woensdag 10 juli 2024

SEH.

Ik weet nog wel dat ik gewond was en naakt. Maar niet hoe dat kwam. Ik zat op een oude metalen vuilnisbak met zo’n klep. Bakken die lange tijd nog in gebruik zijn geweest als plantenbak. Voor kleine huisjes in smalle straatjes in feeërieke dorpjes. Het was overigens beslist geen dorpje waar ik zat.


Ik zat in een betonnen-blokken-wijk. Blokken van vier, zes, acht en twaalf hoog en zeker twintig breed. In de straat waar ik bloot en gewond op een vuilnisbak zat, stonden ook nog acht kale bomen met daarnaast wat afgerukte takken. Dieren vertoonden zich hier niet. Waren zij er überhaupt wel? Veel geluid was er niet te horen. Slechts een regelmatig piepje … heel af en toe een brommetje. Gesprekken dan? Oh neen! Mensen liepen de straat in en uit. Kwamen en gingen de hoek om of staken hem over. Die straat. Precies in het midden stond een checkpoint. Daar werden de identiteitsbewijzen van de passanten gecheckt. Één piepje was okee; één brommetje niet pluis: staan blijven!
Al die tijd zit ik bloedend, geschaafd en naakt op die vuilnisbak. Spoed Eisende Hulp (SEH) nadert: met grote hoge sprongen nog wel, het checkpoint omzeilend. SEH vraagt me naar het hoezo en waarom. Maar geen flauw benul. Geen probleem. SEH neemt me mee. In mijn bak. Ik pas net. Met reuzensprongen dan naar het SEH-JODOCUS HOS-PITAAL. Mijn klep gaat weer daaropen.

Alles leeg in het PITAAL. Geen artsen, zusters of patiënten. Bedden zat. Zelfsturende bedden, infusen, esculapen, papagaaienbekken, krukken, po’s en urinalen. Medicatie ook. Talloze over elkaar heen tuimelende Baxters.

Ik word uit mijn bak gekiepers bij de afdeling SEH-Bloed en Schaaf. Beland in een wasstraat met metershoge bloed-absorberende wattenrollen. Ik word schoongespoeld, föhnaal gedroogd en volautomatisch bepoeierd. Beplakt met detectiepleisters. Gehuld in een poncho verlaat ik het PITAAL.

Vind ik in de regen mijn stille straat? Waar had ik ook al weer de huissleutels.

dinsdag 9 juli 2024

VINGERHOEDSKRUID.

‘Heb je nog niet gehoord wat er vanmorgen gebeurd is?


‘Nee, ik weet van niks. Vertel.

‘Ik kwam van de gym en zie een tiental meters voor me een vrouwtje met een hondje langs onze flat lopen. Liet ze dat hondje piesen en poepen in onze geveltuin. ‘Dat stomme beest woelde de aarde om voor over zijn keuteltjes … en hij bedolf gelijk de begonia’s onder de aarde ... en hij bijt in één moeite door dat paarse vingerhoedskruid kapot. Ik versnel mijn pas en zeg: ‘Mevrouw haal uw hond daar onmiddellijk weg!? Hij verruïneert onze geveltuin ’.

‘Ken je die vrouw?’

‘Nooit hier gezien hier. Een ijdeltuiterig, anorexia-achtig, vals type. Uitgedost als tiener. Een flink end in de zeventig, schat ik.‘

‘Man, doe godverdomme niet zo moeilijk, láát die hond gewoon, doe niet zo kinderachtig … trouwens, waar bemoei je je eigenlijk mee, klootzak?’, reageerde ze.

‘Klein vrouwtje, hè? … had ze een donkere bril op met van die grote glazen?’

‘Ja!’

'Dat moet dan Sonja geweest zijn! Ik dacht nog wel dat het zo’n sympathieke vrouw was'.

‘Mevrouw, ik bemoei me er mee, omdat ik in deze flat woon en ik maak samen met mijn buren dit mooie geveltuintje. Dus: haal je hond er uit, voordat hij nog meer stuk maakt’, zei ik.

‘En, deed ze het?’.

‘Nee, ze talmde erg lang. Ik wilde het beest zelf het tuintje uit duwen. Plotseling maakte het hondje dan een bijtbeweging naar me. Ik kon nog net op tijd mijn hand weg trekken’.

‘Wat een vals dier, zeg.’

‘Foei, Robbie! Gaat af!’ zegt ze tegen haar hondje. Met een flinke ruk aan zijn riem trekt ze hem de geveltuin uit.

‘Dat moet u uw hondje afleren!’.

