Ik was apetrots toen ik hoorde dat Jaap, mijn zoon, geslaagd was voor de hbs-A.
Vòòr zijn eindexamen had hij gesolliciteerd bij de gemeente en
was er al aangenomen ook. De centjes, die Jaap ging verdienen kon ik goed
gebruiken.
Als ik hem eens vroeg wat hij nou deed bij de gemeente,
antwoordde hij verveeld: ‘Ooo … geboorte-
en overlijdensaangiften aannemen, veel schrijfwerk, mensen te woord staan en
telefoontjes plegen.’
Hij heeft het niet naar zijn zin, als moeder heb je daar een
zesde zintuig voor.
Hij is depressief, meldt zich ziek op z’n werk, trekt zich
in zijn kamer terug en zit veel voor de tv. Nee, het gaat niet goed met hem …
ik weet niet wat te doen. Zelf doet hij zijn mond ook niet open. Ten einde raad
stap ik naar het maatschappelijk werk. Een beroepskeuzetest wordt daar geadviseerd.
Een soort toneelschool komt er uit die test. Hij moet werk
hebben met een zekere ruimte. Ik kan het me haast niet voorstellen, dat dat echt
iets is voor Jaap. Ik heb hem nog nooit toneel zien spelen.
Ik ben in Utrecht wezen
kijken bij zijn toelatingsexamen. Ik wist niet wat ik zag …. een heel andere jongen
… ik vond erg het leuk om hem zo bezig te zien: dansen, zingen en typetjes
spelen. Hij slaagt en kan in september komen.
Bij zijn toelatingsexamen, vond ik het sfeertje in de wandelgangen
vrolijk, luidruchtig maar vooral aanstellerig. Dat is niks voor hem. Toch houdt
hij het in Utrecht langer uit dan ik dacht.
Drie jaar woonde hij in Utrecht. Elk weekend kwam hij thuis
... voor de was èn om zich te vervelen. Hij was zó stil. Sinds dat
toelatingsexamen is hij vrijwel constant depri. Jaap gaat niet meer terug naar
Utrecht.
‘Tsa, je blijft er, als moeder, toch over zitten tobben, hè? Nu komt hij wèèr bij
mij wonen. Gelukkig maar kort. Want hij vindt al snel een baan als … docent
drama. Hij is zowaar enthousiast. Hij vertelt me dat ze hem daar op die school ook
gráág willen hebben. Ik hoop niet dat het weer zo’n bevlieging van hem is.
Hij werkte daar drie jaar toen hij me vroeg te komen kijken naar
de laatste repetitie van ‘zijn’ toneelstuk. Dat
had hij samen met zijn leerlingen gemaakt. ’t Was een stuk over
abortus. Wat een onderwerp. Dat is toch niks voor die kinderen. Hij was er
trots op … ik was trots op hem. Voor mij
had het niet gehoeven.
Als een donderslag bij heldere hemel, hoor ik dan van hem,
dat hij na vijf jaar, vijfentwintig is hij dan, stopt als docent drama. Boekhouder wordt hij.
Ik begrijp helemaal niets van die jongen. Van drama naar boekhouden …’t Is toch
wel totáál iets anders … niet, dat hij het niet zou kunnen … want ik weet nog goed dat hij op de lagere school altijd de
hoogste cijfers haalde voor rekenen.
Hij had zijn leven nu eindelijk op de rit: hij verdiende
goed als boekhouder en in zijn vrije tijd zat hij bij een toneelvereniging.
Sindsdien heb ik me nooit meer zorgen hoeven te maken over hem. Dat voel je,
hè, als je kind in balans is.