Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden die vaag vanaf die plek ergens in hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren.
Toen kwam ze ineens weer tot leven. Ze trok de sleutel uit
het slot en rende de stoep af.
‘Ik heb geen tijd meer!’ riep ze tegen de chauffeur. Ik kan
niet langer op hem wachten; dat gaat gewoon niet. Anders mis ik mijn vliegtuig.
Vlug, chauffeur, vlug! Naar het vliegveld!’
Als de chauffeur haar nauwlettend had gadegeslagen, zou het
misschien zijn opgevallen dat haar gezicht spierwit was en dat het ineens
totaal van uitdrukking was veranderd. Dat nogal willoze, dat domme, was er uit
verdwenen. Een merkwaardige hardheid had bezit genomen van de trekken. De
kleine mond, die meestal zo slap was, was nu strak en dun, de ogen schitterden,
en haar stem had een nieuwe, autoritaire klank.
‘Opschieten, chauffeur, opschieten!’
‘Gaat uw man dan niet mee? ‘ vroeg de man verbaasd.
‘Welnee, ik zou hem alleen bij de club afzetten. Het is niet
belangrijk. Hij begrijpt het wel. Hij neemt wel een taxi. Blijf daar nou niet
zitten praten man! Schiet op! Ik moet het toestel naar Parijs halen.’
Terwijl mevrouw Foster hem vanaf de bank aanvuurde reed de
man hard naar het vliegveld en ze haalde het vliegtuig met een paar minuten
speling. Korte tijd later zat ze hoog boven de Atlantische Oceaan en zakte ze behaaglijk onderuit in haar stoel, terwijl ze luisterde naar het zoeken van de
motoren, eindelijk op weg naar Parijs. Ze verkeerde nog steeds in de nieuwe
stemming. Ze voelde zich merkwaardig sterk en op een rare manier bijzonder
prettig. Ze was een tikje buiten adem geraakt van de hele geschiedenis, maar
dat was meer uit pure verbazing over wat ze gedaan had, dan wat dan ook, en naar
mate het toestel zich verder van New York en East Sixty-second Street
verwijderde ging ze zich steeds rustiger voelen. Bij haar aankomst in Parijs
was ze zo sterk, bedaard en kalm als ze zich maar kon wensen.
Ze leerde haar kleinkinderen kennen, en die waren in
werkelijkheid nog mooier dan op de foto’s. Het waren net engeltjes, zei ze bij
zichzelf, zo mooi waren ze. En ze ging elke dag met ze uit wandelen en
trakteerde ze op taartjes en gaf ze kadootjes en vertelde ze prachtige
verhaaltjes.
Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar
man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd
eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet,
lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’