Ik ben thuis. Heb het koud. Stijve vingers. Vooral aan mijn zwakke rechterhand. Moet zo naar de mondhygiënist. Heb om vier uur een afspraak. Ben ‘un peu nerveux’. Ik heb bloedend tandvlees na het ragen en poetsen. Doet wat pijn. Misschien poets ik wel te hard. Poets nu toch niet anders als anders en ik had nooit last. Ik stop nu maar even met schrijven. Moet mijn hele mond nog uitbaggeren. Met tanden poetsen en ragen alleen, kom je er tegenwoordig niet meer. Het gehemelte en de tong moeten ook een beurt. Om drie uur spring ik op de fiets. Het zal tot zes uur droog blijven. Op naar de Westblaak. Vlak naast bioscoop Cinerama zit de altijd goedlachse mondhygiëniste. Mijn tandarts zit ook in die praktijk.
Ik ga eigenlijk
liever naar de film. Er draait er een die ik graag wil zien: ‘The son’. De film
gaat over ‘depressie’, las ik, daar word je niet vrolijk van. Niet als je het
zelf hebt, en niet als iemand in je nabijheid eraan lijdt. Je brein mist een
stofje dat je in staat stelt te relativeren, maar je voelt je diep ongelukkig
zonder goed te weten waarom. Klinkt nou niet bepaald vrolijk. Desalniettemin is
mijn nieuwgierigheid gewekt.
Al fietsend besluit ik naar de bios te gaan, een kaartje te
halen en de mondhygiëniste af te bellen. Ik bekijk de poster van ‘The Son’ in
de hal van Cinerama : een vrolijk, opgewekt gezinnetje, vader moeder, leuke
zoon in een gezellige woonkamer. Daarvan krijg ik nog meer zin om die film te
gaan zien. Ik ga naar de kassa bestel een kaartje en merk dan dat ik mijn Cinevillepas
niet bij me heb. Die ligt thuis naast de mandarijnen op de fruitschaal. Niet zo
slim. (Met een Cinevillepas kan je voor twintig euro per maand net zo veel
films in een maand bekijken als je maar wil. Als je weet dat één
bioscoopkaartje al gauw elf euro is, reken dan maar uit.) Maar ik moet dat
kaartje dus weer annuleren.
Toch maar naar mondhygiëniste dan. Ben daar tòch nog een
kwartier te vroeg. Wel net op tijd om mijn tandarts, met een vreugdevolle tred,
uit zijn werkruimte te zien komen, op weg naar de lift. Hij heeft zijn arm om
zijn jonge blonde assistente geslagen. Het is vreemd om je tandarts, die je niet
anders kent dan in een witte stofjas, opeens te zien in een sportief groen
sportjack. En dan zeker nog met dat mooie jonge ding aan zijn zijde. In de schoolvakanties
was Ronald, want zo wordt mijn tandarts graag genoemd, naast zijn drukke mondklussen,
in zijn praktijk, volop in de weer met zijn kinderen, die hij dan altijd meenam.
Drie waren het er, dacht ik. Ze moeten nu rond de tien jaar zijn. Een hele tijd
geleden alweer dat ik ze gezien heb.
Claudia, zo heet mijn mondhygiëniste, gaat ogenblikkelijk op
zoek naar de oorzaak van mijn pijntje. Eerst vindt ze tussen twee kiezen geklemd,
een bloeddoorlopen rijstkorreltje. Op haar minuscule spiegeltje toont ze me de dader.
Heb ik een week last van gehad. Dan ziet ze op die plek ook nog een gaatje. Dat
moet Ronald zo snel mogelijk vullen. Voor de rest is alles oké.
Ik ben hier klaar. Het is vijf uur en het giet. Nu al. In
plaats van zes uur, wat voorspeld was. Drie kwartier fietsen in de
zeikregen. Volkomen ruk.