We kennen hem allemaal al jarenlang als de Nederlands recordhouder ‘Onder Maria Koekkoek’ bij de heren: Halle Stappen. In dit gesprek gaan we het niet hebben over zijn mooie sport en sportprestaties maar we gaan vandaag, samen met Halle een heel klein beetje de diepte in.
zaterdag 5 maart 2022
EEN OPENHARTIG GESPREK
vrijdag 4 maart 2022
VERNEDEREN
Een lift kan niet praten. Zijn geheim neemt hij mee. Al vijf jaar lang kent hij zijn vervuiler. De vraag is alleen nog: wanneer is de grens bereikt?
De lift is snel en schoon. Ik stap in op de vijftiende. Twee
verdiepingen lager stapt Rachid in, een
joch van elf en zijn iets jongere zusje Aicha. Zij heeft mandarijnen en pistachenootjes bij
zich. Hij gaat helemaal op in zijn smartphone.
“Naar school?” vraag ik.
“Ja,” we hebben eerst schoolzwemmen. Ik kan al beetje zwemmen … mijn vader niet... Rachid ook niet, hè Rachid?” Afwezig schudt hij zijn hoofd..
“Nou, dan ga jij je vader
en Rachid toch zwemles geven.?”
Rachid komt even los van z’n speeltje:
“Nee, kan niet, vader woont
in Bijlmer”
“En jij dan Rachid, wil jij
zelf niet leren zwemmen?” Rachid laat zich verder niet door mij afleiden.
In de hal spreek ik
bovenbuurvrouw Janny. Gisterenmiddag lag er een plas in de lift. Eerst denkt ze dat het water is maar bij het
opdweilen ruikt ze een penetrante pislucht. Er heeft dus weer iemand in de lift
gezeken.
“We zullen het er vanavond
wel over hebben op de bewonersvergadering, dit kan niet langer zo.”
Na de hele dag in de boekhouding te hebben gezeten, doe ik eens
sportief en neem de trap naar de vijftiende. Zo dadelijk eten en dan om zeven
uur naar de vergadering.
Als ik de flat uitloop,
zitten Rachid en zijn zusje op de stoep.
“Moeten jullie niet naar
binnen?”
“Neen,” zegt Aicha, “moeder werkt … komt tien
uur thuis.”
“Heb je dan geen sleutel?” Rachid schudt alleen maar ‘neen’.
“Zag je die Rachid net nog
zitten op het stoepje voor de flat? Beetje triest joch, hè, vind je ook niet?” zegt
Janny in de pauze van de vergadering.. “Hij zit bij mijn dochtertje in de klas. ’t
Is geen lieverdje, hoor. Hij luistert slecht, zit ook vaak te slapen in
de klas. Laatst gooide hij een natte prop papier bij mijn dochter in d’r nek.
Ik gelijk naar school natuurlijk. Hoor ik van haar meester, dat ze binnenkort
geen last meer van hem zal hebben. Hij gaat naar een bijzondere school. Hier
kan hij niet mee komen.”
De bewonerscommissie weet niet
veel raad met die rotzooi in de lift. Wie bevuilt er nu zijn eigen nest? Misschien
is de vervuiler wel een gast? Kan ook. Nooit heeft iemand hem op heterdaad
kunnen betrappen. Hij wacht tot hij alleen is in de lift.
De vergadering besluit om in de flat te gaan collecteren voor een camera in de lift. Kunnen we misschien te weten komen wie die viespeuk is.
“D’r is met viltstiften gekliederd op de wanden van de lift,” zegt een buurman na de vergadering.
”Graffiti?”
“Nee, het bekende woeste gekladder!”
‘’Niet om aan te zien. Een kleuter zou het gedaan kunnen hebben, maar
dan wel een kleuter van pakweg één meter vijftig. Bovendien lagen er in de lift
sinaasappelschillen, een klokhuis, een verfrommeld leeg zakje chips, een
ingedeukt blikje cola en … een drol.’’
De lift schokt en hapert.
