zaterdag 5 maart 2022

EEN OPENHARTIG GESPREK

 We kennen hem allemaal al jarenlang  als de Nederlands recordhouder ‘Onder Maria Koekkoek’ bij de heren: Halle Stappen. In dit gesprek gaan we het niet hebben over zijn mooie sport en sportprestaties maar we gaan vandaag, samen met Halle een heel klein beetje de diepte in.

 
Waarom maak je het jezelf, qua uiterlijk gesproken dan,  toch altijd zo moeilijk, zeker wanneer het best ook makkelijk zou kunnen. Nu eens vertoon je je als een net heertje, dan weer als een soort clochard. En daarbij wek je regelmatig de indruk, een actieve relnicht te zijn, met je strakke broeken, je dandy jasjes, je sjaaltjes en je schoenen in allerlei ogenpijnigende kleuren. Nù zie ik je weer lopen met een iel paardenstaartje achterop je hoofd. Nog niet zo héél lang geleden had je een  warrige ‘krullenbol’ en daarvòòr trok je de aandacht met een glimmende kale knar. Nu ben je glad geschoren en morgen ben je weer baarddrager. Allemaal moeilijk te rijmen, hoor!  Waarom vertoon je je nu eens schreeuwend uitbundig en dan weer verstikkend  saai; niet alleen buiten maar ook op straat.

Uitbundig? Saai? Nicht? Je stort nu wel ineens een heleboel tegelijk over me uit zo aan het begin van dit gesprek! Wat wil je nu van mij?

Welnu Halle, reageer om te beginnen eens op je wisselende ‘haardracht’ .

Nou, ik kies steeds voor een andere haardracht; als je kaal tenminste ook een ‘haardracht’ mag noemen.. Die kale kop, ja, dat was destijds tamelijk impulsief. Het begon in het jaar 2001 in de TGV op weg naar Frankrijk. Ik maakte me in de trein een voorstelling van hoe ik er zonder hoofdhaar uit zou zien en in mijn lichtelijk manisch optimisme van destijds, zag ik er kaal wel redelijk goed uit; beter in ieder geval dan met dat kortgeknipte grijze kransje, dat toen op mijn hoofd groeide.
De hotelkamer in Lyon had een ruim ligbad, alsof  ik een half jaar terug toen ik deze kamer boekte al wist wat hier zou gaan plaatsvinden. Zoals altijd  had ik mijn elektrisch scheerapparaat meegenomen. Ook  had ik de spulletjes om me nat te scheren bij me: scheerzeep, de -kwast, -mesjes en het -apparaatje en last but not least: aluin. Aluin stond bij alle mannen vroeger op de wastafel. Het is een bloedstelpend middel en het gebeurde nogal eens dat bij het scheren per abuis een stukje hoofdhuid gescalpeerd werd. Met de toename van het elektrisch scheren is het aluin gebruik omgekeerd evenredig afgenomen.
In Lyon onthaarde ik niet  alleen mijn hoofd, ook de rest van mijn lijf, met uitzondering van mijn onderarmen en mijn bilspleet. Voor die scheerkwast was ik zo bang nog niet maar met die vlijmscherpe scheermesjes durfde ik mijn reet niet glad te scheren. Stel je voor dat ik een van mijn aambeien zou open snijden. Ik vrees dat zelfs het flinke stuk aluin dat ik bij me had me niet zou kunnen redden.    

Goed  en toen was je kaal, Halle. Je stapte daar Lyon in en iedereen vloog je om je nek? Je hoefde alleen maar op een willekeurig plein in Lyon  te gaan staan en van alle kanten komen lieftallige franse dames aangerend, roepend:
‘oooooh, kijk daar nou toch eens een allemachtig leuke kale man staan!’ Je moet het op een lopen zetten om niet door ze verpletterd te worden.
  
Proef ik hier sarcasme?  Natuurlijk gebeurde dat niet! Ik was destijds vijftig. Een ouwe man. Heb jij wel eens gezien dat vrouwen in katzwijm raken van kale vijftig plusser? Nee toch zeker?
Zelf vond ik wel dat ik er toen een ietsiepietsie beter uitzag zònder dan  mèt haar. Het maakte me iets jonger. Wat ik verder had weggeschoren wist en zag niemand nog. Pas later, op het strand, in het zwembad of in bed hoor ik wel,wat anderen van die verdere ontharing vinden. Als ik af ga op alle reacties is mijn conclusie, dat  de ene  helft het leuk en de andere helft het nogal raar vindt.