’Dat bepaal ik zelf wel, tuinkabouter … hou je muil nou maar anders timmer ik hem straks dicht, lul de behanger,’ blufte zij.

‘Zei ze dat echt zo grof? Dat ken ik helemaal niet van Sonja?!’

‘Precies zo!’

Sonja draaide zich om en liep verongelijkt de straat uit samen met Robbie: ‘Dat arme kleine kuttenlikkertje van haar kan je in feite niks kwalijk nemen, toch? Robbie is niet meer dan een zielig meelopertje’.

Wat Sonja niet weet is dat haar schoothondje in een zeer giftige plant gebeten heeft. Vingerhoedskruid is dodelijk. Arme Robbie. RIP.

maandag 8 juli 2024

KASTEEL VAN HOENSBROEK.

Ze zijn er nog volop, restaurants die je het gevoel geven, dat je je handen mag dichtknijpen als je daar binnen mag komen. Daarom ga ik niet zo veel uit eten. Het blijft meestal bij een pizzaatje, een patatje pindasaus of iets van de meeneem-Chinees.


Één keer hebben mijn vriendin Cora en ik, héél lekker gegeten in een restaurant, waar we ons ook echt welkom hebben gevoeld. Dat was in het Kasteel van Hoensbroek. Een restaurant in een heus kasteel. Het was er niet druk. Wij werden ontvangen door de kasteelheer zelf. Hij deed van alles in het restaurant, behalve de keuken. We mochten een leuk plaatsje uitzoeken. Ondertussen vertelde hij wat over de geschiedenis van het kasteel en over de specialiteiten van het restaurant (zalmgerechten). Hij excuseerde zich toen hij even naar de keuken liep om daar onze eetwensen door te geven: zalm met sperziebonen, Franse frietjes, een fles wijn en als toetje: dame blanche.

De zalmschotel werd neergezet op een apart tafeltje. De kasteelheer bleef bij ons in de buurt om indien nodig wat bij te scheppen of schenken. In elk ander restaurant zou ik daarvan de zenuwen krijgen maar in dit restaurant liet ik me dit ontspannen welgevallen. Ook Cora kon het goed hebben. Hij drong zich ook niet met een babbeltje aan ons op. Alleen bijschenken en –scheppen deed hij … steeds goed getimed.

De maaltijd was copieus. Eigenlijk wat te veel. Wij legden ons bestek naast onze borden. Vriendelijk vroeg de kasteelheer:
’Heeft het gesmaakt, mevrouw, meneer?’ Hij verdeelde het restant van de wijn eerlijk over onze glazen.

‘Kan ik verder nog iets voor u betekenen?‘

Ik had op mijn witte trui, saus zitten knoeien en vroeg hem of hij een vochtig doekje kon brengen om de vlek er uit te halen. Dat was geen probleem. Het was blijkbaar zo’n futiliteit, dat de kasteelheer zelf met het natte doekje mijn trui schoonmaakte. Hij gebruikte er vast wat wasmiddel bij. De trui was weer als nieuw.

Als dessert hadden we de Dame Blanche, Cora’s lievelingstoetje gekozen. Die was zoals al het eten en drinken hier ‘uit de kunst’. Alleen hadden we nog nooit eerder zo veel geld aan ‘uit eten’ gespendeerd.

Tsja, alle waar naar zijn geld.

zondag 7 juli 2024

NOORDERDICHT (2)

’t Is geen hotnews maar het was vrijdag jl., op weg naar Noorderdicht, weer eens kutweer. Geen fietsen dus. Maar met de metro en de ‘benenwagen’. Halfuurtje lopen van de Blaak naar het Brancoplein. Een half uurtje spinselen. Nu eens positief dan weer negatief.


Zo net in de metro zie ik dat eigenwijze achterhoofd van mijn Belgische oud- collega Ed. Zo’n tien meter voor me. Mijn eerste reactie is ‘wegduiken’ achter de brede rug van die kerel voor me. Af en toe even kijken of Ed niet om kijkt. Misschien heeft hij me gezien. Eigenlijk vind ik hem best een leuke vent. Maar waarom dóé ik in godsnaam dan zo? Ik heb twintig jaar geleden een jaar of vijf met hem samengewerkt in Cool. Drie jaar terug kwam ik hem tegen. Hij negeerde hij me. Ik naar hem toe: ‘Ha Ed’. Hij wist niet eens wie ik was. Weinig indruk gemaakt zeker. Ik wilde niet weer een deukje oplopen. Dáárom vermeed ik hem misschien. Ik was bang dat hij gelijk met mij uit zou stappen. Hij bleef zitten. Ik was er zeker van dat hij ook naar Noorderdicht ging. Hij zit zich bij elk evenement in Noord op z’n Belgisch te manifesteren (veel drinken, kletsen, lachen, knuffelen). Hij is een popi-jopie in Noord. Natuurlijk kwam hij. Alleen later. Heel Noorderdicht bleef ik hem ontlopen.