“Als ik de klootzak, die
dat steeds weer flikt in mijn klauwen krijg, maak ik hem helemaal af”, zegt
mijn boze buurman, die klaar staat met een emmer warm water en een dweiltje om
de troep op te ruimen.
“Heb je dàt al gezien?” Hij wijst naar de grote spiegel in de lift. Afgeleid door de krassen, de troep op de vloer en de poep, heb ik niet gezien, dat met een scherp voorwerp een hakenkruis gekerfd is in de spiegel. Klodders spuug zakken traag over de spiegel. Dit moet toch van heel recent zijn. Wie doet nou zoiets?
Ik heb een vroegertje genomen. Op het voetbalveldje naast de parkeerplaats wordt gevoetbald. Rachid kijkt toe.
In de berging verzamel ik gereedschap dat ik nodig heb voor het klusje van vanavond en ga naar boven. Het licht doet het niet in de lift; daar ben ik niet rouwig om. Die troep hier hoef ik nu even niet te zien!
Ik ga een dekenkist maken.
Als ik net bezig ben met het klusje merk ik dat ik sleuteltje dertien mis. Dus
moet ik weer naar beneden, hortend en stotend. Nu doet het licht het wel weer.
Ik stap de lift uit, Rachid
stapt in.
“Ha, Rachid,”. Hij knikt
zuinig.
Snel pak ik in de berging sleuteltje dertien. Als ik weer in de lift
wil stappen ligt daar een grote plas. Die moet wel van Rachid zijn! Dat kan
niet anders. Hij was de laatste gebruiker van de lift vòòr mij.
Geen reactie, als ik bij Rachid aanbel.’s Avonds rond 10 uur probeer ik het nog eens. Moeder is dan thuis en zegt, dat haar kinderen nooit zoiets zouden doen.
De volgende dag moet ik lopend naar beneden, want de lift is defect.
Rachids moeder en zijn zusje zijn het middelpunt van geschreeuw en gehuil in de
hal. Er staat een ambulance voor de deur; er is ook politie.
Rachid is te ver gegaan. De
lift heeft een vrije val gemaakt vanaf de dertiende verdieping. Daar ligt de
jongen, levenloos in zijn eigen vuil; met zijn vingers nog stevig om zijn
plasser. De lift heeft zijn geheim prijs gegeven. Het vernederen van de lift is
Rachid fataal geworden.
donderdag 3 maart 2022
VOETBALCARRIËRE
Er zijn dingen, waarover ik nooit graag wil schrijven. Over mijn voetbalcarrière bijvoorbeeld. Ik begin op mijn tiende met straatvoetbal. Op de stoep voor mijn huis in Spangen. Twee bomen, op zo’n vijf meter afstand van elkaar, zijn de doelen. Met de drie jaar jongere Arie foebel ik. Jarenlang elke middag na school en voor het avondeten. Vergeleken met Arie kan ik er geen hout van. Altijd word ik met groot verschil ingemaakt door dat kleine ventje. Een paar grotere jongens willen een buurtelftal oprichten. Arie en (zelfs) ik worden gevraagd om mee te doen. Na een dag oefenen is het iedereen wel duidelijk dat ze als voetballer niks aan mij hebben.
‘Ga jij maar in de goal staan.’ Bijna alle keepers, ook die van grotere clubs
als Sparta, Feyenoord of Ajax, staan júíst in de goal, omdat ze er voetballend
niks van bakken. Wij, Spangenaren, voetballen op een veldje in de Spaanse Polder,
een industrieterrein; het gras staat er veel te hoog, de bal kan nauwelijks
rollen. Het doel dat ik moet verdedigen
wordt gevormd door twee stapeltjes kleren op ongeveer vijf grote stappen uit
elkaar. Het andere doel is aan de overkant van het veld, op zo’n vijftig
meter van mijn doel. Dat ziet er precies hetzelfde uit. We trainen een paar
keer en spelen wat wedstrijdjes tegen andere buurtteams. We verliezen bijna alles;
ook door mij, want ik blijk ook al niet zo’n goeie kééper te zijn. Ik laat
ballen tussen mijn benen door glippen. Schiet de bal naar een tegenstander, die
dan ineens vlak voor mijn doel opduikt en makkelijk kan scoren. Ik ben ook veel
te nerveus. Als de spits van de tegenstander op me af komt, verstijf ik helemaal. Bijna nooit rèd ik eens een wedstrijd voor
mijn team.
