Het regent deze ochtend pijpenstelen. Onwillekeurig schiet
ik in de lach, als ik mijn buurvrouw Lia op rode laarzen, in haar lange rode
regenjas, de capuchon al op, zie staan hannesen met haar kapotte eveneens rode
paraplu. Net als ik móét ze er blijkbaar
ècht even uit.
‘Je lacht me toch niet uit, hè?’ vraagt ze.
Een beetje wel eigenlijk. Ik moet lachen, omdat ze er nu net
zo uitziet als het mongoolse vrouwtje, dat ik, op weg naar de gym, vaak
tegenkom. Uitsluitend qua kleding bedoel ik dan hè, ook altijd alles in het
rood … want verder is Lia knap en slim.
Het mongooltje, dat ik bedoel is ongeveer veertig jaar.
Samen met haar hoog bejaarde moeder is ze op weg naar de dagbesteding voor verstandelijk
gehandicapten hier in de buurt.
Vrijwel altijd zijn ze samen en hebben ze mot met elkaar.
Moeder kan het niet gauw goed doen. Met haar lage stem werpt ze haar moeder
voor mij onverstaanbare verwijten naar het hoofd. Soms loopt ze, met een
gezicht als een oorwurm, haar moeder stampvoetend een paar passen vooruit. Een andere keer loopt ze juist weer
tergend langzaam een paar passen achter moeder aan. Zo dwingt ze moeder achterom
te kijken en óók haar pas in te houden.
Een heel enkele keer gaat ze alleen. Ook dan heeft ze die
boze uitstraling, die waarschijnlijk
gewoon bij haar hoort. Met grote stappen loopt ze me tegemoet; zonder op of om
te kijken vervolgt ze haar weg.
Ik heb wel eens medelijden met die oude vrouw, die het nooit
goed doet in de ogen van haar dochter. Wanhoop straalt uit moeders ogen. Het
valt niet mee als je een end in de tachtig bent en je zit opgescheept met zo’n
recalcitrante dochter.
Mijn jongste broer M. is ook een mongool. Drieënvijftig is
hij nu. Mijn moeder is negenendertig als ze van hem bevalt. M. is diametraal het tegenovergestelde van
die nukkige dame, die ik hiervoor beschreef. M. is erg rustig, vriendelijk en
meegaand. Wat dat betreft is het
natuurlijk net zo als bij ‘normale’ mensen: elke mongooltje is weer anders.
Hoewel mijn broer M. dus allesbehalve een moeilijk persoon
is, heeft mijn moeder er verstandig aan gedaan om hem, toen hij nog jong was,
uit huis te plaatsen. Naar een begeleide woonvorm. Het viel haar toen beslist niet mee om dat
besluit te nemen. Ze heeft er menig traantje om gelaten. Maar de beslissing was
een goede. Een verstandelijk gehandicapte in huis, blijft tot in lengte van
dagen een zware zorg. Dat geldt ook voor M. ook al is hij nog zo rustig en
vriendelijk.
Mijn moeder heeft zodoende een redelijk rustige ‘oude dag’
gehad en M. heeft het in zijn eigen huisje met zijn begeleiders en andere
gelijkgestemde bewoners ogenschijnlijk goed
naar zijn zin … zowel voor mijn moeder als voor M. was het altijd een klein
feestje als ze elkaar weer zagen bij hem of bij haar thuis … of op een
verjaardag … want dán was het dubbel feest.