Ik zie weer voor me hoe ik door de lucht suis en net voor de
stoeprand neerplof, zonder ook maar een klein beetje pijn te voelen. Even
eerder hoor ik mijn vriendin, Carola nog luidkeels roepen: ’Kijk uit!!’ Ik hoef
maar één centimetertje verder te vallen en ik ben morsdood.
In het winkelcentrum van Lyon heb ik net voor een paar dagen
mondvoorraad ingeslagen. Met twee grote boodschappentassen aan mijn fietsstuur
en twee in de fietstassen steek ik de Route National over. Voor mij
onzichtbaar, achter de rotspartij langs de weg, nadert met hoge snelheid een
Peugeotje. Ik ben halverwege de weg over, als de auto om de rotspartij heen sjeest. De dame achter het stuur ziet mij veel te
laat. Met gierende remmen, knalt ze op me. Mijn fiets en ik worden
gekatapulteerd. Ik voel dan wel geen pijn maar ik lig daar wel mooi voor Pampus
tussen mijn zojuist gekochte mondvoorraad. Er zit nu nog maar heel weinig
beweging in me. Mijn vriendin, lijkbleek van de schrik, buigt zich over me
heen. ‘De ambulance komt zo, Jee’.
‘Hoe moet het nou met al die boodschappen hier om me heen?’
vraag ik haar. (Dat ik me daar in mijn toestand druk om maak). Carola antwoordt dat de politie de boodschappen,
die nog bruikbaar zijn, aan het verzamelen is. Die brengen ze naar onze caravan. Je fiets kan
je wel afschrijven, Jee, die is het
ravijn verdwenen (inclusief je boodschappen in de fietstassen). Chocola kan ik
er bepaald niet van maken.
Ik lig alleen in een bedompt ziekenhuiskamertje. Gebroken
rug, gebroken schouder en een hersenschudding. De airco is van voor de oorlog.
Pijn heb ik, vreemd genoeg, nog helemaal niet gehad. Wel sterf ik van de jeuk. De
muggenverdelger op de vensterbank produceert een `dikke, giftige walm, waar veel
muggen van dood gaan. Helaas zoemt hun nageslacht in hoog tempo door de ventilatieroosters weer
naar binnen. Voorlopig ben ik de dupe,
want ze hebben me in een dwangbuis gestopt, omdat ik mijn huid ernstig kapot
lig te krabben.
Van Carola, moet ik horen, dat ik voor die gebroken rug, hier
zes weken plat op mijn rug moet blijven liggen. Na die zes weken vlieg ik naar
Rotterdam ... en daar moet ik nog es zes weken plat in het ziekenhuis. Ik moet hier
eten en drinken met een rietje, poepen op een po en plassen in een urinaal. Met
name aan het poepen op die po heb ik een rothekel. Ik kan het gewoon niet. Gatverdamme! Ik mijd die po als de pest.
Mijn vriendin komt om de twee dagen bij me langs. Het gekke vind
ik dat de verpleging aan haar meer over mijn situatie vertelt dan aan mij. Het lijkt
net alsof ze de diagnose ‘LBS’ (langdurige bewustzijnsstoornis) op me geplakt
hebben.’
Als Carola op bezoek is, word ik niet zo streng in de gaten
gehouden door de verpleging. Ik vraag haar of ze mij voor even uit mijn
dwangbuis wil bevrijden. Het mag eigenlijk niet. Heel voorzichtig, ondersteund
door Carola, loop ik naar het toilet. Daar
lukt het stukken beter dan op die vermaledijde po.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten