Ruud staat op en pakt zijn rollator. Ik schrik van hem: hij is zó dik geworden … achteraf had ik beter fruit mee kunnen nemen in plaats van stroopwafels … en wat loopt ie slecht, zeg ... ook achter die rollator waggelt hij. We gaan naar Ruud’s kamer. Zijn deur staat open. Vreemd. Ik weet niet beter of hij sluit zijn kamer af, ook al gaat hij heel even weg.
Ik hang mijn doorweekte jas over een stoel en loop naar de
badkamer om mijn haar wat te fatsoeneren.
‘Waar wil je zitten, Trees?’
Veel keus is er niet: het is òf op zijn bed òf in de
makkelijke stoel nààst zijn bed.
‘Kies jij maar, hoor, Ruud, jij moet er met je rollator goed
bij kunnen.’
Hij gaat op zijn bed zitten.
Op het kozijn bij het grote raam, staat een vaas met een
‘bos’ verlepte gelig-witte kunstrozen; verder zie ik foto’s van zijn familie:
zijn overleden vrouw Riek, zijn dochter Trees (51) en zijn twee kleinzonen. Van zijn tweede dochter Frederique (48) staat hier geen foto. Met haar
mag hij geen contact meer hebben … er is iets niet goed gegaan in het verleden
… wat precies weet ik niet … zij woont
nu in een zorgcentrum ergens in de provincie Utrecht.
Alleen Trees en ik komen af en toe bij hem op bezoek.
Ik heb kippenvel … zit met een natte bloes.
Op het ongebruikte keukenblok staat Ruud zijn trots en
glorie: zijn pick-up, met twee koffers langspeelplaten … en zijn bandrecorder.
Hij is dol op muziek, vooral Nederlandstalig, uit de vijftiger en zestiger
jaren. Ik heb Ruud leren kennen in een koor. Samen zingen we als duo op partys.
We hebben succes met liedjes als ‘Marina’ en ‘Mexico’
‘Luister je nog wel eens naar je muziek,? vraag ik Ruud.
‘Neen, nog niet … ’
Héél moeizaam komt hij overeind: ’plassen.’ Hij waggelt naar
de badkamer annex toilet. De deur van de badkamer laat hij open staan. Hij laat
een enorme scheet, gevolgd door het geluid van een drol, die in het wc-water
plonst …. een duidelijk geval van decorumverlies.
‘Sorry hoor’, roept Ruud, ‘ik kom zo …mijn kont even
afvegen.’
Of ik wat wil drinken.
‘Wat heb je?’
Hij schenkt sinas in een aangekoekt glas en legt een
stroopwafel op het morsige schoteltje ernaast. O god, zou Ruud zijn handen wel
gewassen hebben. Ik heb er niet op gelet. ‘Dank je Ruud, die stroopwafel neem
ik mee. Ik zit nog vol.’
Hij zakt een beetje weg … dan veert hij op:
‘Hoe oud ben je eigenlijk.
‘Eenenzeventig’.
‘O ja? Zo oud alweer? … ik ben moe, Trees … moet gaan liggen.
Ga maar weg … Ik roep de zuster wel om
je uit te laten.
De stroopwafel prop ik in mijn tas. Van het kopje sinas blijf
ik wijselijk af.
De zuster wacht in de deuropening.
‘Dag Ruud, tot zaterdag,’ zeg ik.
De zuster loopt met me mee.
Godzijdank is het droog.