Die dag had hij geen zin om heel
vroeg naar zijn werk te gaan. Het was niet nodig om dan tegen de medewerker van
personeelszaken te zeggen, dat hij slecht
geslapen had, misselijk was, hoofdpijn had of dat hij plotseling met zijn vrouw
of zijn zoon naar het ziekenhuis moest. Dat
was allemaal niet nodig bij zijn werkgever. Zomaar, plotseling, als je
daar zin in had kon je wat snipperuren opnemen. Er was echter één maar: het
werk moest het wel toelaten. En het werk liet het ook toe die dag. Het magazine
was gisteren van de persen gerold en al op weg naar distributeurs. Die dag was
er niet zo veel te doen op zijn afdeling.
‘Ik neem een paar uurtjes
vrij,’ beste medewerker van de personeelsafdeling, ‘het werk laat het toe, dus
vandaag kom ik een paar uur later,’ had de man gezegd. Om half negen ’s morgens
belde hij al naar de zaak. Rond die tijd gaat hij ook meestal van huis. Om
negen uur moet de man beginnen. Ja, hij woont heel dicht bij zijn werk.
Zijn vrouw lag nog lekker
te slapen; zij wist niet van zijn vrije uurtjes. Dat hoefde ze ook niet te
weten, vond hij.
Precies zoals op andere
werkdagen, liep hij naar de tramhalte om daar op de tram te wachten. De tram
kwam op de juiste tijd aan en hij stapte achter in. Halverwege de tram zat Mart, zijn collega.
Mart zwaaide naar hem en gebaarde dat er
een zitplaatsje naast hem vrij was. Hij
negeerde de onrustige gebaren van Mart en keek expres de andere kant op. Nú wilde hij
nog even niets met collega’s te maken hebben. Zeker niet met Mart want dat is
zo’n vreselijke lulkous. Als je hem iets
vertelt dan weet binnen een half uur het hele bedrijf het en daar heb ik geen behoefte aan. Normaal rijdt
hij drie haltes met de tram mee, nu ging de man er naar twee haltes al uit. ‘Wat
zal Mart raar op zijn neus gekeken hebben,’ dacht hij en glimlachte.
Het was een mooie herfstdag,
droog en een lekker temperatuurtje. Er stond wel een stevige wind. Hij begon
zijn vrije uurtjes met een ontspannen wandeling door een van de fraaie parken
van de stad. De man besloot na een wandeling van bijna een uur, de eerste de
beste kapsalon binnen te stappen, waar hij voor tien euro geknipt kon worden.
Binnen een half uur had hij er een gevonden. Daar had de man zich nog nooit
laten knippen. Er stonden in die kleine ruimte vijf jongens hard in hun
mobieltjes te praten. De man dacht dat hij moest aansluiten in de rij
wachtenden maar dat hoefde niet. Een jongeman met een keurig kort geknipt
koppie en een ultra scherpe scheiding, links, zei dat hij kon plaats nemen op
de kappersstoel. Hij was duidelijk een van de kappers. Hij ging hem ook knippen.
‘Hoe wilt u het hebben,
meneer?’vroeg de kapper aan de man. Zijn
lange grijze haar stond alle kanten op.
‘Knip het maar héél kort,
kapper.’ De kapper maakte eerst het haar van de man nat, kamde het toen en begon te knippen. Toen de kapper het haar van de man heel kort
geknipt had, ging hij met de tondeuze over zijn hoofd. Binnen tien minuten was
hij klaar en het zag er goed uit. Tot
slot vroeg de kapper of hij zijn oorhaartjes nog moest wegbranden.
‘Graag,’ zei de man. Hij
vond het wel een beetje eng dat open vuur in zijn oren maar het liep goed af.
De kapper doofde het vuurtje bijtijds. Alle haren waren uit zijn oren weg, zag
hij in de spiegel van de kapper. En dat allemaal voor een tientje en ook nog eens onder werktijd.
Rustig stapte de man de
kapsalon uit en wandelde, weer door het park, in de richting van zijn werk.Een paar uurtjes
later zou hij zich weer melden om aan de slag te gaan.
Hij vond het wel irritant
dat hij de godganselijke dag last bleef houden van die kriebelende haartjes tussen zijn overhemd en zijn
rug.