En je naaste familie….laat me raden…………ze lachten je uit…..?

Mijn echtgenote kwam haast niet meer bij van het lachen, toen ze mij ineens zo kaal, zo bloot zag. Vooral toen ze me voor het eerst in ons huwelijk ook zonder schaamhaar zag. Eerlijk gezegd vond ik dat ook wel een vreemd gezicht, dat eh…kruis zonder schaamhaar. Maar ik moest er niet zo onbedaarlijk hard om lachen als zij. Ze vond het van mijn kale kop vooral zonde, want zij houdt van haar; hoe weinig ook. Ze is, zo laat ze regelmatig horen, verliefd geworden op mijn weelderige krullenkop.
Een neef, die  alleen mijn kale kop zag noemden me 'stoer' zo en sommige  anderen vermoedden dat ik met mijn kaalheid sympathiseerde  met Pim Fortuyn.  Het was 2001, Pims glorietijd. Ik sympathiseren met Fortuyn? Belachelijk! Ik vond Pim wel een interessant figuur maar politiek stond en sta ik als SP’er lijnrecht tegenover zijn ultra rechtse denkbeelden.
Zo’n verandering zoals die hele  ‘ontharingsoperatie’ heeft met mijn wisselende stemmingen te maken. In de, zeg maar, manische opwinding wilde ik  gewoon iets heel anders. Ik denk dan gedurende een paar weken regelmatig aan ‘alles ontharen’. Ik praat er met niemand over. Vergeet het ook vaak weer. Bedenk me hoe ik het zou kunnen doen en waar. Het is een soort geheimpje. Dan vergeet ik het weer even. En dan hoeps….doe ik het en  zit ik ineens kaal in dat hotel.

 We hebben tot nu toe alleen over uw kaalheid gesproken. Laten we eens wat afzakken naar uw schoeisel. Paarse, witte, zwarte en rooie schoenen. Voor een vrouw de normaalste zaak van de wereld maar een beetje vent doet het doorgaans toch met minder. Het lijkt bij u soms wel een schreeuw om aandacht.

Wat is er mis met een beetje aandacht vragen? Doe ik iemand kwaad met lopen op fraai gekleurde, modieuze schoentjes? In feite is het hier weer van het zelfde laken een pak: stemmingen. Voel ik me licht, zit ik lekker in mijn vel, dan  pak ik mijn rooie schoentjes. Op paars en zwart loop ik alleen als ik me zwaar, moe, loom en neerslachtig voel. Wit draag ik bijna nooit. O ja, met sporten .......... dan heb  ik vrijwel uitsluitend witte sportschoenen aan.

Dan je jasjes, gilletjes, sjaaltjes, t-shirts in allerlei felle kleuren, strakke broeken. In sommige omgevingen herinnert men u zich als de man met de nichtensjaaltjes? Deert u dat niet?

Nee, niet in het minst. Van jongs af aan tot op de dag van vandaag verslijten mensen in mijn omgeving mij voor homo. Kan ik me nog voorstellen ook, omdat ik me soms nichterig gedraag. Vind ik leuk. Jammer vond ik wel dat de moeder van mijn beste vriend, Stef, niet wilde dat hij met me omging. Stef en ik waren toen veertien. De moeder van Stef noemde me ‘een mietje’; ze wilde niet dat haar zoon zou worden als ik.
Ik heb er geen last van. Het gekke is dan wel weer, dat ik me in neerslachtige tijden uitermate kan generen over hoe ik me gemanifesteerd heb in mijn manische perioden.
Maar ook de gêne daarover is van snel voorbijgaande aard. Een miniem zetje vanuit mijn hersenen kan me vervolgens gewoon weer nichterig laten flaneren in mijn oranje broek, zwarte  t-shirtje, wit colbertje, veelkleurige zijden sjaaltjes en m’n flamboyante zomerhoed.

Halle, hartelijk dank voor dit openhartige gesprek.       

vrijdag 4 maart 2022

VERNEDEREN

Een lift kan niet praten. Zijn geheim neemt hij mee. Al vijf jaar lang kent hij zijn vervuiler. De vraag is alleen nog: wanneer is de grens bereikt?  

De lift is snel en schoon. Ik stap in op de vijftiende. Twee verdiepingen lager stapt  Rachid in, een joch van elf en zijn iets jongere zusje Aicha. Zij  heeft mandarijnen en pistachenootjes bij zich. Hij gaat helemaal op in zijn smartphone.

