Rond mijn tiende jaar vermager ik plotseling ernstig. Ik krijg zo’n bleek bekkie, dat ik door het maatschappelijk werk naar een boer in Nieuw-Heeten (Overijssel) word gestuurd, om aan te sterken. De boer heet Frans. Hij heeft een motor met zijspan, een DKW. Daarmee haalt hij me op van het station in Deventer. Het is dan nog bijna een uur rijden (in die zijspan!) naar zijn boerderij. De boerin heet Betsie. Frans en Betsie zijn reuzen. Althans in mijn beleving. Zo groot en zo dik ook zijn ze. Kinderen hebben ze niet.
Misschien komt het wel daardoor dat ze zo vaak lachen om mij:
omdat ze geen kinderen gewend zijn. Ik snap echt niet wat er om mij te lachen
valt. Want volgens mij bèn ik helemaal
niet leuk. In Rotterdam lacht er echt nóóit iemand om mij.
Ik denk nu, dat Frans en Betsie lachen, omdat ik anders
praat. Zij praten Sallands. Ik Rotterdams.
Elke ‘ij’ klinkt bij hun als een ‘ie’.
Elke ‘ui’ klinkt als een ‘uu’ en de ‘korte a’ wordt een soort ‘korte o’.
De woorden die in Rotterdam gewoon
eindigen op ‘en’ eindigen in Salland alleen op een ‘n’. Dat hoef ik toch
zeker niet verder uit te leggen? Nou,
vooruit één voorbeeldje dan: ‘mijn pruimen’ wordt in Salland: ‘mien pruum’n’. Probeer
voor de grap zelf maar eens wat meer uit. Lachen is dat!
Ze eten daar ‘kruutmoes’ wij zouden zeggen ‘kruidmoes’…niet
te vreten dat spul … echnie … karnemelksepap met bruine bonen … klapstuk erbij en nog wat onduidelijke
ingrediënten.
Waar ik van sta te kijken is dat huisdieren, als kat en hond
niet in het woongedeelte van de boerderij
mogen komen. De kat moet buiten op muizenjacht en de taak van de hond is
ongewenste bezoekers op afstand houden. In
de woonkamer zit wel een parkiet in een kooitje. Betsie gaat een paar keer per
dag met haar neus tegen het kooitje staan, trommelt met haar vingers tegen het
hekwerkje en zegt dan op hoge toon: ‘pietepietepietepietepiet,’ en vervolgens
gaat ze weer verder met haar werk. De parkiet, die Rosa heet, haalt dan haar schoudertjes op, pikt wat
zaadjes uit haar etensbakje en gaat verder met haar wasbeurt.
Voor alle vier de grote ramen in de woonkamer zijn ‘insectenvanger-plakstrips’
uitgerold. Met een punaise is de plakstrip bovenin het raamkozijn gepind. Bij
één raam is de strip nog helemaal schoon. Bij de andere ramen zitten er al veel
insecten aan de plakstrip gekleefd. Muggen, bijen, wespen, vlinders,
nachtuiltjes en vliegen in alle soorten en maten zoals: de roodwangbromvlieg,
de dambordvlieg, de groene vleesvlieg en de ook bij ons in Rotterdam veel
voorkomende strontvlieg. Als ik eens een middagje niks te doen heb tel ik de
insecten op de strip. Ik tel maar liefst dertien strontvliegen op één strip.
Elke donderdag haalt Frans de strippen met de meeste vliegen
weg. Dan rolt hij weer schone uit. Die blijven een kleine maand hangen. Dan
zijn ze weer volgeplakt.
‘Wat doen jullie dan met die oude strips?’ vraag ik
nieuwsgierig.
‘Die wordt door Betsie uut'etrokk'n in de kruutmoes. Dà’s
noe pas lekker eet’n jong’n.'
‘Gatver!’