Haar. Veel mannen, vooral vijftig plussers, hebben er veel te veel van. Behalve dan op hun hoofd, hetgeen wel heel makkelijk wordt afgedaan met de platitude: ‘Op hersens groeit geen haar. ‘
Mijn oorharen groeien bijvoorbeeld zo snel als bamboe.
Dagelijks moet ik er met de oortrimmer doorheen cirkelen om te voorkomen, dat de oorwurm toeslaat. De
oorwurm die zo goed gedijt in warme ruimbehaarde gehoorgangen.
Het is niet eens zo simpel, dit ontharen. Je ziet niet goed
wat je doet en het gevaar dreigt, dat je te veel oorhaar wegtrimt, hetgeen tot
oorsuizingen, evenwichtsstoornissen en op den duur tot algehele doofheid kan
leiden. Vandaar dat ik mijn gehoorgangen nooit echt gròndig durf aan te pakken.
Ik vind het ook weer geen karweitje om
aan mijn vriendin over te laten. Misschien zou ze het wel voor me willen doen,
als tegenprestatie voor het driemaandelijks ritueel van het epileren van haar
bilnaad. Maar ik wil haar gewoon niet lastig vallen met mijn oorharen. Zij
heeft wel wat anders aan haar hoofd.
Tot een jaar terug vroeg ik haar nog wel eens, nadat ik mijn
oren had gedaan: ‘Ziet het er netjes uit, schat?’ Steevast antwoordde ze, dat het er niet uit
zag, dus……
Eén keer heb ik m’n oorharen laten verwijderen door een
Turkse kapper: die brandt met de grote vlam van zijn aansteker alle haartjes
rigoureus uit mijn oren. Mijn vriendin is razend enthousiast: ‘Geweldig, jongen!
Eindelijk heb je de slag van het trimmen te pakken!’.
Mijn neus is bijna het zelfde verhaal. Alleen groeit dat
haar daar niet zo snel. Een keer per week moet ik mijn neus een trimbeurt geven
met de neustrimmer, dat is precies het zelfde apparaat als de oortrimmer maar
omdat ik die nu voor de neus gebruik noem
ik hem domweg neustrimmer. Ik houd die neushaargroei netjes bij.
Als vrouwen het over de lange neusharen van een man hebben, zie ik ze niet alleen een vies gezicht
trekken maar ook hoor ik nogal eens de
woorden ‘onsmakelijk’ en ‘misselijkmakend’ vallen. En eerlijk is eerlijk: het
is toch niet om aan te zien. Het is alsof er talloze vliegenpootjes uit hun
neusgaten bungelen. Vandaar dat ik het verschijnsel zo rigoureus aanpak.
Het trimmen van de neus moet met beleid gebeuren. Godzijdank
zit de neus op een geheel andere plek dan het oor. Daar is veel beter te zien
wat je aan het doen bent.
In de vorige eeuw schreef een dichter eens:
‘Ik ben zo blij, zo blij,
dat mijn neus van voren zit
en niet opzij’
Deze schrijver mòèt wel
toegewijde neustrimmer geweest zijn. Het allerleukste daarvan is het
kietelgevoel, dat de trimmer in de eigen neus teweeg brengt. Het is een extreem
hoge en scherpe sensatie, die net niet de pijngrens overschrijdt. Heel apart en
toch aangenaam.
(Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in augustus 2022) (morgen
meer over ‘haar’).