 “Naar school?” vraag ik.  

“Ja,” we hebben eerst schoolzwemmen. Ik kan al beetje zwemmen …  mijn vader niet... Rachid ook niet, hè Rachid?” Afwezig schudt hij zijn hoofd..

 “Nou, dan ga jij je vader en Rachid toch zwemles geven.?”

Rachid komt  even los van z’n speeltje:

   “Nee, kan niet, vader woont in Bijlmer”

   “En jij dan Rachid, wil jij zelf niet leren zwemmen?” Rachid laat zich verder niet door mij afleiden.

   In de hal spreek ik bovenbuurvrouw Janny. Gisterenmiddag lag er een plas in de lift.  Eerst denkt ze dat het water is maar bij het opdweilen ruikt ze een penetrante pislucht. Er heeft dus weer iemand in de lift gezeken.

   “We zullen het er vanavond wel over hebben op de bewonersvergadering, dit kan niet langer zo.”

Na de hele dag in de boekhouding te hebben gezeten, doe ik eens sportief en neem de trap naar de vijftiende. Zo dadelijk eten en dan om zeven uur naar de vergadering.

   Als ik de flat uitloop, zitten Rachid en zijn zusje op de stoep.

   “Moeten jullie niet naar binnen?”

   “Neen,” zegt Aicha, “moeder werkt … komt tien uur thuis.”

   “Heb je dan geen sleutel?” Rachid schudt alleen maar ‘neen’.  

   “Zag je die Rachid net nog zitten op het stoepje voor de flat? Beetje triest joch, hè, vind je ook niet?” zegt Janny in de pauze van de vergadering.. “Hij zit bij mijn dochtertje  in de klas. ’t  Is geen lieverdje, hoor. Hij luistert slecht, zit ook vaak te slapen in de klas. Laatst gooide hij een natte prop papier bij mijn dochter in d’r nek. Ik gelijk naar school natuurlijk. Hoor ik van haar meester, dat ze binnenkort geen last meer van hem zal hebben. Hij gaat naar een bijzondere school. Hier kan hij niet mee komen.”

   De bewonerscommissie weet niet veel raad met die rotzooi in de lift. Wie bevuilt er nu zijn eigen nest? Misschien is de vervuiler wel een gast? Kan ook. Nooit heeft iemand hem op heterdaad kunnen betrappen. Hij wacht tot hij alleen is in de lift.

De vergadering besluit om in de flat te gaan collecteren voor een camera in de lift. Kunnen we misschien te weten komen wie die viespeuk is. 

“D’r is met viltstiften gekliederd op de wanden van de lift,” zegt een buurman na de vergadering. 

   ”Graffiti?” 

   “Nee, het bekende woeste gekladder!”

‘’Niet om aan te zien. Een kleuter zou het gedaan kunnen hebben, maar dan wel een kleuter van pakweg één meter vijftig. Bovendien lagen er in de lift sinaasappelschillen, een klokhuis, een verfrommeld leeg zakje chips, een ingedeukt blikje cola en …  een drol.’’ De lift schokt en hapert.

   “Als ik de klootzak, die dat steeds weer flikt in mijn klauwen krijg, maak ik hem helemaal af”, zegt mijn boze buurman, die klaar staat met een emmer warm water en een dweiltje om de troep op te ruimen.

   “Heb je dàt al gezien?” Hij wijst naar de grote spiegel in de lift. Afgeleid door de krassen, de troep op de vloer en de poep, heb ik niet gezien, dat met een scherp voorwerp een hakenkruis gekerfd is in de spiegel. Klodders spuug zakken traag over de spiegel. Dit moet toch van heel recent zijn. Wie doet nou zoiets? 

Ik heb een vroegertje genomen. Op het voetbalveldje naast de parkeerplaats wordt  gevoetbald. Rachid kijkt toe. 

   In de berging verzamel ik gereedschap dat ik nodig heb voor het klusje van vanavond en ga naar boven. Het licht doet het niet in de lift; daar ben ik niet rouwig om. Die troep hier hoef ik nu even niet te zien!

   Ik ga een dekenkist maken. Als ik net bezig ben met het klusje merk ik dat ik sleuteltje dertien mis. Dus moet ik weer naar beneden, hortend en stotend. Nu doet het licht het wel weer.

   Ik stap de lift uit, Rachid stapt in.

   “Ha, Rachid,”. Hij knikt zuinig.

