Dag 1.
Ik ben een rode tulp. Strak in papier verpakt. Hij, van het
huis hier, werkt me ruw de verpakking uit. Ik beland op een aanrecht vol vuil serviesgoed en gemorste sauzen.
Precies beland ik in een klodder tomatensaus .
Oh, nee hè! Daar komt een anderhalve liter fles Fanta Orange
vol met water. Hij gaat me nooit water geven: draait de dop van die fles en
schudt al het water er uit. Hij zet me in die fles een hangt me met mijn bloem op aan de flesopening.
Dag 2.
Hij komt uit zijn slaapkamer. Gaat naar een ruimte vlak
achter mij. Als ik daar maar niet naar toe hoef. ’t Stinkt daar. Hij staat daar te spetteren.
Daar komt hij weer. Potverdorie! Wat een oen. Loopt ie m’n
fles omver … gelijk een geknikte stengel. Hij zet die wankele fles tegen een plantje. Ik
blijf aan mijn knik hangen. Kan nu alleen maar naar beneden kijken. Stoelpoten,
vloerkleed, broodkast en ontzettend veel
stof.
Hij eet nu. Dacht hij maar eens aan mij. Juist nu heb ik
behoefte aan water. Maar ik kan natuurlijk geen vocht opnemen met mijn gebroken steel. Hij pakt me abrupt op!
Wat nu weer? Hij tilt me op en draait plakband om mijn steel, vlakbij de knik. Ik
kàn nu wel wat vocht hebben maar krijg niks.
Dag 3.
Die stukjes plakband om mijn stengel bij de knik hebben
succes. Ik sta wat steviger. Zie hier gelijk ook meer. Heel langzaam beweegt vocht naar mijn bloem. Mijn bloem voelt zelfs wat normaler aan. Dat
klinkt nou wel goed maar de situatie blijft klote. Ik voel me een stokoude tulp
in een gft-bak.
Dag 4.
Nu zie ik ook wat een gigantische planten in dit huis staan.
De enorme hibiscus, die groeit van de vloer tot aan het plafond. Blij toe, dat
die reuze-christusdoorn, met z’n agressieve scherpe priktakken niet van zijn plaats kan komen. Een
reusachtige chlorophytum met tientallen aanhangende kindertjes staat op een
krukje voor het raam. Elke dag geeft hij al de planten water en ik krijg nog
geen druppeltje. Ik tel niet mee.
Dag 5.
Ik ga zelf op zoek naar vocht. Misschien op een van die planten hier. Gisteren heeft hij
ze water gegeven, de aarde moet nog nat zijn. Eerst moet ik die fles uit zien
te komen. De fles is wankel. Ik breng hem verder aan het wankelen door te schommelen. Goed idee. … ik word gelanceerd. Heel dicht bij mij staat
een plantje. Ik klim langs het potje naar boven, laat me over het randje
kieperen en ga op de aarde liggen. Heerlijk vochtige aarde, koel, ik kom helemaal
bij.
Daar is hij weer. Hij zal raar opkijken als hij die fles plat
op de grond ziet liggen en mij hier in dit plantje.
Vloekend zet hij de fles rechtop. Mij neemt hij resoluut mee
naar de keuken en amputeert met een gekarteld mes de onderste helft van mijn
steel. Hij zet me in een kopje, dat stinkt naar koffie. Heeft die man geen
glaswerk?!
Hé, dit is niet gek. Hij zet me in het zonnetje tussen de
chlorophytum stekjes. Zo profiteer ik mooi van de vochtafgifte van die kleine
plantjes, ha, ha!
Dag 6.
De kwaliteit van mijn leven is er, hier op het kozijn, op
vooruit gegaan, ondanks de amputatie.(vreselijke fantoompijn!). Het is hier lichter, vochtiger. Misschien komt
het nog goed.
Het uitzicht is hier fijn. Meeuwen, eksters, koolmeesjes. Bloesembomen
in bloei. Voetpaden met af en toe wat mensen. Grasperken waar honden op worden
uitgelaten. Aan de overkant een flat en als ik me niet vergis, zie ik daar een
glanzende vaas voor het raam staan … met maar liefst tien van mijn soortgenoten
er in, rood ook … wat een bofstelen. Fier rechtop staan ze in ruim water. Die hebben
het hele kozijn voor zich alleen.
Plots pakt hij me bij mijn bloem en draait me een kwartslag.
Prima. Zo krijg ik wat meer zon.
Dag 7.
Ik sta in alle vroegte in de zon. Er gebeurt wat in mij.
Mijn bloem komt langzaam in beweging. Millimeter voor millimeter open ik me. Ik
word er zo vrolijk van dat ik onwillekeurig ‘Tulpen uit Amsterdam’ begin te
neuriën. Een tophit in de vijftiger jaren. Het lijflied van elke tulp.
Ik kan niet precies reconstrueren wat er tóén gebeurde. Hij
trekt me wreedaardig aan mijn bloem uit mijn koffiekopje. Hij vermorzelt me tussen
zijn handen tot een prop en gooit me in het gft-bakje.
Tussen de appel- en sinaasappelschillen, andijvie- en
witlofresten, aardbeikroontjes en theezakjes, geef ik de geest. In een lekker
geurtje en met voldoende vocht om me heen.
Alleen heb ik daar nu niet zo veel meer aan.