donderdag 23 mei 2024

KOUD EN NAT.

Het ijs staat op mijn slaapkamerramen. IJsbloemen. Millimeters dik. Met een flinterdun dekentje is slapen hier ’s winters niet te doen. Extra beddengoed is nodig. Desnoods opa’s afgedragen winterjassen. Als het vriest, moet er ònder de dekens worden geslapen, om je neus en oren te sparen. ‘s Nachts condenseert ’t hier … die dikke jassen op de bedden zijn dan kleddernat. Daar houd ik van.



In de nok van mijn gevel is de vliering … de onheilspellende, donkere, krakende vliering … die door ‘de ladder’ verbonden wordt met de slaapétage. Vanaf de vliering wordt de vrieskou naar de drie slaapkamers gejaagd. Dáár komt alle kou terecht ... blijft alle kou ook hangen. Ik hecht echt, heel hecht aan deze lage temperaturen. Die kilte past precies bij mij.


Binnen vriest het bijna even hard als buiten. Het water bij de wasbak is stervenskoud. Van water is soms geen sprake meer. Water is dan ijs geworden. Perfect … zo krijg ik hier mijn ijspaleis.
Met regelmaat piest de familie ’s nachts in de wasbak. Niet te harden daar die stank en niet alleen bij de wasbak. Over de hele slaapétage. Dubbel penetrant dat urine-ijs. Als ik ergens de pest aan heb ...


Op de slaapkamers stínkt het niet alleen. Het ziet er ook niet uit. Alle drie de slaapkamertjes … bouwbehangetjes nog steeds en … zeil, van die goedkope, opkrullende, makkelijk scheurende, rotzooi ... dezer dagen moet de familie afzien: ‘met hun blote voeten op het kouwe zeil’.


Op elke slaapkamer hangt een wijwatervaatje aan de muur. Vòòr het slapen wordt smartelijk tot God gebeden voor een gerieflijkere woning. Maar dat gaat nooit lukken. Ze zullen het voorlopig met mij moeten doen: dit koude kuthuis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten