Ben op de fiets, op weg naar de wildhandel op de hoek van de Jonker Fransstraat; voor een fazant. Ik fiets net even achter een dame met een tweeling buggy. Ze ziet er leuk uit…..’ziet er lekker uit,’ dacht ik eerlijk gezegd. Niet zo groot, 1.70m, grijze maillot, stevige, mooi gevormde benen; een spannend kort zwart rokje. Een warm ogend, grijs jack heeft ze aan en….. heel opwindend vind ik ook haar groene punkhaar. Ze zet met een ferme ruk de buggy dwars voor de Action, die naast de wildhandel zit en kijkt me, waarschijnlijk geheel per ongeluk aan, pal in mijn gezicht. Ik ook in het hare. Alles, letterlijk alles oogt jong en aantrekkelijk aan die dame maar potverdikkeme nog an toe … dat gezicht … o,o,o,. dat gezicht was niks meer of minder dan een verfomfaaid bekkie. Dat was wel het laatste wat ik verwachtte van iemand die met groen punk haar achter de buggy loopt te duwen. Ongetwijfeld is zij ook van de aanblik van mij geschrokken. O, ik maak me geen enkele illusie, hoor, met dat ouwe, gerimpelde, kale koppie van me. Haar schrik zal wat minder heftig zijn geweest omdat mijn zeer spaarzame haren nog gewoon grijs zijn en niet punkgroen. Maar naar dat laatste raad ik natuurlijk maar. Ik laat haar verder begaan In die Action. Ga eerst even mijn fazant scoren
Ze manoeuvreert met de tweelingbuggy de Action in om te
shoppen, al laverend op de smalle paden tussen de schappen. Een winkelwagen kan
oma er absoluut niet bij hebben. De buggy wordt als zodanig gebruikt. Zonder
pardon wordt de tweeling bedolven onder pakken luiers en reuzenverpakkingen
pleepapier.
Onverantwoord is het toch, nietwaar, om een bejaarde dame
met een tweelingbuggy los te laten
rondlopen in het drukke centrum van Rotterdam? Het kan natuurlijk net zo goed
zijn dat oma zelf zo eigenwijs is. Dat ze het als het ware weet af te dwingen
bij haar kinderen, dat ze één dagje in
de week met haar kleinkinderen op stap mag. Je weet niet precies hoe dat gaat.
Voor het zelfde geld werken de kinderen. Móét oma lief een of meer dagen in de week komen oppassen
op de kleinkinderen en loopt ze met de pest in haar lijf, in haar strakke
rokje, met haar paarse geverfde haartjes, achter de buggy.
En dan hoor ik opa Henk, half kaal, grijs kransje, zeggen: ‘Als
je maar niet denkt, Merie, dat ik zó
nààst jou en áchter die kinderwagen ga lopen! Mij niet gezien. Ik voel me dan
glad voor lul lopen.’
‘Ach stel je toch niet zo aan Henk, sinds ik dat ene dagje
per week voor onze kleinkinderen zorg,
voel ik me juist weer kiplekker,
een beetje jong opnieuw, zeg maar gerust: gelukkiger. Het zou jou ook goed doen,
jongen. Zeker weten, ouwe mopperkont! Weet je wat jou ook goed zou doen, Henk?
Je haar zwart laten verven, dat zou je een stuk jonger maken, weet je dat?... en een andere broek … je zit altijd maar in
die morsige armoedige grijze slobberbroek … koop toch eens wat vlottere
broeken, man. Een spijkerbroek, iets van corduroy of van leer en een klein
beetje strakker!’
Opa Henk luistert al niet meer. Driftig is hij weer aan de
slag gegaan met zijn suduko puzzel. Oma is inmiddels ook klaar bij de Action en
op weg naar huis. De tweeling heeft het gepresteerd de rollen pleepapier van de
buggy af te meppen. Oma staat zowat in haar blote kont de pakken wc-papier op te rapen.
Ik fiets met mijn fazant naar huis. Weer nader ik haar van
achteren. Discreet wend ik mijn hoofd af.