Op mijn dertiende speel ik mijn laatste wedstrijd. Twee onvergetelijke reddingen verricht ik dan: bij de eerste redding werd de bal hard op
mijn gezicht geschoten, daarbij gaat er een tand door mijn lip en breekt mijn
bril in twee stukken (ik moet wel met die bril op keepen; zonder bril zou ik
alleen maar waarde hebben als reserve cornervlag). Bij de tweede gedenkwaardige
redding wordt de bal loeihard op mijn
zak(je) geschoten. Gedurende
zeker vijf minuten lang schieten ongekend
heftige pijnscheuten heen en weer tussen
mijn zak(je) naar mijn hoofd. Uiteindelijk is dit wèl de enige wedstrijd ooit die
we gewonnen hebben.
Ik verhuis naar een andere buurt: IJsselmonde. Daar kan ik
maar moeilijk wennen. Al mijn vrienden wonen nog in Spangen. Nieuwe vrienden
maken lukt me niet zo. Ik ben te
verlegen, ik ga er niet op af. Meestal zit ik thuis, huiswerk maken, televisie
kijken, patiencen of ik help mijn moeder
met boodschappen doen of huishoudelijke klusjes.
Wij zijn thuis Rooms-Katholiek. Vandaar dat er wel eens een
katholieke geestelijke met mijn moeder komt praten. Hij vertelt haar, dat ze me
op de katholieke voetbalclub moet doen. Dan leer ik vanzelf andere jongens
kennen. Helaas gaat dat niet zo vanzelf.
Ik word keeper bij R.K.V.V. Aeolus.
Zonder succes speel ik daar in de lagere jeugdelftallen. Na twee
seizoenen stop ik. Dan pas word ik vrienden
met Robert, een klasgenoot van mij.
Samen met hem, ga ik eens in de veertien dagen, op zondag, naar de Kuip,
de wedstrijden van Feyenoord bekijken èn analyseren. Jarenlang heb ik dat met veel
plezier gedaan.
woensdag 2 maart 2022
DOODS
Steunend op haar rollator schuifelt Adrie (74) richting abri. Het is hier druk. Zo gaat het elke ochtend tussen kwart over acht en kwart voor negen. Auto’s en fietsen rijden af en aan. Vaders en moeders brengen hun kinderen naar de school hier in de straat. Er komen af en toe ook wel kinderen hand in hand lopend, met vader of moeder. Heel soms ziet ze kinderen in kleine groepjes òf alleen lopen; dat zijn meestal de wat ouderen.
Over vijf minuten moet ze de bus hebben. De bus van dertien
minuten over half negen. Naar metrostation Capelsebrug. Ze gaat naar haar oudste zus Hella (76), die
woont ook nog op zichzelf, in Kralingen.
Elke dinsdag gaan ze bij elkaar op de koffie. De ene week bij de een, de andere
week bij de ander. Vandaag is het eigenlijk de beurt van Hella om bij Adrie op
bezoek te gaan. Gisteravond belde ze af want morgen wordt er tussen tien en
twaalf uur een pakketje bij haar bezorgd.
Het zal wel wennen zijn zonder al die vrolijk spelende en
kwetterende kinderen op het schoolplein. Deze week zijn ze voor het laatst. Dan
verhuizen ze naar de Dokter Beelstraat een beetje dieper Prinsenland in. De
oude school, de Jan Antonie Bylo school, waar ik nu op uit kijk, wordt over
drie weken gesloopt. Na vijftig jaar was de school wel toe aan vervanging, met
name de verwarming, ventilatie en isolatie voldeden niet mee aan de eisen van deze
tijd. Ze is er blij om dat op dezelfde locatie de nieuwe school zal verrijzen.