Snel pak ik in de berging sleuteltje dertien. Als ik weer in de lift wil stappen ligt daar een grote plas. Die moet wel van Rachid zijn! Dat kan niet anders. Hij was de laatste gebruiker van de lift vòòr mij.

   Geen reactie, als ik bij Rachid aanbel.’s Avonds rond 10 uur probeer ik het nog eens. Moeder is dan thuis en zegt, dat haar kinderen nooit zoiets zouden doen. 

De volgende dag moet ik lopend naar beneden, want de lift is defect. Rachids moeder en zijn zusje zijn het middelpunt van geschreeuw en gehuil in de hal. Er staat een ambulance voor de deur; er is ook politie.

   Rachid is te ver gegaan. De lift heeft een vrije val gemaakt vanaf de dertiende verdieping. Daar ligt de jongen, levenloos in zijn eigen vuil; met zijn vingers nog stevig om zijn plasser. De lift heeft zijn geheim prijs gegeven. Het vernederen van de lift is Rachid fataal geworden.

donderdag 3 maart 2022

VOETBALCARRIËRE

Er zijn dingen, waarover ik nooit graag wil schrijven. Over mijn voetbalcarrière bijvoorbeeld. Ik begin op mijn tiende met straatvoetbal.  Op de stoep voor mijn huis in Spangen. Twee bomen, op zo’n vijf meter afstand van elkaar, zijn de doelen. Met de drie jaar jongere Arie foebel ik.  Jarenlang elke middag na school en voor het avondeten.  Vergeleken met Arie kan ik er geen hout van. Altijd word ik met groot verschil ingemaakt  door dat kleine ventje. Een paar grotere jongens willen een buurtelftal  oprichten. Arie en (zelfs) ik worden gevraagd om mee te doen.  Na een dag oefenen is het  iedereen wel duidelijk dat ze als voetballer niks aan mij hebben. 

‘Ga jij maar in de goal staan.’  Bijna alle keepers, ook die van grotere clubs als Sparta, Feyenoord of Ajax, staan júíst in de goal, omdat ze er voetballend niks van bakken.  Wij, Spangenaren,  voetballen op een veldje in de Spaanse Polder, een industrieterrein; het gras staat er veel te hoog, de bal kan nauwelijks rollen.  Het doel dat ik moet verdedigen wordt gevormd door twee stapeltjes kleren op ongeveer vijf grote stappen uit elkaar.  Het andere doel is  aan de overkant van het veld, op zo’n vijftig meter van mijn doel. Dat ziet er precies hetzelfde uit. We trainen een paar keer en spelen wat wedstrijdjes tegen andere buurtteams. We verliezen bijna alles; ook door mij, want ik blijk ook al niet zo’n goeie kééper te zijn. Ik laat ballen tussen mijn benen door glippen. Schiet de bal naar een tegenstander, die dan ineens vlak voor mijn doel opduikt en makkelijk kan scoren. Ik ben ook veel te nerveus. Als de spits van de tegenstander op me af komt, verstijf ik helemaal.  Bijna nooit rèd ik eens een wedstrijd voor mijn team.

Op mijn dertiende speel ik mijn laatste wedstrijd.  Twee onvergetelijke reddingen verricht ik dan:  bij de eerste redding werd de bal hard op mijn gezicht geschoten, daarbij gaat er een tand door mijn lip en breekt mijn bril in twee stukken (ik moet wel met die bril op keepen; zonder bril zou ik alleen maar waarde hebben als reserve cornervlag). Bij de tweede gedenkwaardige redding wordt de bal loeihard op mijn  zak(je) geschoten.  Gedurende zeker vijf minuten lang  schieten ongekend heftige pijnscheuten  heen en weer tussen mijn zak(je) naar mijn hoofd. Uiteindelijk is dit wèl de enige wedstrijd ooit die we gewonnen hebben.

Ik verhuis naar een andere buurt: IJsselmonde. Daar kan ik maar moeilijk wennen. Al mijn vrienden wonen nog in Spangen. Nieuwe vrienden maken lukt me niet zo.  Ik ben te verlegen, ik ga er niet op af. Meestal zit ik thuis, huiswerk maken, televisie kijken, patiencen of ik help mijn moeder met boodschappen doen of  huishoudelijke klusjes. 

