maandag 18 juli 2022

SITA, ONZE HOND (14)

 

We stappen in de auto … nou ja auto … van binnen is het gelukkig niet meer zo warm. Jee is zo slim geweest om terwijl wij wat eten en drinken, de deuren wijd open te zetten. Op naar Rotterdam. Uurtje rijden. Uurtje pitten. Heb ik wel nodig. Ben versleten.

Jee en Carola vinden op een gegeven moment dat er kinderen moeten komen … mensenkinderen bedoel ik. Mij is niets gevraagd. Twee nemen ze d'r maar liefst. Twee mannetjes; eerst Aadje en twee jaar later Keessie.

Zij janken en krijsen, poepen en piesen waar ze staan, vechten elkaar de tent uit en wat ik het allerergste vind: zij trekken mij aan mijn oren omver. Ze zijn tòch al zo gevoelig, die arme oren van mij! Dat ik verga van de pijn hebben die gassies niet in de gaten. Een enkele keer, als ze het echt te bont maken, geef ik ze een waarschuwinkje. Zo’n zacht knauwtje, zonder kracht te zetten met mijn tanden. Gelukkig schrikken ze daar al genoeg van om op te houden met sjorren aan mijn oren.

We gaan met vakantie. Met z’n allen. Niet dat ik daar iets vanaf wist, hoor. Mij overvallen ze altijd met dat soort dingen. Ja, gezien de spullen die ze aan het inpakken zijn, had ik natuurlijk kunnen weten dat we op vakantie gaan. ‘Rockanje’ die naam hoor ik steeds noemen. Rockanje mijn Spanje. Voor vakantie is het wel heel dichtbij. Om de hoek, als het ware. Nog geen uurtje rijden.

Het is niet te geloven maar ’t is echt waar: ik heb me blij gemaakt met een dooie mus. Ik mag niet eens met ze mee die camping op: ’verboden voor honden’ staat er. Jee heeft er wel wat op gevonden. Hij dumpt me bij een boerderij. Jee houdt me constant aan de lijn. Hij geeft mijn riem (en mij dus ook) aan een onooglijk, klein kaal mannetje in een blauwe overall. De boer. Maar in de stal, waar die boer me heen trekt, zie ik geen koeien, kippen of  varkens.  Wel allemaal poezen en honden. Opgesloten in veel te kleine kooitjes.

De boer propt mij ook in zo’n hokje. Ik blaf en jank zo hard ik kan … en die rotboer maar lachen. Door mijn gejank gaan die andere dieren (vooral de honden) ook flink tekeer.

‘Nou dag, hoor Sita, tot vanmiddag, dan komt Carola of ik langs om een eindje met je te wandelen, ’ zegt Jee.

Goh, zit er dan toch nog een beetje vakantie voor mij in?

Mijn familie is nog maar net de hoek om of die boer, die net nog zo om mijn gejank stond te lachen, vertrekt zijn gezicht in een boosaardige grimas: ‘Kappen nou met dat gejank!’ en hij geeft me met zijn knokkels een beuk vol op mijn knar. Ik kan nog net even mijn tandjes in de hand zetten van die schijnheil. Wapperend met zijn hand van de pijn loopt hij de stal uit. Kijk, dat vind ik nou weer leuk.

 

(wordt vervolgd)

zondag 17 juli 2022

SITA, ONZE HOND

 

Aaaah, heerlijk zeg, de nabijheid van dat koele, golvende water. Jammer alleen dat het niet te zuipen is. Een enkele keer vergis ik me nog wel eens … dan zit ik, tot we weer thuis, zijn met een uitgedroogde bek. Hoewel, de laatste tijd is Jee zo lief om water voor me mee te nemen. Ik hoop vandaag ook.

Jammer dat hier geen konijnen zijn. Wel genoeg loopse teefjes maar daar heb ik helemaal niks aan. Ik zie er prima uit, ben slank, heb een glanzende vacht, een mooie langharige staart, sierlijk wapperende oren, vrolijke, guitige ogen en een puik gebit. Ik ben nooit ziek en heb beslist nog geen viagra-pillen nodig. Allemaal zaken in mijn voordeel. Slim ben ik ook. Eigenlijk heb ik maar één groot nadeel: ik ben niet sterk. Jammer genoeg slagen die paar grote sterke bullebakken op het strand er altijd eerder in een loopse teef te versieren. Jammer zoals gezegd. Maar meer ook niet. Bij mij in de buurt pak ik mijn kansen wel.