Zonder kinderen is deze straat wel erg doods.
Adrie moet de altijd drukke Michelangelostraat oversteken om
bij de abri te komen. Een vriendelijke automobiliste stopt en wappert met haar
hand, ten teken dat ze kan oversteken. De opstap naar die bushalte is haast
niet te doen, met die rollator. Veel te hoog. Het lukt nog maar net. Het moet
niet gekker worden. In de abri controleert ze nog even of de bus inderdaad om
dertien over half negen komt. ’t Klopt. Het busje komt zo. Op de glazen wand
van de abri is met koeienletters gekalkt: ‘Fuck Poetin.’ Hoe dat zo? Ze gaat nog even op het metalen bankje zitten.
Het is vrij schoon hier; dat is ook wel eens wat anders geweest. Nu liggen er
alleen twee blauwe en een zwart mondkapje. Vroeger zou ze het opgepakt en in de
afvalbak gegooid hebben. Maar zo gek is ze niet meer: ‘t is onhygiënisch en ze
is er sowieso veel te stram voor.
Schuin tegenover haar wordt hard gewerkt. Een woontoren in aanbouw. Bouwvakkers, in
rode overalls, met witte helmen op, loodsen
een grote vrachtwagen vol zand de bouwplaats op. Er wordt geschreeuwd, gewezen, geschept en
met water gespoten … zou niet weten waarom allemaal. Hé, daar staat de buurman
van nummer 162. Hij maakt foto’s van de
werkzaamheden. Misschien kan hij daar wel een woning krijgen. Niks voor haar …
ze hoeft niet meer zo nodig te verhuizen.
Wat zou Hella eigenlijk voor pakketje besteld hebben … ze is het gisteren helemaal vergeten aan
haar te vragen. Toen ze haar vorige week aan de telefoon had vertelde ze dat
haar Senseo het begeven had. Zou me niks verbazen als ze een nieuwe besteld had
bij Bol.com. ’t Zal straks toch wel Nescafé worden.
Ah, daar is de bus al .. die vijf minuten zijn voorbijgevlógen.
dinsdag 1 maart 2022
NIET GOED BIJ
“Hier. Pak aan klootzak!” Ma Troost geeft Hans met haar vlakke hand een klap voor zijn kop. Met een smak gooit ze haar deur dicht. Ma Troost is echt niet bang van hem ook al is hij twee koppen groter en twintig jaar jonger. De buurt is getuige van een korte maar hevige burenruzie. Zij is het type rauwe volksvrouw, tegen de vijftig. Peter is haar zoon, achtentwintig jaar en niet helemaal goed bij. Waag het niet je met zijn opvoeding te bemoeien.
Hans wou alleen maar zeggen dat Peter
plantjes uit zijn tuin heeft gejat. Wrijvend over zijn wang, zwalkt Hans naar
zijn huis aan de overkant. Bij zijn naaste buren kan hij wat stoom afblazen. Verontwaardigd
wijst hij naar de lege plekken in zijn tuin en naar Ma Troost. Hans springt
zowat uit zijn vel van woede. Wil weer op Ma Troost afstormen maar zijn buren houden
hem tegen.
Vanuit haar vaste stekkie achter het
openstaande keukenraam lijkt Ma Troost te genieten van het opgewonden sfeertje
aan de overkant; je ziet haar denken: “Kijk die zielenpoten … en allemaal meehuilen
met die klootzak.”
“Klootzak…,” krijst haar papegaai Krook.
“Hou je bek, brutaal nest! Anders draai ik
je nek om,” dreigt ze.
Ook van Krook moet de buurt afblijven
trouwens, ook al krijst hij ‘s morgens
vroeg de hele buurt wakker.
“Peter, kom hier of ik geef je een pak
rammel, teringjong”
Dit
dreigement blijkt voor Peter voldoende om onder zijn bed vandaan te komen. Als
een bang hondje schuifelt hij naar zijn moeder.
