Tijdens mijn afwezigheid plaats ik een tekst van een ander:
9. Joost Oomen.
=============================
Tijdens mijn afwezigheid plaats ik een tekst van een ander:
9. Joost Oomen.
=============================
Op weg naar de hemel (7)
‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot
je beschikking. Gebruik het dan ook.’
‘Maar er is niemand, lieverd.’
‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’
‘Er is geen eten in huis, er is niets.’
‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens.
Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’
‘Ja,’ zei ze. ‘Het spijt me, Ik eet hier wel een broodje en
dan kom ik naar huis.’’
Buiten mistte het iets minder, maar het was toch een lange
eenzame rit met de taxi, en ze kwam pas tamelijk laat thuis in Sixty-second
Street.
Haar man kwam uit zijn studeerkamer toen hij haar thuis
hoorde komen.
‘En,’ zei hij, terwijl hij bij de deur van de studeerkamer
bleef staan, ‘hoe was het in Parijs?’
‘We vertrekken morgenochtend om elf uur,’ antwoordde ze. Dat
is definitief.’
‘Als de mist optrekt bedoel je.’
‘Dat doet hij nu al, het waait.’
‘Je ziet er moe uit,’ zei hij.’ Je hebt je vandaag zeker erg
zenuwachtig gemaakt?’
‘Het was bepaald niet aangenaam. Ik denk dat ik maar meteen
naar bed ga.’
‘Ik heb al een wagen besteld voor morgenochtend,’ zei hij.
‘Om negen uur.’
‘O, dank je wel lieverd. En ik hoop echt dat je niet van
plan bent om weer dat hele end mee te rijden om me uit te wuiven`.
‘Nee,’ zei hij traag. Dat denk ik niet. Maar ik zie niet in
waarom je onderweg niet even bij de club af kunt zetten.
Ze keek hem aan, en op dat moment was het alsof heel hij ver van
haar vandaan stond, voorbij een soort grens. Hij was ineens zo klein en zo ver
weg dat ze niet meer wist wat hij deed of wat hij dacht, of zelfs wat hij was.
‘De club is in de stad’ zei ze. Daar kom je helemaal niet
langs als je naar het vliegveld gaat.’
‘Maar je hebt immers tijd genoeg lieve schat. Wil je me soms
niet naar de club brengen?’
‘O ja, natuurlijk wel.’
‘Mooi zo tot morgenochtend negen uur dan.’
Ze ging naar de slaapkamer op de tweede verdieping en omdat
het zo’n vermoeiende dag was geweest viel ze in slaap zodra ze in bed lag.
De volgende ochtend was mevrouw Foster vroeg op en om half
negen was ze beneden, klaar om te verterekken.
Om even over negenen kwam haar man opdagen. ‘Heb je koffie
gezet?’ vroeg hij.
‘Nee lieverd. Ik dacht dat je wel uitgebreid zou willen
ontbijten op de club. De auto is er al. Hij staat al te wachten. Ik ben klaar
om weg te gaan.’
Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in
een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.
‘Je koffers?’
‘Die zijn op het vliegveld.’
‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de
club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’
‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’
Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto
en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen
mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar
voren en sprak de man achter de balie aan.
‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat
u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.’
Ze ging terug naar haar man, die in de auto was blijven
zitten, en vertelde hem het nieuws. ‘Maar jij hoeft niet te blijven wachten,
lieverd,’ zei ze, Dat heeft geen zin.’
‘Dat ben ik ook helemaal niet van plan,’ antwoordde hij. Als
de chauffeur tenminste denkt dat hij me veilig thuis kan brengen. Zou dat
lukken chauffeur?’
‘Ik denk het wel,’ zei de man.
‘Zijn de koffers uitgeladen?’
‘Jawel meneer.’
‘Dag lieverd,’ zei mevrouw Foster, en ze boog zich voorover
en kuste haar man vluchtig op de harde grijze haren van zijn wang.
‘Dag,’ antwoordde hij. ‘Goede reis.’
De wagen reed weg en mevrouw Foster bleef alleen achter.
De rest van die dag leek precies een akelige droom. Ze
bracht het ene uur na het andere door op een bankje, zo dicht mogelijk bij de
balie van de luchtvaartmaatschappij, en zowat om het half uur stond ze op om de
klerk te vragen of de toestand al gewijzigd was. Ze kreeg steeds hetzelfde
antwoord – dat ze moest blijven wachten omdat de mist ieder moment kon
optrekken. ’s Avonds om over zessen werd er pas door de luidsprekers omgeroepen
dat de vlucht was uitgesteld tot de volgende ochtend elf uur.
Mevrouw Foster wist niet goed wat ze moest doen toen ze het
nieuws hoorde. Ze bleef nog minstens een half uur op haar bankje zitten,
terwijl ze zich vermoeid en wazig afvroeg waar ze de nacht zou doorbrengen. Het
leek haar afschuwelijk om van het vliegveld weg te gaan. Ze wilde haar man niet
zien. Ze was doodsbenauwd dat hij op de een of andere manier toch nog zou weten
te verhinderen dat zij naar Frankrijk ging. Het liefst was ze gebleven waar ze
was en had ze de nacht op haar bankje doorgebracht. Dat was het veiligst. Maar
ze was nu al doodmoe en het drong al gauw tot haar door dat zoiets belachelijk
was voor een vrouw op leeftijd. Dus ging ze uiteindelijk naar een telefooncel
en belde naar huis.
Haar man stond op het punt naar de club te vertrekken, nam
zelf op. Ze vertelde hem het nieuws en ze vroeg of het personeel er nog was.
‘Iedereen is al we,’ zei hij.
‘In dat geval ga ik vannacht maar in een hotel, lieverd. En
maak jij je maar nergens zorgen over.’
‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot
je beschikking. Gebruik het dan ook.’
‘Maar er is niemand, lieverd.’
‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’
‘Er is geen eten in huis, er is niets.’
‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens.
Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’