Na ruim twee uur strandplezier zit ik uitgeput bij de blauwe Renault 4, op de parkeerplaats. Ik heb er nooit moeite mee onze auto terug te vinden. Die auto is helemaal doordrongen van onze geuren; van de geur van Jee, Carola en van mij.  Dus dat is makkelijk zat.

Ik sta al een tijdje te wachten als eindelijk Jee en Carola komen aanlopen. Ze zijn zo blij dat ze me zien. Jee zegt:  ‘O,o,o ik heb me zo ongerust gemaakt om je lieve Sitaatje.’ Carola straalt helemaal: ’Waar ik ook keek , ik zag je nergens meer, knulletje, ik dacht je kan de auto niet meer terug vinden. Maar toch wel. Knappe jongen, hoor, Sita…' . Ik krijg het ene klopje na het andere. Voor mij is het niks bijzonders. Ik ben niet voor niets een hond.

Ik sterf zowat van de dorst maar Jee komt maar niet over de brug met mijn water. Ik doe net of ik erg moet hoesten. Dat helpt, want dan herinnert hij zich op slag dat water tegen zo’n hoestbui kan helpen. Ja hoor, hij duikelt de fles water en het waterbakje op uit de auto. En … daar ben ik helemaal  blij mee, Jee heeft  wat eetbaars van huis meegenomen voor mij: een vlezige kluif. Daar red ik het wel mee tot huis. Ze nemen zelf ook wat: banaantje, krentenbolletje en een sinaasappelsappie. Allemaal niks voor mij die troep … behalve die krentenbol misschien maar dan moet ik wel erg veel honger hebben.

We stappen in de auto … nou ja auto … die niet meer zo erg heet is van binnen. Jee was zo slim om terwijl wij wat aten en dronken, de ramen en deuren wijd open te zetten. Op naar Rotterdam. Uurtje rijden. Uurtje pitten. Heb ik wel nodig. Ben versleten.

 

(wordt vervolgd)

zaterdag 16 juli 2022

SITA, ONZE HOND (12)

Ik moet toegeven: eten van de straat is soms niet helemaal pluis. Vooral kip niet. Ik eet namelijk de botjes ook . Daar krijg ik buikkrampen van. Ik lig dan thuis in mijn mand te verrekken van de pijn. Natuurlijk,  eigen schuld, dikke bult. Beetje geniepig vind ik het wèl als ik die kop van Jee grijnzend achter zijn krantje vandaan zie komen. De ergste pijn moet dan nog komen: het uitpoepen van die vlijmscherpe botsplintertjes.

Eerlijk gezegd ben ik wel een leuke maar niet bepaald makkelijke hond voor mijn baasjes. Zo af en toe heb ik hem flink de stuipen op het lijf gejaagd. Dat hoort ook wel een beetje bij mij. Ik ben een beest dat weet wat ie wil. Bijna net zo eigenwijs als een kat en als je het mij vraagt vinden mijn baasje dat nou juist zo leuk aan mij. Jee en Carola hebben op een gegeven moment een auto gekocht. Nou ja,  nou ja, auto? Het lijkt meer een veredeld koekblik: een Renault 4. Zo af en toe gaan we tegenwoordig ook eens wat verder weg dan alleen maar naar dat Kralingse Bos. Zo zie ik ook de zee nog eens. Meestal is dat de Noordzee bij Scheveningen. Tot aan de duinen loop ik braaf aan de lijn. Nadat we eenmaal op het zand zijn aangeland, ga ik er wat fanatieker aan trekken. Jee  krijgt al snel genoeg van mijn geruk  en gehijg. Hij maakt mijn riem los en jippie, dat betekent, dat ik voor de rest van de middag kan gaan en staan waar ik wil. De komende twee á drie uur hebben ze geen last van mij. Met een superspurt ben ik no-time op het strand. Als ik omkijk zie ik Jee en Carola al niet eens meer.