Wij zijn thuis Rooms-Katholiek. Vandaar dat er wel eens een katholieke geestelijke met mijn moeder komt praten. Hij vertelt haar, dat ze me op de katholieke voetbalclub moet doen. Dan leer ik vanzelf andere jongens kennen. Helaas gaat dat niet zo vanzelf.  Ik word keeper bij R.K.V.V. Aeolus.  Zonder succes speel ik daar in de lagere jeugdelftallen. Na twee seizoenen stop ik. Dan pas word ik vrienden  met Robert, een klasgenoot van mij.  Samen met hem, ga ik eens in de veertien dagen, op zondag, naar de Kuip, de wedstrijden van Feyenoord bekijken èn analyseren. Jarenlang heb ik dat met veel plezier gedaan.

woensdag 2 maart 2022

DOODS

Steunend op haar rollator schuifelt Adrie (74) richting abri. Het is hier druk. Zo gaat het  elke ochtend tussen kwart over acht en kwart voor negen. Auto’s en fietsen rijden af en aan. Vaders en moeders brengen hun kinderen naar de school hier in de straat. Er komen af en toe ook wel kinderen hand in hand lopend, met vader of moeder. Heel soms ziet ze kinderen in kleine groepjes òf alleen lopen; dat zijn meestal de wat ouderen.

Over vijf minuten moet ze de bus hebben. De bus van dertien minuten over half negen. Naar metrostation Capelsebrug.  Ze gaat naar haar oudste zus Hella (76), die woont ook nog op zichzelf,  in Kralingen. Elke dinsdag gaan ze bij elkaar op de koffie. De ene week bij de een, de andere week bij de ander. Vandaag is het eigenlijk de beurt van Hella om bij Adrie op bezoek te gaan. Gisteravond belde ze af want morgen wordt er tussen tien en twaalf uur een pakketje bij haar bezorgd.

Het zal wel wennen zijn zonder al die vrolijk spelende en kwetterende kinderen op het schoolplein. Deze week zijn ze voor het laatst. Dan verhuizen ze naar de Dokter Beelstraat een beetje dieper Prinsenland in. De oude school, de Jan Antonie Bylo school, waar ik nu op uit kijk, wordt over drie weken gesloopt. Na vijftig jaar was de school wel toe aan vervanging, met name de verwarming, ventilatie en isolatie voldeden niet mee aan de eisen van deze tijd. Ze is er blij om dat op dezelfde locatie de nieuwe school zal verrijzen. Zonder kinderen is deze straat wel erg doods.

Adrie moet de altijd drukke Michelangelostraat oversteken om bij de abri te komen. Een vriendelijke automobiliste stopt en wappert met haar hand, ten teken dat ze kan oversteken. De opstap naar die bushalte is haast niet te doen, met die rollator. Veel te hoog. Het lukt nog maar net. Het moet niet gekker worden. In de abri controleert ze nog even of de bus inderdaad om dertien over half negen komt. ’t Klopt. Het busje komt zo. Op de glazen wand van de abri is met koeienletters gekalkt: ‘Fuck Poetin.’ Hoe dat zo?  Ze gaat nog even op het metalen bankje zitten. Het is vrij schoon hier; dat is ook wel eens wat anders geweest. Nu liggen er alleen twee blauwe en een zwart mondkapje. Vroeger zou ze het opgepakt en in de afvalbak gegooid hebben. Maar zo gek is ze niet meer: ‘t is onhygiënisch en ze is er sowieso veel te stram voor.

Schuin tegenover haar wordt hard gewerkt.  Een woontoren in aanbouw. Bouwvakkers, in rode overalls, met witte helmen  op, loodsen een grote vrachtwagen vol zand de bouwplaats op.  Er wordt geschreeuwd, gewezen, geschept en met water gespoten … zou niet weten waarom allemaal. Hé, daar staat de buurman van nummer 162. Hij maakt foto’s  van de werkzaamheden. Misschien kan hij daar wel een woning krijgen. Niks voor haar … ze hoeft niet meer zo nodig te verhuizen.

Wat zou Hella eigenlijk voor pakketje besteld hebben  … ze is het gisteren helemaal vergeten aan haar te vragen. Toen ze haar vorige week aan de telefoon had vertelde ze dat haar Senseo het begeven had. Zou me niks verbazen als ze een nieuwe besteld had bij Bol.com. ’t Zal straks toch wel Nescafé worden.      

Ah, daar is de bus al .. die vijf minuten zijn voorbijgevlógen.    

