vrijdag 2 februari 2024

GEÏNTEGREERD? (op herhaling)

Aan de ene kant is ze hartstikke geïntegreerd. Ze praat plat Rotterdams en gaat bijna uitsluitend om met Nederlanders. Ze kiest zelf haar vriendjes. Anderzijds voelt ze zich als oudste dochter in het gezin verplicht om moeders taken over te nemen.

Ze belt haar chef: komt iets later op haar werk … iets … dat wordt twee en een halfuur. Minon is moe. Haar moeder is doodziek. Moet met spoed naar het ziekenhuis. Minon gaat mee met de ambulance. Ze heeft nu de zorg voor het hele gezin. Er zijn nog twee jongere zusjes, een klein broertje en haar vader natuurlijk. Naast haar 50-urige werkweek en haar studie economie aan de Erasmus-Universiteit zal ze nu ook moeten koken, afwassen en stofzuigen.

En….wat doet vader dan?

Niets … nou ja , niet niets natuurlijk, hij werkt hard.  Van ’s ochtends zes tot ’s avonds zes.

Verder … familie woont hier niet. Kennissen hebben ze ook niet.

Vader is hier al in 1970 gekomen.  Zeventien was hij toen. Kwam hier samen met een vriend … die is al weer een paar jaar dood.

Minon heeft zelf niet alléén Túrkse vrienden of vriendinnen. Van alles wat. Uithuwelijken??? Daar hoeven ze bij haar niet mee aan te komen. Zij kiest zelf haar huwelijkspartner wel!

Minon streelt over haar buikje, zichtbaar tussen het korte rose truitje en de laag op haar heupen hangende jeans. Ze is duidelijk trots op haar buikje. Haar chef heeft een grote dikke buik. Niet bepaald iets om trots op te zijn.

Iets lekkers slaat hij (en de anderen, ook veel te dikke dames en heren collega's) echter niet af. Minon is jarig. Daarom trakteert ze. Baklava. Een Turkse lekkernij: bestaat uit laagjes filodeeg, wat lijkt op bladerdeeg, gevuld met gemalen stukjes noot. Minon koos voor pistachenootjes. Aan plofbuiken denken ze nu maar even niet: smullen maar!


donderdag 1 februari 2024

GASTVRIJ (op herhaling)

 Verrot koud is het geworden. Mijn vriendin Cora en ik zijn bibberend op weg naar huis. Het feest was zo leuk dat we de tijd vergaten. De laatste bus is net weg dus moeten we het hele eind lopen. Zonder jas koelen we in onze bezwete kleren snel af. We houden elkaar stevig vast. In de smalle, donkere en verlaten straatjes achter het Centraal Station komt ons een stel tegemoet. Het spiegelbeeld van mij en Cora: hij, gekleed in strakke spijkerbroek en T-shirt; zij in een lange bloemetjesjurk. Hij, lang, donker krulhaar. Zij lang, steil, blond haar met bloemetjes er in.

Ook zij bibberend van de kou.

Het stel vraagt de weg naar de jeugdherberg. Voor Cora en mij maakt het niets uit dat ze Duitsers zijn. Niet alle Duitsers zijn klootzakken, toch? Cora en ik wisselen razendsnel een blik van verstandhouding: “De jeugdherberg is hier wel erg ver vandaan en ons huis hier heel dichtbij, dan kunnen ze toch net zo goed….”:

“Weet je wat, komen jullie maar ‘bei uns zu Hause schlafen’.”

We hebben ruimte genoeg en zijn zelf op onze liftvakanties in het buitenland ook vaak aan een slaapplek geholpen. Het stel is dolblij. Wij ook, omdat we eens een keer iets terug kunnen doen.

Thuisgekomen drinken we, om een beetje warm te worden, een flesje wijn. Ze komen uit Frankfurt en zijn hier op doorreis naar Amsterdam. De vrouw blijkt zwanger, hoewel daar nog niets van te zien is. Met die zwangerschap is het stel allerminst gelukkig. Ze zijn op weg naar de abortuskliniek in Amsterdam.

De wijn heeft ons wat opgewarmd en slaperig gemaakt. We vertellen onze gasten dat we de volgende dag om zeven uur op moeten voor ons werk. Op de keukentafel zetten we wat klaar voor hun ontbijt en verder moeten ze maar zien hoe laat ze willen vertrekken.

Onze eerste indruk bij thuiskomst ’s avonds is, dat ze het huis keurig hebben achtergelaten. Ze hebben de afwas gedaan, het bed netjes afgehaald; de dekens en lakens opgevouwen…….eigenlijk niet meer dan normaal.

Als achtergrondmuziekje bij het lezen van de krant, wil ik een pinkfloydje opzetten maar wat ik wil horen zit er niet bij.

“Aan wie heb jij Ummagumma uitgeleend, Cora?”

“Aan niemand.”