Voor mij is zo’n middagje strand, totaal anders dan voor de mensen hier. Het is hier dè plek om andere hondjes te ontmoeten. We gaan daar als gekken (sorry hoor) achter mekaar aanrennen en een beetje tegen elkaar opspringen en soms ook even lekker de zee in duiken. De meeste teefjes doen ook lekker mee trouwens. Behalve dan de loopse teefjes, die doen wel mee maar eigenlijk alleen maar om een van ons reuen te versieren. En dan heb je natuurlijk ook nog, ik noem het maar: die moeder-kindjes in small en medium. Die keurig naast baasje of vrouwtje aan het lijntje moeten blijven lopen. Het lijkt soms ook net alsof ze niet anders willen. Neem die nou die kleine zielepietjes, die door mensen 'kuttenlikkertjes’ worden genoemd. Van die kleine langharige vetklepjes, weet je wel, die het liefst onder een dekentje liggen, het liefst onder mamma’s dekentje tegen mamma aan.

 En dan zijn er ook van die pedante, verwijfde, opgeschoren poedels, sommige met zwarte andere met witte kroeskrullen. Zelfs op het strand lopen ze nog zo chique als een paard op de Olympische Spelen. Voor de grap sjees ik wel eens om te dollen, razend snel langs zo’n stel mietjes. Laat zand opstuiven en water opspatten zodat die dandy's weer flink wat schoon te likken  hebben.

Aaaah, heerlijk zeg, dat koele, golvende water.  Jammer alleen dat het niet te zuipen is.

 

(word vervolgd)

 

 

vrijdag 15 juli 2022

SITA, ONZE HOND (11)

 

'Honderd euro krijg ik van u, meneer Jee, voor de kooikosten en de prik tegen hondsdolheid.’ zegt de man van de dierenbescherming.

Prik?! Ik dacht al wat voel ik toch in me poot. Zo’n prik geven ze zeker aan alle loslopende honden die ze oppikken.

Het directe gevolg van die boete is dat ze het hier weer nodig vinden om me strak aan de lijn te houden. Ik heb dan te weinig beweging  èn ik mis mijn bijvoer. Iets bijeten is broodnodig, want de dagelijkse porties bij Carola en Jee zijn aan de kleine kant. Weinig eten is gezond, volgens hun. Als ik vrij rond loop, neem ik van alles aan. Ik weet onderhand precies waar wat te halen valt. Ze zijn voor mij heel makkelijk herkenbaar: die er het armst uitzien, geven het meest. Verder ligt er zoveel lekkers op straat. Vooral bij de school: veel brood met worst en kaas (het brood laat ik liggen); half volle zakjes chips. Bij de bouw: half afgekloven kippenbotjes en bij de slager, die gooit me van achter zijn toonbank een stuk leverworst toe, dat net over de uiterste verkoopdatum is, dat maakt mij echt niks uit.

De rijkste voedselvoorziening voor mij ligt op de route van de patatzaak, bij de school, naar de bushalte. Uit de patatzakjes vallen altijd smakelijke patatjes. Het verbod op  eten in de bus levert mij flink wat op.  Voor mensen is het gewoon de bushalte voor mij is het de voedselbank. Daar kunnen dagelijks wel drie honden hun buik rond eten. Kroketten waar maar één hapje van is genomen, halve zakken frites, bami- en nasihapjes. Ik moet zelfs wel eens wat laten liggen, soms wordt het echt wat te veel.

Ik begin er over, omdat ik nu niet meer bij al dat lekkers kan, want ze vinden het dus zo nodig om me strak aan de lijn te houden na die fikse boete. Ik probeer onderweg  nog wel sneaky  wat te snaaien maar dat valt nog niet mee. Dat moet razendsnel gaan. In één tiende van een seconde, moet ik dat aangevreten balletje gehakt, dat op straat ligt, ruiken, zien, pakken en nog eens  doorslikken ook. Om elk stukje eten dat ik op straat scoor, krijg ik gedonder met Jee. Dat is wel zó goed waardeloos. Hij zou bijvoorbeeld dat stukje gehakt het liefst uit mijn bek peuteren. Uit alle macht probeert hij mijn kaken van elkaar te trekken. Dat gaat hem toch nooit lukken, maar wat hij niet weet: het maakt geen mallemoer uit of hij mijn bek nu wel of niet open krijgt: dat stukje gehakt zit al lang en breed in mijn maag. Ondertussen hoor ik Jee nog zeggen:  ’Foei Sita. Open. Laat los. Dat is niet goed voor je. Dat vlees is bedorven. Daar word je ziek van.’ Daarvan ben ik wel even van slag (hihi).  Ik laat hem dan tenslotte nog even gewillig mijn lege bek inspecteren. Meestal volgen dan enkele grove vloeken en verwensingen van Jee en lopen we weer ‘vrolijk’ verder.