 

  

dinsdag 1 maart 2022

NIET GOED BIJ

“Hier. Pak aan klootzak!” Ma Troost geeft Hans met haar vlakke hand een klap voor zijn kop. Met een smak gooit ze haar deur dicht. Ma Troost is echt niet bang van hem ook al is hij twee koppen groter en twintig jaar jonger. De  buurt is getuige van een korte maar hevige burenruzie. Zij is het type rauwe volksvrouw, tegen de vijftig. Peter is haar zoon, achtentwintig jaar en niet helemaal goed bij. Waag het niet je met zijn opvoeding te bemoeien.

   Hans wou alleen maar zeggen dat Peter plantjes uit zijn tuin heeft gejat. Wrijvend over zijn wang, zwalkt Hans naar zijn huis aan de overkant. Bij zijn naaste buren kan hij wat stoom afblazen. Verontwaardigd wijst hij naar de lege plekken in zijn tuin en naar Ma Troost. Hans springt zowat uit zijn vel van woede. Wil weer op Ma Troost afstormen maar zijn buren houden hem tegen.

 

    Vanuit haar vaste stekkie achter het openstaande keukenraam lijkt Ma Troost te genieten van het opgewonden sfeertje aan de overkant; je ziet haar denken: “Kijk die zielenpoten … en allemaal meehuilen met die klootzak.”

   “Klootzak…,” krijst haar papegaai Krook.

   “Hou je bek, brutaal nest! Anders draai ik je nek om,” dreigt ze.

   Ook van Krook moet de buurt afblijven trouwens, ook al krijst  hij ‘s morgens vroeg de hele buurt wakker.

 

     “Peter, kom hier of ik geef je een pak rammel, teringjong”

Dit dreigement blijkt voor Peter voldoende om onder zijn bed vandaan te komen. Als een bang hondje schuifelt hij naar zijn moeder.  Zij kijkt hem aan met een verachtende blik. Ze wijst in de richting van de stoel waar hij moet gaan zitten.

   “Ikke niettuh guddaan plantuh…”

   “Hou je mond nu maar, Lul!”

  

Heerlijk vindt ze die verontwaardigde koppen aan de overkant. Van achter haar vitrage zit ze hen uit te lachen.

 

   Hans is er bij gaan zitten; op het stoepje voor zijn deur rookt hij een  sigaretje; neemt een slokje van zijn thee. Voor iedereen rondom hem is het duidelijk dat dit de druppel is die emmer doet overlopen. Natuurlijk, Peter weet niet beter. Lastig is het wel zo’ figuur in je buurt, zeker met zo’n moeder. Het zijn niet alleen die plantjes. Er gebeurt veel meer. Peter laat zijn hond op de stoep poepen, zonder de stront op te ruimen, hij steelt fietsen, valt kleine meisjes lastig en verlekkert zich aan de in hun tuin zonnebadende buurvrouwen. Daar mag je dus van ma Troost allemaal niks van zeggen. Peter is eigenlijk te gek om los te lopen.

 

   Ma Troost ziet dat Hans een mobieltje in zijn handen geduwd krijgt.

  “O god, nou gaan we het krijgen hoor, hij kan het weer niet alleen aan. Hij moet zo nodig de politie er weer bij halen,” schampert ze. Met een ruk draait ze zich om naar Peter en haalt met de knokkels van haar rechterhand uit naar zijn gezicht. Ze staat op en gebiedt de kreunende Peter te blijven zitten:

   “Blijf Met Je Tengels Van De Planten Van De Buren Af,” dreunt ze er bij hem in. Peter tuimelt van zijn stoel. Roerloos blijft hij liggen. Ook na een paar zachte tikjes op zijn wangen geeft hij nog geen teken van leven. Nagelbijtend en plukkend aan haar trui loopt ze onrustig heen en weer tussen de keuken en de woonkamer. Dan zwiept Ma Troost zo maar een paar planten van de vensterbank. Ze gooit een schemerlamp om en ze rukt het kleed van de keukentafel: alles, van asbak tot koffiepot ligt aan gruzelementen. De borden en potjes broodbeleg, die ze er ook nog bij gooit maken de ravage compleet.

 

   Een van de buren wijst en alle anderen kijken in de richting van waar de politiewagen aan komt. Een van de agenten loopt naar Hans om van hem te horen wat er loos is. De andere agent gaat naar Ma Troost. De agent ziet haar verslagen naast haar zoon zitten. Ma Troost aait haar zoon over zijn bol. Snotterend vertelt ze dat Peter helemaal door het lint gaat van dat plantjesverhaal. Als een dolle, gaat hij met van alles in huis lopen gooien. Om hem te laten ophouden geeft ze hem een harde klap. Misschien wel iets tè hard.