Als voetganger in het Centrum van Rotterdam moet je nu ook al een tering-end omlopen omdat ‘de boel’ open ligt. Ik loop rond een uur of twee in de middag vlak langs het huis van m’n ex, waar ik overigens weer redelijk goed mee ben. Ze houdt ook van dichten, voorlezen en muziek … ze weet ook van Noorderdicht … ’ik ga misschien ook’, zei ze. Toch bel ik haar niet om te zeggen ‘Hallo, ik ben in de buurt, ga je mee naar Noorderdicht?’ Ze zal het wel niks vinden, denk ik, kijken, luisteren, zingen, in die benauwde rookvrije locaties van het festival. Te veel lopen ook op het Brancoplein, drie kroegen en die Sparta kapsalon (van Sparta moet ze al helemaal niks hebben; ik hing daar destijds veelste vaak rond). Het is trouwens ook nog te vroeg voor haar, als avondmens. Ze gáát wel. Vanávond. Met een vriendin. Alléén gaat ze zéker niet. Als ze maar gáát. ‘t Is echt iets voor haar: Noorderdicht 2024.

zaterdag 6 juli 2024

Noorderdicht (1)

Ik was afgelopen vrijdag in mijn lievelingswijk: het Oude Noorden. Daar heb ik meer dan veertig jaar met veel plezier gewoond. Op het Zwaanshals, in de Hamelstraat en op de Rechter Rottekade. Iedereen kent me daar. Ik heb daar iedereen gekend. In het bejaardenhuis waar ik nu zit, in Prinsenland, ken ik niemand en niemand kent mij. Hier gebeurt ook nooit wat.


In het Oude Noorden wel. Daar was afgelopen vrijdag, 5 juli, een festivalletje: ‘Perron Noorderdicht 2024’: Rond het Brancoplein: de Gerard Scholtenstraat, Jacob Catsstraat en het Pijnackerplein zijn er optredens van bekendere Oude Noorderlingen: dichters, komedianten, muzikanten, woordkunstenaars, cabaretiers, chansonniers en singer-song-writers. De locaties zijn ‘de koffiebar’, ‘Aad de Spartakapper’, 'Speck' en 'café Bel'. Noorderdicht 2024 is een kleine (gratis) zomereditie van het festival.

Ik ben rond half drie bij Perron Noord, zie daar een paar aardige optredens en ‘schuif’ tot ongeveer vijf uur, via ‘Aad de kapper’ door naar ‘Speck’… het ‘rondje Brancoplein’ dus. Het festival wordt om 20.00 uur afgesloten in café de Bel. Maar zo laat maak ik het niet, want behalve proza en poëzie heb ik nog een andere grote liefhebberij: ‘foebele’ . Ik wil thuis zijn voor de wedstrijd van zes uur.

In Perron Noord zag ik Jack Kerklaan: Deelder’s Sparta gedicht: ‘Vroeger of later ga je dood ….’ voordragen.
Johnny ‘accordeon’ Vain speelt bij Aad de Spartakapper in de zaak de Sparta Mars. Alle aanwezigen brullen gezellig mee. Maar ook als hij ‘Hand in hand’ speelt wordt ‘massaal’ meegebruld. Zelfs door Aad de Spartakapper himself ... nou ja, Noorderdicht verbroedert, denk ik dan maar. Dichter Mario Van der Stelt draagt zijn (geïllustreerde) hilarische gedicht over zijn ‘reuzen-teelt-ballen’ voor.
Dichteres Jacqueline Duvalois leest voor uit haar meest recent werk. Zij schreef veel eerder het kadegedicht dat in supergrote letters langs de Rotte aan Linker Rottekade-kant te lezen is. Dat gedicht gaat als volgt:

Als kind keek ik nooit over het water….
dat kwam pas later
De kade aan deze kant
was de grens van mijn land.

Tegen vijf uur stond ik langs de Rotte, te wachten op tramlijn 7. Dat duurde nog wel even. De fraaie dichtregels van Jacqueline, kon ik van deze kant helaas niet zien.

