De trouwring uit mijn
eerste en enige huwelijk heb ik, na de scheiding, nu 7 weken geleden, nog
steeds om mijn ringvinger. Ik dacht: zij houdt dan wel niet meer van mij maar
ik nog wel van haar, ondanks alles. Dat zal waarschijnlijk nooit meer overgaan.
Om sommige dingen haat ik haar maar er zijn ook zat dingen waarom ik nog van
haar houd. Daarom houd ik hem om, die ring. Hoewel het behoorlijk aan me vreet,
want als ik kijk, als ik heel bewust naar die ring kijk, dan schiet ik keer op
keer weer vol. Ik bedenk me dan dat die ring ook symbool staat voor mijn
levenswerk van 45 jaren. Zomaar 45 weggepleurde
jaren met veel lol, verdriet, pijn, bouwen en breken, genieten en lijden, lachen
en mopperen, humor en cynisme …. Zomaar even weggepletterd. Het ‘huis’ dat mijn
ex en ik samen in die 45 jaar gebouwd hadden, verdiende misschien niet de gouden
architectuurprijs maar het stond er wel. Ons huis, mijn huis dus ook, ben ik
helemaal kwijt.
Mijn leven is verwoest en
ik heb niet het idee dat dat ooit nog goed gaat komen. Het zal de komende
twintig jaar (liever minder dan meer jaren ) gewoon aanklootzakken worden. Een enigszins
zinvol leven zie ik mezelf niet meer krijgen.
Ik was in dat andere, samen
gebouwde, huis bezig met rustig van mijn pensioen te genieten en absoluut niet
bezig om met allerlei mogelijke en onmogelijke fratsen een beetje meer onder de
mensen te komen. Dat was toen ook helemaal niet nodig want mijn leven was zo al
goed genoeg. Mijn huis (ons huis) stond er, er hoefde op mijn oude dag niet zo ontzettend
veel meer aan gedaan te worden … ik (we) kon (konden) mijn (ons) leven zo kalmpjes
uitzingen, dacht ik.
Maar nu moet ik allerlei
dolle capriolen gaan uithalen om nog bij de mensen te mogen horen. Ik ga op een
zangkoor, klootzak dat ik ben, een zangkoor voor ouwe wijven, nooit, nooit,
nooit, nooit, was ik in dat andere huis op het idee gekomen om zoiets gênants
te doen. Nu doe ik het, uit nood, om andere mensen in de buurt te leren kennen.
‘Goed hoor, Jos, dat je
dat doet!’ hoor ik om me heen. Ik móét godverdomme wel ... wil ik niet in
eenzaamheid wegrotten, dan moet ik onder andere wel bij zo’n kutkoor gaan of op
bejaardengymnastiek.
Op zondagmiddag ga ik naar
een ontmoetingsmiddag in het buurthuis ‘gezellig uierboord eten’ … heerlijk dat
uierboord, daar niet van, maar ik eet liever met zijn allen in ons huis een
bord erwtensoep of zo. Ik kom door al dat gelazer, verdomme, nu niet eens toe
aan een eenzame activiteit als de krant lezen, omdat ik me zonodig in allerlei sociale
bochten moet kronkelen: zingen, uierboord vreten en jokeren. Hartstikke leuk ook dat jokeren, maar
dan met mijn vrouw en mijn kinderen en niet met een stelletje afgekeurde
wipkippen. Voor viervijftig ga ik eten in het buurthuis, vier euro vijftig kost
het; dat klinkt precies zoals dat eten smaakt, goedkoop en niet veel, er zit niet
eens blaadje groen bij. Maar ja, ik ontmoet er mensen uit de buurt dus ga ik
maar bruine bonen met aardappelen en een speklappie eten of (veel) spaghetti
met (weinig) saus. Ik doe het allemaal met frisse tegenzin en ik denk eigenlijk
niet dat ik dit zo ga volhouden … die poppenkast …
Dan wordt er ook nog aan
me getrokken om allerlei vrijwilligerswerk te doen alleen ‘om er even uit te
zijn’. Ik doe al vrijwilligerswerk zat. Ik doe ‘Samenspraak’ dat is twee uur
per week praten met nieuwkomers in Nederland. Daar heb ik er nu vijf van en dat
gaan er zes worden. Dus dat is zes maal twee uur is twaalf uur per week vrijwilligerswerk.
Dat Samenspraak vind ik nou echt leuk, zinvol werk. Dat is blijkbaar niet
voldoende. Ik laat me opjagen tot nog grotere activiteit, moet me veel meer
onder de mensen begeven. Het maakt me enerzijds speedy, anderzijds neerslachtig.
Ik wordt dat leventje zo langzamerhand spuugzat; wordt er doodmoe van; ben het
beu. Goed bezig, Jee!?