Zij kijkt hem aan met een verachtende blik. Ze wijst in de richting van
de stoel waar hij moet gaan zitten.
“Ikke niettuh guddaan plantuh…”
“Hou je mond nu maar, Lul!”
Heerlijk
vindt ze die verontwaardigde koppen aan de overkant. Van achter haar vitrage zit
ze hen uit te lachen.
Hans is er bij gaan zitten; op het stoepje
voor zijn deur rookt hij een sigaretje;
neemt een slokje van zijn thee. Voor iedereen rondom hem is het duidelijk dat
dit de druppel is die emmer doet overlopen. Natuurlijk, Peter weet niet beter.
Lastig is het wel zo’ figuur in je buurt, zeker met zo’n moeder. Het zijn niet
alleen die plantjes. Er gebeurt veel meer. Peter laat zijn hond op de stoep
poepen, zonder de stront op te ruimen, hij steelt fietsen, valt kleine meisjes
lastig en verlekkert zich aan de in hun tuin zonnebadende buurvrouwen. Daar mag
je dus van ma Troost allemaal niks van zeggen. Peter is eigenlijk te gek om los
te lopen.
Ma Troost ziet dat Hans een mobieltje in
zijn handen geduwd krijgt.
“O god, nou gaan we het krijgen hoor, hij kan
het weer niet alleen aan. Hij moet zo nodig de politie er weer bij halen,”
schampert ze. Met een ruk draait ze zich om naar Peter en haalt met de knokkels
van haar rechterhand uit naar zijn gezicht. Ze staat op en gebiedt de kreunende
Peter te blijven zitten:
“Blijf Met Je Tengels Van De Planten Van De Buren
Af,” dreunt ze er bij hem in. Peter tuimelt van zijn stoel. Roerloos blijft hij
liggen. Ook na een paar zachte tikjes op zijn wangen geeft hij nog geen teken
van leven. Nagelbijtend en plukkend aan haar trui loopt ze onrustig heen en
weer tussen de keuken en de woonkamer. Dan zwiept Ma Troost zo maar een paar
planten van de vensterbank. Ze gooit een schemerlamp om en ze rukt het kleed
van de keukentafel: alles, van asbak tot koffiepot ligt aan gruzelementen. De
borden en potjes broodbeleg, die ze er ook nog bij gooit maken de ravage
compleet.
Een van de buren wijst en alle anderen
kijken in de richting van waar de politiewagen aan komt. Een van de agenten
loopt naar Hans om van hem te horen wat er loos is. De andere agent gaat naar Ma
Troost. De agent ziet haar verslagen naast haar zoon zitten. Ma Troost aait haar
zoon over zijn bol. Snotterend vertelt ze dat Peter helemaal door het lint gaat
van dat plantjesverhaal. Als een dolle, gaat hij met van alles in huis lopen
gooien. Om hem te laten ophouden geeft ze hem een harde klap. Misschien wel iets
tè hard.
De door de agent opgeroepen ambulance is er
snel. Verplegers schuiven Peter, die wat begint te murmelen, de ziekenauto in.
Als ma Troost samen met Krook en de hond, de politiewagen wordt in geduwd,
schreeuwt ze naar de overkant:
“Hebben jullie nou je zin, stelletje slampampers……en
dat voor die paar lullige plantjes!”
maandag 28 februari 2022
EEN KOPJE THEE
Zes jaar geleden leer ik een oude dame kennen. Lichamelijk, maar veel mèèr nog geestelijk, voelt zij zich een wrak. Door haar zwakke knieën en een uitstulping aan haar bovenrug, loopt ze niet meer zo makkelijk. Haar leven wordt gedomineerd door angsten. Ze is aan huis gekluisterd. Haar dagen brengt ze door in eenzaamheid, die gepaard gaat met smartelijk huilen en ondraaglijke migraineaanvallen … en dit al meer dan dertig jaar.
