Ze schreeuwden zo hard dat ze ons wakker maakten. Onze bovenburen. Woordelijk kunnen we ze niet horen. Het is nu eens een hoog krijsend vrouwengeluid en dan weer een laag bassende man. Er werd ook met dingen gegooid. Leek soms wel het gerinkel van glaswerk. Een doffe dreun van een fles. Een schreeuw, door merg en been, onmiskenbaar van haar … het klinkt alsof met haar volle gewicht op de vloer, op ons plafond terecht komt. Hij heeft haar nu goed geraakt. Het is even stil. Dan gaat hij weer hard staan te bassen. Stopt, waarna zij angstig gilt en hij weer bast, stopt en zij weer angstig gilt ... en weer en nu heel angstig gilt, heel lang … en dan is het langdurig stil. Even later wordt een deur hard dichtgetrokken en horen we iemand met grote snelheid de trap aflopen. De voordeur wordt dichtgesmeten. De buurman?
‘Moeten we 112 niet bellen, Har?’
‘Zullen we dat nou wel doen, Suus? Weet je nog de vorige
keer?
Het is niet de eerste keer dat hun buren slaande ruzie
hebben. De vorige keer dat ze 112 belden hebben de buren hun mooi voor schut
gezet. Tegen de politie, die op hun 112 melding af kwam, verklaarden de buren doodleuk
dat ze een ‘spelletje’ hadden gespeeld met elkaar. Het spel van de echtelijke
twist. Het was, van horen zeggen, een enorme
ravage in het huis van de buren: aan diggelen gegooid glaswerk, kapot
serviesgoed, uit de laden gegooid bestek.
Gezien de toestand waarin hun woning werd aangetroffen vond
de politie het noodzakelijk de buren te checken op verwondingen. Ondanks alle
geschreeuw en gegil en gebons destijds: geen schrammetjes, geen wondjes, geen blauwe plekken, kneuzingen
of breuken. Van de recherche hoorden we zelfs
dat het stel de indruk wekte het goed met elkaar te kunnen vinden. Ook hoorden
we toen dat ze er heel erg mee zaten dat ze ons zo hadden laten schrikken. Ze zouden het wel goed maken met ons. Wat ze
trouwens nog niet gedaan hebben, terwijl ze daarvoor nu zeker twee maanden de
tijd hebben gehad.
Tevergeefs probeert Har 112 te bellen. Hij komt er niet
door. Telkens wordt de verbinding verbroken. ‘Dit is wel héél slecht, Suus.’
‘Ga anders zelf even boven kijken, Har.’
‘Wat moet ik daar boven doen, Suus? Je hebt hem toch ook de
deur achter zich dicht horen knallen.’
‘Misschien heeft ie hem niet op slot gedaan, Har. Je weet maar
nooit. Wat moet je anders doen?
Har komt zuchtend en steunend zijn bed uit. Hij trekt zijn
badjas aan en loopt naar de trap. Stikdonker daar. Het licht op de trap is
uitgevallen. Har houdt zich stevig vast aan de trapleuning. Heel voorzichtig
hijst hij zich naar boven. Het lijkt wel alsof hij zacht gekuch hoort. Hij is nu
bijna boven ... en opeens is er weer licht. Recht kijkt Har in het opengekrabde,
bloedende gezicht van zijn half ontklede buurman ... lurkend aan zijn biertje: ‘Ha, die Har!’
Toen was het weer donker.