“Shit, ‘A saucerfull of secrets’ is er ook al niet,”

Langzamerhand kom ik er achter dat alles van Pink Floyd en nog een aantal van onze favoriete elpees: Dylan, Stones, Mayall, weg zijn. Aan het eind van de dag maken we de balans op: behalve een flink aantal waardevolle elpees, is ook zo’n kleine driehonderd gulden cashgeld gejat. In onze naïviteit hebben we gastvrij onderdak geboden aan een koppel ‘Schweinhunde’, dat waarschijnlijk gedeeltelijk met onze poen hun ongewenst klein ’Schweinhuendschen’ laat afdrijven. Dat laatste vind ik al met al nog het minst erge.

dinsdag 30 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (12 SLOT)

 Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek, linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.

Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.

‘Hallo,’ zei ze. ‘Hoort u eens – u preekt met East Sixty second-Street nummer negen ….  Ja, inderdaad. Kunt u misschien zo gauw mogelijk iemand sturen? Volgens mij is hij tussen de tweede en de derde verdieping blijven steken. Daar staat de wijzer tenminste ….  Nu meteen? O, dat is erg aardig van u. Ik ben niet zo goed ter been ziet u, en ik kan moeilijk trappen lopen. Hartelijk dank. Goedendag.’

Ze legde de hoorn op de haak en bleef aan het bureau van haar man zitten, geduldig wachtend op de man die straks de lift zou komen repareren.

maandag 29 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (11)

Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’

Toen de zes weken voorbij waren was iedereen droevig omdat ze weer terug moest naar Amerika, naar haar man. Dat wil zeggen, iedereen behalve zijzelf. Vreemd genoeg scheen zij het lang niet zo erg te vinden als je had mogen verwachten, en toen ze iedereen ten afscheid kuste, was er iets in haar optreden en in wat ze zei dat scheen te wijzen op een nieuw bezoek in de niet zo verre toekomst.

Maar ze bleef niet langer dan afgesproken, trouwe echtgenote die ze was. Precies zes weken na haar komst stuurde ze een telegram aan haar man en nam het toestel naar New York.

Bij haar aankomst op het vliegveld merkte mevrouw Foster met belangstelling op dat er geen wagen op haar stond te wachten. Misschien was ze zelfs een tikje geamuseerd. Maar ze was buitengewoon kalm en gaf de kruier, die haar met haar bagage naar een taxi bracht, niet eens te veel fooi.

In New York was het kouder dan in Parijs, en de straatgoten lagen vol klonten vuile sneeuw. De taxi reed voor, bij het huis in Sixty-second Street, en mevrouw Foster haalde de chauffeur over haar twee grote koffers de stoep op te dragen. Toen rekende ze af en belde ze aan. Ze wachtte maar er werd niet open gedaan. Voor de zekerheid belde ze nog een keer en ze hoorde de bel schel rinkelen in de verte, in de bijkeuken die aan de achterkant van het huis was. Maar er werd nog steeds niet open gedaan. Dus pakte ze haar sleutel en deed de deur zelf open.

Het eerste wat ze bij binnenkomst zag was een grote berg post op de grond, precies op de plaats waar hij gevallen was na in de brievenbus gegooid te zijn. Binnen was het koud en donker. Er lag nog een stoflaken over de staande klok. Ondanks de kou was het er bijzonder benauwd en er hing een vage, maar curieuze geur die ze nog nooit eerder had geroken.

Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek, linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.

Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.

zondag 28 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (10)

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden die vaag vanaf die plek ergens in hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren. 

Toen kwam ze ineens weer tot leven. Ze trok de sleutel uit het slot en rende de stoep  af.

‘Ik heb geen tijd meer!’ riep ze tegen de chauffeur. Ik kan niet langer op hem wachten; dat gaat gewoon niet. Anders mis ik mijn vliegtuig. Vlug, chauffeur, vlug! Naar het vliegveld!’

Als de chauffeur haar nauwlettend had gadegeslagen, zou het misschien zijn opgevallen dat haar gezicht spierwit was en dat het ineens totaal van uitdrukking was veranderd. Dat nogal willoze, dat domme, was er uit verdwenen. Een merkwaardige hardheid had bezit genomen van de trekken. De kleine mond, die meestal zo slap was, was nu strak en dun, de ogen schitterden, en haar stem had een nieuwe, autoritaire klank.

‘Opschieten, chauffeur, opschieten!’

‘Gaat uw man dan niet mee? ‘ vroeg de man verbaasd.

‘Welnee, ik zou hem alleen bij de club afzetten. Het is niet belangrijk. Hij begrijpt het wel. Hij neemt wel een taxi. Blijf daar nou niet zitten praten man! Schiet op! Ik moet het toestel naar Parijs halen.’

Terwijl mevrouw Foster hem vanaf de bank aanvuurde reed de man hard naar het vliegveld en ze haalde het vliegtuig met een paar minuten speling. Korte tijd later zat ze hoog boven de Atlantische Oceaan en zakte ze behaaglijk onderuit in haar stoel, terwijl ze luisterde naar het zoeken van de motoren, eindelijk op weg naar Parijs. Ze verkeerde nog steeds in de nieuwe stemming. Ze voelde zich merkwaardig sterk en op een rare manier bijzonder prettig. Ze was een tikje buiten adem geraakt van de hele geschiedenis, maar dat was meer uit pure verbazing over wat ze gedaan had, dan wat dan ook, en naar mate het toestel zich verder van New York en East Sixty-second Street verwijderde ging ze zich steeds rustiger voelen. Bij haar aankomst in Parijs was ze zo sterk, bedaard en kalm als ze zich maar kon wensen.