 

   De door de agent opgeroepen ambulance is er snel. Verplegers schuiven Peter, die wat begint te murmelen, de ziekenauto in. Als ma Troost samen met Krook en de hond, de politiewagen wordt in geduwd, schreeuwt ze naar de overkant:

   “Hebben jullie nou je zin, stelletje slampampers……en dat voor die paar lullige  plantjes!”

 

maandag 28 februari 2022

EEN KOPJE THEE

Zes jaar geleden leer ik een oude dame  kennen. Lichamelijk, maar veel mèèr nog geestelijk, voelt zij zich een wrak. Door haar zwakke knieën en een uitstulping aan haar bovenrug,  loopt ze niet meer zo makkelijk.  Haar leven wordt gedomineerd door angsten.  Ze is aan huis gekluisterd.  Haar dagen brengt ze door in eenzaamheid,  die gepaard gaat met smartelijk huilen en ondraaglijke migraineaanvallen … en dit al meer dan dertig jaar.

Ik leer haar kennen in onze kerk, de kerk van de Heilige Maagd  Maria.  Ik ben daar vrijwilliger op de dinsdagmiddagsoos.  Oudere dames (60+) komen daar bijeen, om de tijd te doden; te babbelen, iets te drinken, te snoepen en een spelletje te doen.  Jokeren, monopolie ook populair is mens erger je niet. Ikzelf ben een man, wat jonger dan de dames hier: vijfendertig.  Vrijwilliger. Mijn taak op deze soos is ervoor te zorgen dat alles gladjes verloopt: dat iedereen kan spelen, iedereen haar natje en haar  droogje heeft en dat niemand met haar ziel onder haar arm komt te zitten. 

Haar spelletje jokeren is afgelopen, de oude dame heeft dan even niets om handen en dan zit ze wel zo in elkaar, dat ze ‘er op af gaat’.  In dit geval op mij. Zo komt ze me complimenteren met het feit dat ik, zo belangeloos, mijn best doe om het haar en de anderen natuurlijk naar de zin te maken.  Zó positief zeker als je in aanmerking neemt hoe het haar tegen zit in het leven. Het zou niks voor háár zijn dat vrijwilligerswerk.  Werken lukt haar überhaupt niet meer.  Ze is vijftien jaar onderwijzeres geweest op de Rooms-Katholieke Sint Lazarusschool. De mooiste tijd van haar leven. Alle klassen heeft ze gedaan. Het leukst vond ze nog wel de zesde klas … dat noemden we toen nog zo … tegenwoordig heet dat groep 8.  Tja, daarna moest ze haar leerlingen loslaten; gingen ze naar de mavo, de technische school, de hbs of naar de spinazie academie, zoals ze de huishoudschool destijds ook wel eens noemden.  Ze beet even onopvallend op haar rood gestifte lippen ... glimlachte even.  Ze heeft ook altijd genoten van de schoolreisjes: naar de Kennemer Duinen, de Drunense Duinen, de Efteling. Een miskleun als schoolreisje vond ze de Passiespelen in Tegelen, Zuid-Limburg. Dat was een verplicht nummer: we waren immers een katholieke school. Zo saai. Een eindeloos toneelstuk in de buitenlucht over  het leven en lijden van Jezus. Ze draait haar zegelring  rond om de ringvinger van haar linkerhand.  Heel jeugdig heeft ze haar nagels extra lang laten groeien; ze zijn felrood gelakt.

Zevenendertig was ze toen ze heel erg ziek werd. Ze kon geen les meer geven. Zware depressies en hoofdpijnen teisterden haar. Ze werd  al gauw voor 100% afgekeurd. Haar wachtte de WAO. Tot mijn grote verbazing vertelde ze me dit laatste nog tamelijk monter.   

Overduidelijk is het dat de oude dame  alle angst, depressie en chagrijn niet heeft meegenomen naar de soos. Vriendelijk lachend nodigt ze me uit om binnenkort  eens bij  haar een kopje thee te komen drinken. Als je wil kan het zo dadelijk wel, direct na de soos.

Het opruimwerk is gedaan; de zaal is weer schoon. Eerst even mijn vrouw bellen, dat ik wat later thuis kom. Dan ga ik naar mijn thee-afspraakje. Ze verwelkomt me hartelijk. De oude dame heeft zich vliegensvlug omgekleed. Ze heeft nu een pikant  rood bloesje aan met een wat dieper décolleté dan zojuist op de soos. Haar lippen heeft ze bijgestift.  Ze gaat me vòòr naar de woonkamer, waar de thee al op een réchaud klaarstaat. Bij de thee snoepen we een bitterkoekje. Ik vertel haar dat mijn zoontje volgende week maandag zeven wordt. We gaan dan met zijn drietjes naar Blijdorp.   