Ik moet toegeven: eten van de straat is soms niet helemaal pluis. Vooral kip niet. Ik eet namelijk de botjes ook op, hè. Dat geeft me soms een buikkrampen. Ik lig dan thuis in mijn mand te verrekken van de pijn. Natuurlijk,  eigen schuld, dikke bult. Beetje geniepig vind ik het wèl als ik die kop van Jee grijnzend achter zijn krantje vandaan zie komen. De ergste pijn moet dan nog komen: het uitpoepen van die vlijmscherpe splinterbotjes. Ik moet er nu nog maar even niet aan denken.

 

 

(wordt vervolgd)

 

donderdag 14 juli 2022

SITA, ONZE HOND (10)

 

Normaal loop ik met m’n baasje naar het bos. Hij laat me daar los en daar ga ik dan een half uurtje als een dolle rondrennen. Heerlijk, daar niet van maar één keer in de veertien dagen is wel een beetje weinig. Ik heb gewoon wat meer nodig.…logisch toch….als een beetje hond moet je hier elke dag willen zijn … zeker een jachthond als ik.

Als ik een week of tien in Rotterdam woon, ga ik mezelf proberen uit te laten. Eerst thuis aan de deurknop hangen. Zo krijg ik de voordeur open .. en later glip ik met een andere bewoner van ons pand naar buiten. Aanvankelijk blijf ik in de buurt … in de rustige smalle straatjes……ik word dan nog wel eens teruggebracht door een goedbedoelende buur, die vindt dat een hond als ik niet alléén op straat hoort te lopen:

‘o, o , o, o , stoute Sita,‘ hoor ik dan, ‘jij ken toch niet alléén buiten spelen, dat is toch veelste gevaarlijk knulletje.’

Ik laat nu alweer een tijdje mezelf uit en het gaat altijd goed. Mijn baasjes kunnen dit niet meer terug draaien. Ik merk dat ik mijn mannetje wel sta in het verkeer. Ik steek heus niet over bij een rood stoplicht en ook als er geen stoplicht is, stoppen ze  toch wel voor mij. Jee heeft er nu ook vertrouwen in dat ik goed op mezelf pas. Hij doet tegenwoordig zelf de deur voor me open. Zijn  manier om mij uit te laten. Ze hebben een chip in mijn lijf laten zetten. Als ik eens mocht verdwalen, weten ze bij de politie precies wie ik ben, waar ik woon etc. Kunnen ze me scannen. Zodoende ben ik nu bijna elke dag aan de Kralingse Plas te vinden. Soms komt er ineens een mens naar me toe, dat me begint te aaien. Meestal een of andere kennis van Jee en Carola. `Wat doe jij hier zo alleen, Sitaatje? Is je baasje hier ook?’ Op die vragen weet ik geen antwoord. Mensen verstaan toch geen hondentaal. Dus doe ik geen moeite. Bovendien heb ik het hier veel te druk met andere leuke dingen ... konijnen, duiven, zwemmen.

Oei, dit is even pech hebben. Ik let even niet goed op. Een vent in een blauwe broek, een wit overhemd  en een blauwe pet op zijn kop, maakt mij vast aan een riem. Hij sleurt me mee naar een auto, waar een vrouw bij staat. Die vrouw is net zo gekleed als die kerel. Ze hebben me gevangen genomen en brengen me naar een benauwd gebouwtje van de dierenbescherming. Er zijn kooien, waar ook katten en andere honden vastzitten. Constant gejank, geblaf en gemiauw. Niet goed word ik er van. Ik val in de kooi waar ze me induwen, meteen in slaap.