Ze leerde haar kleinkinderen kennen, en die waren in werkelijkheid nog mooier dan op de foto’s. Het waren net engeltjes, zei ze bij zichzelf, zo mooi waren ze. En ze ging elke dag met ze uit wandelen en trakteerde ze op taartjes en gaf ze kadootjes en vertelde ze prachtige verhaaltjes.

Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’

zaterdag 27 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (9)

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag?! Zei hij woedend omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

De man keek op zijn polshorloge. ‘Bijna half tien, op mijn horloge.’

‘Kunnen we nu in een uur naar het vliegveld rijden? ’Dat zal net lukken. ’Op dat moment onwaarde mevrouw plotseling de punt van iets wits in de gleuf van de bank, aan de kant van waar haar man had gezeten. Ze stak haar hand uit en haalde een klein, in wit papier verpakt doosje tevoorschijn, en toen ze dat deed viel het haar op dat het stevig klem zat en behoorlijk diep, alsof iemand het er met zijn hand had ingepropt.

‘Ik heb het!’ riep ze uit. ‘Ik heb het gevonden! O hemel, en hij blijft boven natuurlijk zoeken tot hij een ons weegt! Vlug chauffeur – wilt u hem alstublieft even gaan roepen?’

De chauffeur, een man met een kleine opstandige, Ierse mond, was niet erg gecharmeerd van de situatie, maar hij stapte toch uit de auto en klom de stoep op naar de voordeur van het huis. Toen draaide hij zich om en kwam terug. ‘Deur zit op slot,’ kondigde hij aan. Hebbu een sleutel?

‘Ja, wacht even.’ Nee – ik ga zelf wel. Dat gaat vlugger. Ik weet waar hij is.’

Haastig stapte ze uit de auto en liep snel de stoep naar de voordeur op met de sleutel in haar hand. Ze stak de sleutel in het slot en stond op het punt hem om te draaien – en deed het niet. Haar hoofd ging omhoog en ze bleef volstrekt bewegingsloos staan, haar hele lichaam verstrakt in de haast om de sleutel om te draaien en het huis binnen te gaan, en wachtte – vijf, zes, zeven, acht, negen, tien seconden, wachtte ze. Zoals ze daar stond met haar hoofd achterover en met dat gespannen lichaam, was het net alsof ze op de herhaling wachtte van een geluid dat ze een ogenblik eerder ergens ver weg in huis had gehoord.

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden, die vaag vanaf die plek ergens in het hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren.  

 

vrijdag 26 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (8)

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

‘Ik moet nog even een paar sigaren pakken. Ik kom zo. Wacht jij maar even in de auto.’

Ze draaide zich om en ging naar buiten, waar de chauffeur stond te wachten; hij maakte het portier voor haar open toen ze aan kwam lopen.

‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.

‘Zowat kwart over negen.’

Vijf minuten later kwam de heer Foster weer naar buiten, en toen ze hem langzaam de stoep af zag lopen, viel het haar op dat zijn benen in die smalle broekspijpen, precies op bokkenpoten leken. Net als de vorige dag bleef hij halverwege staan om de frisse lucht op te snuiven en de hemel te bestuderen. Het weer was nog niet helemaal opgeklaard maar er scheen een flard zon door de mist heen.

‘Misschien heb je ditmaal geluk,’ zei hij, terwijl hij zich naast haar in de auto installeerde.

‘Maakt u alstublieft voort,’ zei ze tegen de chauffeur. ‘Laat die plaid maar. Die stop ik zelf wel in. Gaat u nu maar rijden. Ik ben al laat.’

De man nam zijn plaats achter het stuur in en startte de motor.

‘Een ogenblikje,’ zei  meneer Foster ineens. ‘Wilt u nog een ogenblikje wachten, chauffeur?’

‘Wat is er, lieverd?’ Ze zag dat hij in de zakken van zijn overjas zocht.

‘Ik wou je nog een kadootje voor Ellen meegeven,’ zei hij. ‘Waar is het in ’s hemelsnaam gebleven? Ik weet zeker dat ik het in mijn hand had toen ik naar beneden ging.’

‘Ik heb helemaal niet gezien dat je iets in je hand had. Wat voor kadootje?’

‘Een klein doosje in wit pakpapier. Gisteren ben ik helemaal vergeten het je te geven. Vandaag mag ik het zeker niet vergeten.’

‘Een klein doosje!’ riep mevrouw Foster uit. ‘Ik heb helemààl geen klein doosje gezien!’ Ze begon als een bezetene achter in de auto te zoeken.

Haar man bleef in de zakken van zijn jas graven. Toen knoopte hij zijn jas los en voelde in zijn colbert. ‘Verduveld,’ zei hij. ‘Ik heb het zeker in mijn slaapkamer laten liggen. Ik ben zo terug.’

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer.! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag? Zei hij woedend, omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’