Als we de thee op hebben,  zegt de oude dame opeens dat ze 64 is en vraagt er gelijk achteraan hoe oud ik ben. Eerlijk gezegd had ik haar wat jonger ingeschat.

‘Ik ben bijna 36’.  

‘Oeps,’ zegt de dame, ’wat lekker jong nog. Weet je, ik vrees dat de Heilige  Maagd Maria mij niet naast haar in de hemel zal dulden. Ik ga namelijk altijd, na het eerste kopje thee dat ik drink met een man, met hem naar bed … zélfs al is hij getrouwd.’ De oude dame staat op, maakt wat knoopjes los van haar rode bloesje en vraagt hem met haar mee te lopen.          

zondag 27 februari 2022

EEN KORSTJE

Aaauuuw! Fenny, zijn kat, springt  van schrik wel een meter de lucht in. Kees schreeuwt moord en brand. Hij haalt zijn arm lelijk open aan een onbekend soort bamboe. Die struik komt steeds dieper zijn tuin in. De bamboe komt aangewoekerd uit de tuin van zijn buurvrouw. Jaren geleden nam zij een stek mee uit Zambia, haar geboorteland. Een heel bijzondere soort. Kees zoekt op Google wat het precies voor bamboe is. Hij komt er niet precies achter maar de ‘zwarte bamboe’ komt er het meest bij in de buurt. Pas op voor de wortels, want die zijn vlijmscherp, staat er nog bij. Dat laatste is ie even vergeten, als hij een hortensia wil verplaatsen.  Kees snijdt zich dan aan een voortwoekerende bamboewortel. Hij bloedt gelijk als een rund. Het is nauwelijks te stelpen. Zijn vrouw komt, met de heggenschaar nog in haar hand, op de oerkreet van Kees af. Geen moment aarzelt ze, laat de schaar uit haar hand vallen, pakt de verbanddoos en gaat aan de slag.

 

Het genezingsproces lijkt voorspoediger  te verlopen dan verwacht. Lijkt, want twee weken later wordt zijn arm eerst rood en dan op de plek van de verwonding, griezelig dik. De dokter staat er versteld van: ‘god zegene de greep’ zegt hij. Hij weet niets beters te doen dan een antibioticakuurtje voor te schrijven.

 

Op een avond, net gegeten, krantje gelezen en onderuit gezakt voor de tv: kijken naar een voetbalwedstrijd. Terwijl hij zit te kijken draait hij onbewust met zijn rechter wijsvinger om de inmiddels dichtgegroeide wond. De pijn en jeuk nemen toe, Hij kan haast niet stil blijven zitten. Wrijven en krabbelen over het korstje helpen niets.

 

Het voetbal kabbelt voort; het was weer eens zo’n wedstrijd, waarvan  je na afloop zegt, dat je blij bent dat je niet gekeken hebt. Kees heeft niet in de gaten dat het korstje steeds losser komt te zitten.  Een grove overtreding in de voetbalwedstrijd doet Kees opveren en tegelijk geeft hij het korstje het laatste zetje. Als een dekseltje van een doosje tilt hij het korstje van de wond. Echt makkelijk gaat het niet. De korst is toch los … maar er blijkt nog iets ònder te zitten. Heel langzaam beweegt het korstje omhoog. Kees voelt nog wel wat kriebelen; maar krabbelen kan hij niet.  Dan ziet hij tussen de wond en de korst iets bewegen; iets levends, gelig, doorzichtig, een langwerpig soort plaaginsect met vele tientallen krioelende, friemelende pootjes.  Kees trekt de korst nu snel omhoog. Onder de korst hangt het insect van zeker een decimeter lang. Hij slaakt een rauwe kreet … werpt korstje en beest van zich af. Fenny, de kat springt met beide voorpoten boven op de korst en het ‘beest’. Ze verslindt het wriemelende plaaginsect en het korstje onmiddellijk.

Niet lang daarna krijgt Fenny kuren. Ze maakt sprongen, die we alleen kennen uit haar jonge jaren. Rolt meer op haar rug over de grond dan ze ooit deed. Ze maakt oorpijnigende geluiden. Drie weken later is Fenny dood en begint Frans zijn haar plotseling weer te groeien..