Hoe lang het allemaal geduurd heeft weet ik niet. Een soort bewaker maakt mijn kooi open, doet me aan de riem en trekt me naar buiten. Hé, daar zie ik Jee staan! Door die chip van mij hebben ze hem snel kunnen vinden. Ik ben dolgelukkig hem te zien, spring vrolijk tegen hem op en lik hem van vreugde in zijn gezicht. Jee aait me wel en geeft zachte klopjes op mijn rug maar hij lijkt me toch niet echt  blij.

‘Honderd euro krijg ik van u, meneer Jee, voor de kooikosten en de prik.’ zegt de man van de dierenbescherming.  PriK?! O, dat is het. Ik dacht al wat voel ik toch in me poot. Een prik tegen hondsdolheid, die geven ze hier aan alle loslopende honden, die ze op pikken.

Ze worden hartelijk bedankt!

(wordt vervolgd)

woensdag 13 juli 2022

SITA, ONZE HOND (9)

‘Bah, viespeukíe’ …moppert Carola tegen mij, terwijl ze me met een grote handdoek stevig staat droog te wrijven … best wel lekker …

Zo af en toe gaan Jee en ik naar het Kralingse Bos. Best leuk … want er komen hier veel speelkameraadjes. En hun baasjes en vrouwtjes … maar daar bemoei ik me  niet mee.

Het leukst vind ik hier het spel met de konijnen. Geloof me of niet: ik heb nog nooit een konijn gevangen. Daar gaat het me ook niet om. Ik geniet er alleen al van om die kleine lieve diertjes een beetje te dollen. Ontspannen loop ik het bos in. Waar die konijnen zitten heb ik dan al precies geroken. Zij mij nog niet. Ze zitten maar een beetje te dommelen …  te trillen met hun neusvleugeltjes en somber naar het gras te staren. Ondertussen ben ik ze op vijftig meter genaderd. Op twintig meter van ze ga ik sprinten … en op vijf meter hebben ze pas door dat ik aan kom sjezen. Ze geven geen kik….althans ik hoor die kik niet en toch slaan ze  allemaal tegelijk op de vlucht. Ze zijn razendsnel op de eerste meters. Net kleine jaguars. Bijna heb ik er een te pakken, het scheelt maar een haartje. Ze rennen het grasveld over … ik race zigzaggend achter ze aan en dan  schieten die angsthazen met z’n allen de struiken in. Dat is voor mij einde oefening, want ik ben veel groter … dus snelheid maken in die dichte begroeiing kan ik wel vergeten.

Daarna stop ik met jagen. Ga wat drinken uit de Kralingse Plas. Ik pauzeer even om te plassen en als ik moet voor het draaien van een drol.

Na de pauze: het duivenspel … het opjagen van de duif … .ook leuk! Dood maak ik ze nooit. Waarom zou ik? Om op te vreten? Al die veertjes in mijn bek … blehhh, jasses, bah! Het geeft mij een kick om zo’n troep duiven aan het schrikken te maken. Ze staan een beetje afwezig murmelend om elkaar heen te drentelen op zoek naar zaadjes of anders eetbaars . Totaal onverwachts spring ik dan midden in die groep … het is niet te geloven hoe ze dan opvliegen. Dat gaat wel zo stuntelig. Ze vliegen tegen elkaar op. Ze vallen weer half op de grond. Het duurt een paar minuten voordat ze allemaal een  verdieping hoger in een boom van de schrik zitten te bekomen.

Het allerfijnste in het Kralingse Bos is het water. De grote Kralingse Plas. Ik ben een waterrat. En zeker bij warm weer  geeft dat water een weldadige verkoeling. Ik hoef verder helemaal niks in die plas. Ik hou niet van vis en voor andere hondjes heb ik geen belangstelling, zelfs niet voor loopse teefjes. Ik ben zo helemaal relaxed bij mezelf.

'Waar is baasje, Sita?' Weet ik veel.  Bekenden van Jee  vragen me dat nogal eens als ik in het bos rondloop. Eigenlijk ga ik pas kijken waar hij is, als ik zijn fluitje hoor en fluiten doet hij pas als we naar huis moeten.