Noorderdicht was grandioos. Het foebele zwaar klote.

vrijdag 5 juli 2024

EKSTERS.

Drie eksters bevechten elkaar op het asfalt. Er moet daar iets begeerlijks liggen. Ik loop op een meter of tien afstand als ik ze zo bezig zie. Eksters zijn vreemde vogels. Toen ik twaalf hoog woonde, heb ik eens een poes in een boom zien klauteren. Waarom die poes dat deed wist ik niet. Die poes was nog niet halverwege of er vlogen driftig drie grote eksters op haar af om haar te verjagen. Maar dat liet de poes niet gebeuren en dat pikten de vogels ook weer niet. Ze gingen haar nu te lijf. Ze sloten de poes in, terwijl ze krijsten . De poes, die het gemunt bleek te hebben op het nestje jonge ekstertjes in de boom, werd in haar staart gebeten. Dat was het teken voor haar om zich behoedzaam te laten zakken. Maar daar namen de eksters geen genoegen mee. De poes moest snel wegwezen. Weg bij de boom met jonkies. De luchtaanval van de eksters ging door … ze pikten de poes over haar hele lijf. Ze zakte door haar pootjes. Ze sloop langzaam weg bij de bewuste boom. Versnelde haar tempo tot zij aan het rennen was en ik haar uit het oog verloor. De vogels bleven nog een paar minuten strijdvaardig na krijsen. Toen de eksters zeker wisten dat de kat weg, was kalmeerden ze.


Maar nú …waar zijn die drie eksters nú mee bezig op dat asfalt … Ik kom dichterbij. Een ekster trekt wat uit het asfalt. Dat pikt zijn zus onmiddellijk van hem af. Vlakbij die plek, zie ik verder niks eetbaars. Wat ik wel zie zijn in het asfalt gedrukte, witte kiezelsteentjes … die zijn ze er aan het uit pikken. Misschien kunnen ze die steentjes goed gebruiken voor hun spijsvertering. Geen idee! Hoe dan ook: om de een of andere reden zijn die kiezeltjes heel begeerlijk. Ze vechten ervoor alsof hun leven er van afhangt.

Net zo agressief als hun aanval op de poes.

donderdag 4 juli 2024

EEN DAGJE NAAR HET STRAND?

Eindelijk strandweer. We rijden op onze e-bikes richting Hoek van Holland. In je enthousiasme over je splinternieuwe e-bike rijd je veel te hard. Ik heb het je al een paar keer gezegd. Je blijft maar racen. Als je een stoplicht op oranje ziet springen versnel je je vaart en sjees je het kruispunt over zelfs al staat het stoplicht al op rood.


Tot nu toe geen probleem. Je jaagt automobilisten de schrik op het lijf. Luid getoeter. Dat kan niet goed blijven gaan. Op de kruising Erasmusbrug - Maasboulevard flik je het weer. De auto’s die al mogen rijden kan je nog ontwijken. De tram meerdert vaart … begint paniekerig te rinkelen, kan niet meer stoppen … knalt tegen je aan. Ik sta netjes voor dat stoplicht te wachten en zie je een meter of vijf door de lucht vliegen. Je splinternieuwe e-bike wordt vermorzeld door de tram. Jij ligt buiten westen op de Maasboulevard. Alles staat stil.

Ik zie je daar liggen, bewusteloos, zonder bril, in je onderbroek … je spijkerbroek is van je lijf gerukt door die zwieper. Het bloed gutst uit je hoofd en zo te zien is je rechterbeen gebroken, want zo heb ik je been tenminste nooit zien liggen. Met je linkerarm zal ook wel wat ‘aan de hand’ zijn, want die zie ik in de gauwigheid niet terug. Hoe dan ook: bekijk het maar jongen, ik fiets lekker alleen door richting Hoek van Holland.

In Schiedam realiseer ik me dat jij alle spullen nog bij je hebt. Zonder handdoek, bikini, broodjes, drankjes, bananen geen strandpret. Die bal en badmintonrackets zullen me worst wezen. Wat valt er te badmintonnen in m’n eentje?

Helemaal weer terug naar dat kruispunt, waar jij van pampus ligt. Alle stoplichten tegen. Een brug gaat ook nog vlak voor mijn neus open. Geheel tegen mijn principes rijd ik 30. Ik wil op dat kruispunt zijn, vóórdat jij in die ambulance ligt.

Ik ben veel te opgejaagd, kijk niet uit. Rijd tegen een fietser van rechts. Dubbele beenbreuk. Verder dan Spoed Eisende Hulp van het EMC komen we vandaag niet.