en pas om dertien over tien, als ik die heerlijke geur ruik van de koffie, die mijn vrouw aan het zetten is, gooi ik de deken van mij af, stap uit mijn bed, zet mijn bril op mijn neus, kleed me aan en geef mijn plantjes water. Dan ontbijten, koffie, krantje en mompel ik in mezelf: ‘… en nog een wasje doen …’

Mijn vrouw zegt: ’Hé Jee, je bent toch niet vergeten dat ik vandaag met Sam heb afgesproken?’
‘Nee,’ lieg ik, ‘dat ben ik niet vergeten, hoor, je gaat vanmiddag toch pas weg?’
‘Ik ga om twaalf uur weg, over een half uurtje dus, Jee en jij kookt vandaag, hè?’
Sam gaat mijn vrouw vandaag een rondleiding geven door Leiden. Hij woont inmiddels twee jaar in Leiden dus hij weet wel het een en ander over die stad te vertellen.
‘Ja, ik kook vandaag.’ (Dat was ik stomweg vergeten.)

… en een donker wasje moet ik nog doen. Het is mooi wasdroogweer. Als de was hangt, dan fiets ik in tien minuten naar het park, want ik had sowieso geen zin in een lange fietstocht. Dan zie ik wel in het park waar ik zin in heb: of een wandeling rond het meer of een lekker relaxed plekkie opzoeken in het bos en daar op een bankje in mijn boek gaan zitten lezen. Ik ben nu bezig in een boek van John Irving: ‘Tot ik jou  vind.’
Boeiend boek. Maar vreselijk dik. Een dikke pil van maar liefst 830 bladzijden. Ik schiet er haast niet in op omdat ik er eigenlijk alleen in lees voor het slapen gaan. Daarom neem ik dat boek nu mee in mijn rugzak; misschien kan ik straks in het park een paar uurtjes lezen in dat boek.

In het park heb ik al snel wat gevonden: een bank met uitzicht op een weids gazon, een meer, een fiets- en wandelpad, niet te veel af en aan lopende mensen. Een prima plek om flink wat bladzijden te verslinden van ‘Tot ik jou vind.’ Ik ga er even goed voor zitten.

Dan komen met gierende banden, op nog geen tien meter van mijn bank, politiewagens tot stilstand. Steeds duidelijker klinkt er geraas van een naderende helikoper. Politieagenten en hun honden stevenen af op een jongen en een meisje die hand in hand in de richting van het meer lopen. Ze bieden geen verzet als ze aangehouden worden. Een agent zet ze tegen een houten schuttinkje.

Ik moet bij dat bankje weg van de politie. Wat daar nou gaande is? Geen idee! Morgen lees ik het wel in de krant.

In het park heb ik nu geen zin meer en fiets naar huis … thuis op het balkon lees ik wel verder. Wanneer ik bijna thuis ben zie ik die helikopter opstijgen en vliegen in de richting van het centrum.