Ik leer haar kennen in onze kerk, de kerk van de Heilige
Maagd Maria. Ik ben daar vrijwilliger op de
dinsdagmiddagsoos. Oudere dames (60+)
komen daar bijeen, om de tijd te doden; te babbelen, iets te drinken, te
snoepen en een spelletje te doen. Jokeren,
monopolie ook populair is mens erger je niet. Ikzelf ben een man, wat jonger
dan de dames hier: vijfendertig. Vrijwilliger.
Mijn taak op deze soos is ervoor te zorgen dat alles gladjes verloopt: dat iedereen
kan spelen, iedereen haar natje en haar
droogje heeft en dat niemand met haar ziel onder haar arm komt te
zitten.
Haar spelletje jokeren is afgelopen, de oude dame heeft dan
even niets om handen en dan zit ze wel zo in elkaar, dat ze ‘er op af
gaat’. In dit geval op mij. Zo komt ze
me complimenteren met het feit dat ik, zo belangeloos, mijn best doe om het
haar en de anderen natuurlijk naar de zin te maken. Zó positief zeker als je in aanmerking neemt
hoe het haar tegen zit in het leven. Het zou niks voor háár zijn dat vrijwilligerswerk. Werken lukt haar überhaupt niet meer. Ze is vijftien jaar onderwijzeres geweest op de
Rooms-Katholieke Sint Lazarusschool. De mooiste tijd van haar leven. Alle
klassen heeft ze gedaan. Het leukst vond ze nog wel de zesde klas … dat noemden
we toen nog zo … tegenwoordig heet dat groep 8.
Tja, daarna moest ze haar leerlingen loslaten; gingen ze naar de mavo,
de technische school, de hbs of naar de spinazie academie, zoals ze de
huishoudschool destijds ook wel eens noemden.
Ze beet even onopvallend op haar rood gestifte lippen ... glimlachte
even. Ze heeft ook altijd genoten van de
schoolreisjes: naar de Kennemer Duinen, de Drunense Duinen, de Efteling. Een
miskleun als schoolreisje vond ze de Passiespelen in Tegelen, Zuid-Limburg. Dat
was een verplicht nummer: we waren immers een katholieke school. Zo saai. Een eindeloos
toneelstuk in de buitenlucht over het
leven en lijden van Jezus. Ze draait haar zegelring rond om de ringvinger van haar linkerhand. Heel jeugdig heeft ze haar nagels extra lang
laten groeien; ze zijn felrood gelakt.
Zevenendertig was ze toen ze heel erg ziek werd. Ze kon geen
les meer geven. Zware depressies en hoofdpijnen teisterden haar. Ze werd al gauw voor 100% afgekeurd. Haar wachtte de
WAO. Tot mijn grote verbazing vertelde ze me dit laatste nog tamelijk monter.
Overduidelijk is het dat de oude dame alle angst, depressie en chagrijn niet heeft
meegenomen naar de soos. Vriendelijk lachend nodigt ze me uit om binnenkort eens bij haar een kopje thee te komen drinken. Als je
wil kan het zo dadelijk wel, direct na de soos.
Het opruimwerk is gedaan; de zaal is weer schoon. Eerst even
mijn vrouw bellen, dat ik wat later thuis kom. Dan ga ik naar mijn
thee-afspraakje. Ze verwelkomt me hartelijk. De oude dame heeft zich
vliegensvlug omgekleed. Ze heeft nu een pikant rood bloesje aan met een wat dieper décolleté dan
zojuist op de soos. Haar lippen heeft ze bijgestift. Ze gaat me vòòr naar de woonkamer, waar de
thee al op een réchaud klaarstaat. Bij de thee snoepen we een bitterkoekje. Ik
vertel haar dat mijn zoontje volgende week maandag zeven wordt. We gaan dan met
zijn drietjes naar Blijdorp.
Als we de thee op hebben,
zegt de oude dame opeens dat ze 64 is en vraagt er gelijk achteraan hoe
oud ik ben. Eerlijk gezegd had ik haar wat jonger ingeschat.
‘Ik ben bijna 36’.
