De toestand tussen slapen en waken is vaak zo vreemd, zo verwarrend. Vannacht stapte ik uit mijn bed in een auto. Een blauwe Renault 4. Dat dacht ik tenminste maar ik vond mezelf in mijn blote kont terug op het kouwe zeil naast mijn bed. Half drie lag ik daar op de grond.
Raar toch?! Want ik heb niet eens een auto. Ja, dertig, vijfendertig jaar terug had ik
wèl een auto, toevallig ook een blauwe Renault 4. Zo’n auto met een soort parapluhandvat als versnellingspook
… ja, ja, net als die lelijke eendjes.
Heel raar, want ik ga tegenwoordig nóóit meer in mijn blote
kont naar bed. Zeker al zo’n jaar of
dertig niet meer. Veel te koud. Kouwe
billen. Zelfs ’s zomers. Dus wat is er in godsnaam gebeurd tussen tien
uur ’s avonds en tien voor half vier ‘s nachts? Waar is die auto ... waar is
mijn pyjamabroek èn waar ging ik naar toe? Dat zou ik wel eens willen weten.
Ik moet plassen. Dat doe ik maar eerst. Vreselijk plassen. Dat
zeg ik nou wel en zo voel ik het nu ook,
maar na hooguit een borrelglaasje vol,
ben ik uitgeplast. Ouwemannenkwaal. Prostaat. Ik denk af en toe, dat ik een nog
jonge meid ben maar die gedachte verdwijnt al gauw als ik met dat borrelglaasje
in de weer ben.
Zondagavond. Ik zit naar Studio Voetbal te kijken met mijn
bord kapucijners op schoot, lees daarna nog even in het boek, ‘Vernietigen’ van Michel
Houellebecq, en dan, als een donderslag bij heldere hemel val ik in slaap. Een
geluk nog dat ik dat bord kapucijners net had weggezet. Als ik boven een boek
in slaap val móét ik echt naar bed of ik wil of niet. Kwart voor tien is het
pas! Ik heb geeneens fut om mijn tanden
te poetsen. Ruk gedachteloos mijn broek, boxershort, sokken en pantoffels van
mijn lijf. Gooi mijn truitjes op de klerenhoop op het zeil. Pyjama, vlug-vlug
aan. Licht uit, onder het dekbed en dan ... dan lig ik nog niet eens drie
seconden met mijn hoofd op mijn kussen, met die gore kapucijnersmaak nog in
mijn mond, of Fientje, die leuke vriendin van mijn broer staat ineens met haar
half ontblote lichaam, zo vlak voor mijn neus, verleidelijk te swingen. Ze ontdoet
me van mijn pyjamabroek, lacht me toe, knielt voor me neer met verfijnd
raffinement en masseert me waar en hoe ik maar wil, terwijl ik nergens om gevraagd
heb. Ze doet gewoon allerlei dingen, die ik hier niet eens durf op te
schrijven. Maar ik geniet er met volle teugen van. Met supervolle teugen, want
als vanouds kom ik klaar voordat ik háár lekker heb kunnen laten genieten. Ik
moet gelijk in slaap zijn gevallen na de zaadlozing, want ik heb er niet eens
erg in gehad om die Renault 4 weg te zetten en mijn pyjamabroek weer aan te
trekken.
Als die ochtend, om zeven uur de wekker gaat, voel ik dat ik
op mijn opgepropte pyjamabroek lig. Ik heb alleen geen idee waar die Renault-4 gebleven is.