Af en toe kom ik nog wel eens in de verleiding om me rond te wentelen in een verzameling paardenvijgen of een nog smeuïg kadavertje (van een mol, een konijn of een vis). Dat doe ik maar niet omdat ik thuis gegarandeerd getrakteerd wordt op een misselijk makende behandeling met mensen-shampoo.

Ik ga dan gewoon maar wat anders doen. Met een paar maatjes spelen. De meeste zijn wel aardig. Op de pittbulls na, die reageren zó vreselijk agressief op mij…  geen idee waarom.

 

(wordt vervolgd)

dinsdag 12 juli 2022

SITA, ONZE HOND (8).

 

Poes gaat er als een speer vandoor met een plakje cervelaat. Van mij mag ze; ik heb zelf meer dan genoeg gehad. Het is zuur voor Jee, Carola en de visite. Ik hoop dat ze ook van blote augurken kunnen genieten.

Als Carola die ‘snuggere’ kat met dat plakje cervelaat de woonkamer in ziet rennen, ja, dan gaan natuurlijk alle alarmbellen rinkelen. Ik duik zelf zo ver mogelijk onder de keukentafel … dicht bij enkele gevallen augurken … zodat dat ze me niet zullen vinden … ijdele hoop, want binnen de kortst mogelijke tijd ben ik zuur. Jee pakt me nogal fors bij mijn nekvel en zegt (onnodig hard):’Krijg je hier niet genoeg te eten Sita? Foei!’

Hij duwt me voor straf ‘een poosje’ de badkamer in … de badkamer … met die misselijk makende zeepgeurtjes … mensen zijn er dol op … niks voor mij. Een poosje noemt hij dat … pas als alle bezoek weg is, mag ik er uit.

‘Zho ondeuchend hontje, komw dl nou maal uijt … je zawl ownderhawnd wewl moewten piesen, hè, Sita…’.

Jee is straalbezopen … hij staat op z’n benen te tollen … en die moet dan met mij naar buiten … ik ben geen ‘dronkendroppies geleidehond!’. Zo lazarus als hij is, vergeet hij me mijn riem om te doen. Ik ren naar beneden. Jee waggelt achter me aan. Ik race naar mijn poepveldje langs de Rotte,  heb hoge nood. Terwijl ik daar zit te poepen dwarrelt een lekker luchie mijn neus in. Vanmiddag rook ik hier ook al zoiets. Kon het niet direct thuisbrengen. De geur wordt steeds iets sterker, ik weet geloof ik wat het is … het is: het rottend kadaver van een grote rat. O, wat ruikt dat zalig. Op die open gereten rat krioelt het van de maaien. Ik kan het niet laten om mijn neus in die krioelende maaienmassa te steken en al dat heerlijks  op te snuiven. Mijn kop en mijn oren wrijf ik er doorheen en ik ga er met mijn rug boven op liggen kronkelen … van voor naar achter … van links naar rechts … ook mijn flanken geef ik  een beurt … genieten is dat … ik voel die kleine maaitjes over mijn rug kriebelen. Nu ruik ik naar rottend vlees … naar ‘wild’, geen enkel wild beestje herkent mij nog als gevaarlijke jachthond … en dat is makkelijker jagen.

Jee trekt mij mee naar huis; hij is zo in de lorum, kan nauwelijks op zijn benen staan … hij loopt maar te snuiven ...heeft geen idee dat die stank van mij komt.

’Getver,  Carola, ruik jij dat ook? Ik word er zowat onpasselijk van.'

Carola weet gelijk die stank van mij komt. Ze zegt verder niks tegen Jee (die toch al uitgeteld op de bank ligt). Ze zet me in bad … ‘zit!’ zegt ze nog. Ze stikt bijna in mijn lucht. Het water dat ze over me sproeit is lauw.  Nee hè, wat doet ze nou? Gaat ze me insoppen met ei-shampoo … dat kan echt niet … dan hoef ik me voorlopig niet te vertonen aan de jongens van de buurt, want bij ons hoort een ei er juist níét bij.

‘Bah, viespeukíe’ …moppert Carola nog tegen me, terwijl ze me met een grote handdoek stevig staat droog te wrijven … best wel lekker trouwens.

 

(wordt vervolgd)