‘Oeps,’ zegt de dame, ’wat lekker jong nog. Weet je, ik
vrees dat de Heilige Maagd Maria mij niet
naast haar in de hemel zal dulden. Ik ga namelijk altijd, na het eerste kopje
thee dat ik drink met een man, met hem naar bed … zélfs al is hij getrouwd.’ De
oude dame staat op, maakt wat knoopjes los van haar rode bloesje en vraagt hem
met haar mee te lopen.
zondag 27 februari 2022
EEN KORSTJE
Aaauuuw! Fenny, zijn kat, springt van schrik wel een meter de lucht in. Kees schreeuwt moord en brand. Hij haalt zijn arm lelijk open aan een onbekend soort bamboe. Die struik komt steeds dieper zijn tuin in. De bamboe komt aangewoekerd uit de tuin van zijn buurvrouw. Jaren geleden nam zij een stek mee uit Zambia, haar geboorteland. Een heel bijzondere soort. Kees zoekt op Google wat het precies voor bamboe is. Hij komt er niet precies achter maar de ‘zwarte bamboe’ komt er het meest bij in de buurt. Pas op voor de wortels, want die zijn vlijmscherp, staat er nog bij. Dat laatste is ie even vergeten, als hij een hortensia wil verplaatsen. Kees snijdt zich dan aan een voortwoekerende bamboewortel. Hij bloedt gelijk als een rund. Het is nauwelijks te stelpen. Zijn vrouw komt, met de heggenschaar nog in haar hand, op de oerkreet van Kees af. Geen moment aarzelt ze, laat de schaar uit haar hand vallen, pakt de verbanddoos en gaat aan de slag.
Het genezingsproces lijkt
voorspoediger te verlopen dan verwacht. Lijkt,
want twee weken later wordt zijn arm eerst rood en dan op de plek van de
verwonding, griezelig dik. De dokter staat er versteld van: ‘god zegene de
greep’ zegt hij. Hij weet niets beters te doen dan een antibioticakuurtje voor
te schrijven.
Op een avond, net gegeten, krantje
gelezen en onderuit gezakt voor de tv: kijken naar een voetbalwedstrijd.
Terwijl hij zit te kijken draait hij onbewust met zijn rechter wijsvinger om de
inmiddels dichtgegroeide wond. De pijn en jeuk nemen toe, Hij kan haast niet
stil blijven zitten. Wrijven en krabbelen over het korstje helpen niets.
Het voetbal kabbelt voort; het was
weer eens zo’n wedstrijd, waarvan je na
afloop zegt, dat je blij bent dat je niet gekeken hebt. Kees heeft niet in de
gaten dat het korstje steeds losser komt te zitten. Een grove overtreding in de voetbalwedstrijd
doet Kees opveren en tegelijk geeft hij het korstje het laatste zetje. Als een
dekseltje van een doosje tilt hij het korstje van de wond. Echt makkelijk gaat
het niet. De korst is toch los … maar er blijkt nog iets ònder te zitten. Heel langzaam
beweegt het korstje omhoog. Kees voelt nog wel wat kriebelen; maar krabbelen
kan hij niet. Dan ziet hij tussen de
wond en de korst iets bewegen; iets levends, gelig, doorzichtig, een langwerpig
soort plaaginsect met vele tientallen krioelende, friemelende pootjes. Kees trekt de korst nu snel omhoog. Onder de
korst hangt het insect van zeker een decimeter lang. Hij slaakt een rauwe kreet
… werpt korstje en beest van zich af. Fenny, de kat springt met beide voorpoten
boven op de korst en het ‘beest’. Ze verslindt het wriemelende plaaginsect en
het korstje onmiddellijk.
Niet lang daarna krijgt Fenny
kuren. Ze maakt sprongen, die we alleen kennen uit haar jonge jaren. Rolt meer op
haar rug over de grond dan ze ooit deed. Ze maakt oorpijnigende geluiden. Drie
weken later is Fenny dood en begint Frans zijn haar plotseling weer te groeien..