Posts tonen met het label sparta. Alle posts tonen
Posts tonen met het label sparta. Alle posts tonen

dinsdag 28 juni 2022

EEN BEKENDE ROTTERDAMMER

 ‘Who the fuck’ is Cor Eversteijn zal je denken. Cor Eversteijn is een bekende Rotterdammer. Hij is zowel herenkapper als bokser. Ooit is hij Nederlands kampioen boksen bij de amateurs. Hij is geboren en getogen in Spangen. Net als ik. We zitten op dezelfde kleuter- en lagere school. Op die lagere school staat geen onderwijzer voor de klas maar  een broeder, een katholieke geestelijke in een zwarte jurk.

Gedurende drie jaren, twee jaar kleuterschool en een jaar lagere school trekken Cor en ik vrij veel met elkaar op. Hoewel we nooit echt vrienden worden. Cor is niet zo'n studiehoofd. Hij is liever fysiek bezig.  Beetje sporten,  beetje stoeien.  Ook met mij. Hij is klein van stuk en heel sterk. Waarom weet ik niet maar meestal laat hij mij winnen. Hij blijft al in de eerste klas van de lagere school zitten. Later nog een keer. Ik verlies hem daardoor uit het oog. Jongens van de hogere klassen bemoeien zich liever niet met van die kleine pestapies. Ik dus ook niet.

De familie Eversteijn woont vlakbij; drie minuten lopen. We kunnen beiden, ieder vanuit ons eigen huis de voetballers van Sparta zien trainen. In die tijd, de vijftiger jaren, draaide Sparta nog mee in de top.

Twee zussen die bij mij in de straat wonen, brengen me elke dag naar de kleuterschool. Mijn moeder heeft daar zelf geen tijd voor. Vlak na mijn geboorte, ik ben de oudste thuis, krijg ik er een broertje en twee zusjes bij. Daar heeft ze haar handen meer dan vol aan; zeker omdat mijn broertje ernstig geestelijk gehandicapt blijkt te zijn.

Die zussen, vrijwilligers vanuit de kerk, gaan dan ook ineens Cor naar school brengen. Waarom? Geen flauw idee. Mijn moeder heeft  er nooit iets over gezegd. Opeens zit hij ’s morgens bij ons aan de eettafel. Na het eten lopen we naar school.  Het enige dat mijn moeder zegt is dat Cor zijn moeder ziek is. Wat ze heeft zegt ze niet. Daar vindt ze me zeker te klein voor. ‘Cor moet geholpen worden; dus doen we dat. Klaar!’zegt ze. De werkelijke reden hoor ik pas vele jaren later: vader Eversteijn heeft toen Cor zijn moeder zwaar mishandeld heeft. Zijn moeder in het ziekenhuis; zijn vader de bak in.

Gewoonlijk loop ik hand in hand met de zussen. De een houdt mijn linkerhand vast de ander mijn rechter. Dan laten ze me soms tussen hen in zwieren, van hoog voor naar hoog achter ... van hoog voor naar hoog achter ...  schitterend  is dat! Maar ja, dat is afgelopen met de komst van Cor. Allebei hebben we dan een eigen zus. Jammer, geen gezwier mee.

Cor is, net als ik, een verlegen ventje. Hij zegt haast nooit wat. Hoe ik ook mijn best doe, ik kan me zijn stem niet herinneren. Van 1958 tot 1979 vergeet ik zomaar dat er überhaupt een Cor Eversteijn bestaat. Zelfs zijn nationale  bokskampioenschap  in 1970 is volledig aan mij voorbij gegaan. Door zijn boks-prestaties en  helaas ook door zijn overmatig drugs- en drankgebruik wordt Cor pas rond 1980 voor mij aan de vergetelheid onttrokken.  Hij is populair. Cor is een bekende Rotterdammer. De Rotterdamse Media volgen hem op de voet in zijn laatste jaren. In  1983, nauwelijks drieëndertig jaar oud, drinkt hij zich dood.

maandag 14 maart 2022

DE KIPPENPOOT (1)

 

Gevoelens van pijn, schaamte en boosheid zijn onlosmakelijk verbonden met het litteken. Het ontsiert mijn bovenbeen sinds 1958, het jaar waarin Sparta mij, bij wijze van troost,  het voetbalkampioenschap van Nederland schenkt,  

   Acht jaar ben ik als ik de waarde van lege bier- en colaflesjes ontdek. De maandag na elke thuiswedstrijd van Sparta, gaan mijn vriendje Anton en ik naar het voetbalstadion. We klimmen over het hek van het stadion en verzamelen de lege flesjes, die door de toeschouwers onder de tribune zijn neergegooid.

   Anton pikt geld van zijn ouders en spijbelt. Hij mag van zijn ouders zo laat thuiskomen als hij zelf wil. Veel te wijde, korte broeken draagt hij. Broeken, die zijn witte spillebeentjes accentueren. Anton is twee jaar ouder en twee koppen kleiner dan ik.  Ik ben zijn enige vriendje. Hij durft spannende dingen te doen. Meer dan mijn gewone vrienden, daar voetbal ik vooral mee en we pesten ‘de kippenpoot’. Anton en ik gaan appeltjes gappen, trammetje piepen, of ruitjes inkinkelen. Dat hij naar pies stinkt, neem ik op de koop toe.

   Voor die maandag heb ik een stel grote boodschappentassen nodig om de flesjes in te stoppen. Die haal ik uit mijn moeders voorraad.

   Echt op mijn gemak voel ik me niet tijdens het flesjes rapen. Het is toch een soort van jatten van Sparta. Onder het hoge, houten, schuin oplopende dak, dat de tribune boven ons vormt is het akelig donker. Elke keer als Anton een flesje in de tas laat vallen, krimp ik in elkaar van angst..

  “Oh, wat ben je toch een vreselijke schijterd,’ lacht Anton, als ik fluister, dat hij niet zo’n lawaai moet maken met die flessies. Hij heeft gelijk: de spanning op mijn sluitspieren neemt dusdanig toe dat ik moet poepen. Anton werkt intussen luid en vrolijk fluitend door. Mijn boodschappentassen heeft hij ook al gevuld. Met die drol is gelijk wel een hoop angst uit mijn lijf verdwenen.

We vinden een plek waar we met onze volle tassen ongezien over het hek kunnen. Het is wel uitkijken geblazen voor het prikkeldraad en die gemene ijzeren punten aan het hek. Anton klimt er als eerste overheen. Mij laat hij met die twee tassen staan.

   “Geef mij nou eerst één voor één je tassen aan en klim dan zelf over het hek. Ik vang je wel op.”.

   In gedachten smul ik al van de spekkies, schuine droppen en roomknotsen, die we van het statiegeld gaan kopen. Het klimmen gaat prima maar halverwege de afdaling verlies ik mijn grip op het hek en val een halve meter. Ik blijf met de binnenkant van mijn dijbeen in de tien centimeter lange punt van het hek hangen, één meter boven de grond ongeveer