Wie goed doet, goed ontmoet.
‘Als ik wat voor je kan doen, hoor ik het
wel, hè?’ Dat zinnetje ligt voor in haar mond. Maar in de praktijk wacht
ze nooit zo lang.. Feilloos voelt ze aan waar hulp geboden is en steekt ze de
handen uit de mouwen. Alles komt min of meer toevallig op haar pad. Achteraf
gezien heeft het altijd zo moeten zijn. Dat heeft niet alleen met haar
‘open mind’ te maken. Warm en zorgzaam is Rita. Een leuke verschijning ook. Absoluut
geen zevenenzestig jarige. Als je d’r ziet lopen op die rode Nikes, met die
strakke spijkerbroek, dat kort, zwart leren jasje over een strak wit T-shirt,
een spannend lob-kapsel (peper en zout) trendy style, dan geef je haar hooguit
vijftig.
Elke dag gaat om zes uur ’s morgens haar
wekker. Haar man Harrie draait zich dan nog eens om. Rita springt monter uit
bed. Haalt een washandje over haar gezicht, kleedt zich aan en maakt alvast een
beginnetje met het avondeten. Dat scheelt weer voor vanmiddag. Kan dat kleine
Brammetje van drie, wat langer bij haar onder douche. Zijn ouders zijn elke dag
laveloos. ‘t Kind wordt verwaarloosd. Zit tot diep in de nacht nog voor de tv.
Rita heeft Jeugdzorg er al op gezet.
Wat ze al niet doet: ze trekt de steunkousen
aan van de zwaarlijvige mevrouw Harzo. Ze
strijkt de overhemden van de rheumatische meneer Tonal en soms ook nog die van
zijn zoon, een luiwammes eerste klas, die het eigenlijk gewoon zelf moet doen. Maar Rita
pakt die paar overhemden extra zonder morren mee: haar motto is: ‘Wie goed
doet, goed ontmoet.’
Ze past op de papagaai van omaatje Brands,
zodat dat beest niet als een zotte te keer gaat als ze even weg moet. Alleen
bij Rita houdt dat kreng zich koest.
Bij lekker weer gaat ze wandelen met
meneer pastoor. Die oude dorpspastoor, die minstens drie meisjes, kleutertjes
nog, onzedelijk heeft betast. Gods straf is niet misselijk. Hij kreeg een beroerte en sindsdien is hij gekluisterd aan
zijn rolstoel. Rechtszijdig verlamd. Praten kan hij niet meer, kwijlen des te
meer. Vandaar die handdoek in het rolstoelnetje.
Na de onverwachte zelfmoord van de pastoor
gooit Rita de handdoek in de ring. Hij brengt
zichzelf om zeep door zijn kwijlhanddoek diep in zijn strot te duwen. In
elk neusgat stopt hij een brandend kaarsje’. Zijn lichaam wordt ’s ochtends vroeg, voor het
Maria – altaar gevonden door schoonmaakster Rita.
Er gaan sterke verdenkingen naar haar uit
van ‘hulp’ bij zelfdoding van de pedo.