donderdag 25 augustus 2022

SCHRIJVEN IS NIET ECHT LEUK

 schrijven is niet echt leuk

 

het drijft me naar de donkerste  plekjes van mijn onderbewustzijn

mijn grootste angsten mijn diepste verlangens

lang ben ik in trance

bibber en huiver

gevangen in herinneringen aan achtervolgen pesten dwalen slaag

ik mag er niet zíjn - gevoel dat overheerst

 

ik weet

ik wil

met je

spannende lijf

mooi bruin

sierlijke lange benen

strakke volle billen

puik figuur

bovenal lekkere tietjes

jammer alleen van je lelijke kop

waar geen zinnig woord uit komt

 

mijn psychiater zegt me

schrijf zulke woorden liever niet op

 

het gevoel iets gedaan te hebben

dat niet door de beugel kon

houdt me in een wurgende greep

grom grimmig om het grove dat ik schreef

eens geschreven blijft geschreven

woensdag 24 augustus 2022

EEN LIEVE HOND

’Verraaiers zijn het! Hoe weet nu iemand uit een andere buurt dat dit mijn hond is? Het moeten wel bekenden zijn.  Kan niet anders. Als ik er achter kom wie, dan vil ik ze!'

‘Goedemorgen, bent u mevrouw Meesterse? vraagt de politieagent.

‘Ja, hoezo?’

‘Is dat uw hond, die  daar achter u staat en met ontblote tanden tegen mij staat te grommen?

‘Ja, dat is Wodan, hè lieverd … mijn hond.’

‘Zou u Wodan even naar een ander vertrek willen brengen, zodat wij even rustig kunnen praten?’

‘Kom, Wodan, kom, met vrouwtje mee, ga maar even hier in de keuken zitten, hè schat. Vrouwtje komt zo weer, hoor.’

‘We hebben ernstige klachten over uw hond, mevrouw. Hij heeft vanmorgen om 10.09 uur een aangelijnde hond, een Lancashire Heeler, een nogal duur rashondje, aangevallen in de  Ridder de Gyonstraat. Wodan heeft dit hondje verschillende malen gebeten en het diertje is uiteindelijk om 10.43 uur  aan zijn verwondingen overleden.’

De Anatolische herdershond van Debbie Meesterse, maakt, als hij naast zijn baasje loopt een rustige, ontspannen indruk. Als hij eens kans ziet om uit de tuin van zijn baasje te ontsnappen, jaagt hij  duiven, meeuwen en poesjes op. Die zijn hem tot op heden altijd te snel af. Dat deert hem niet want hij gaat onverdroten voort met andere noodzakelijke bezigheden: snuffelen hier, snuffelen daar, plasje hier, plasje daar en dat liefst zo hoog mogelijk.  Ja, Wodan is een grote met zijn flankhoogte van vijfentachtig centimeter en dan weegt hij ook nog eens vijfenzestig kilo.

Eigenlijk is ons binnenterrein verboden voor honden. Dat weet Debbie ook wel ‘maar’ zegt ze, ’ik kan er toch ook niks aan doen als Wodan de tuin uitglipt. ‘Trouwens,’ zegt ze ‘wees maar niet bang dat ie op het binnenterrein poept; Wodan poept alleen maar in de hondenuitlaatzone, daar loop ik elke ochtend voor zevenen met hem naar toe.’  Dat laatste liegt ze, want meerdere bewoners zien Debbie regelmatig, 's ochtends vroeg in haar peignoir het  tuinhekje openzetten: ’Kom, Wodan, kom, ga maar  lekker  jongen, toe maar,’ spoort ze het beest aan.

‘U krijgt een boete van tweehonderd euro voor het, los laten lopen van uw hond en honderdtwintig euro omdat uw hond in de RDG-straat die Lancahire Heeler heeft doodgebeten.

Dat kan ik niet betalen. Ik heb alleen maar bijstand.’ jammert Debbie.

‘Doe Wodan dan voortaan een muilkorf om, mevrouw Meesterse.’ zegt de agent.

‘Geen denken aan … muilkorven … over mijn lijk! Dat wordt Wodan zijn dood. Hij is zo lief. Stelletje verraaiers … rondbazuinen, dat Wodan een moordenaar is … er is voor mij geen lievere hond op de hele wereld.’

‘Er zijn getuigen. Die hebben verklaringen afgelegd.  Ze hebben van begin tot eind gezien hoe Wodan het kleine hondje toetakelde … ze konden niets doen … het was in een halve minuut bekeken.' Vanuit een tuin zijn nog foto's gemaakt van de afslachting.

 

Spelende kinderen op ons binnenterrein hoeven niet bang te zijn voor Wodan en dat zijn ze ook niet.  Hij doet op zijn manier enthousiast mee met een stel voetballende jongens en staat soms een tijdje onnozel te kijken bij knikkerende kinderen. Ruikt hij dat er ergens  iets gegeten wordt, dat hij ook lekker vindt, dan maakt hij heel duidelijk dat ie ook wel wat lust … als hij niks krijgt druipt hij teleurgesteld af … maar meestal heeft hij wel succes met zijn gebedel.  Als het lekker warm weer is  zoals vandaag zoekt hij een grotere kastanjeboom op en gaat hij  lekker in de schaduw liggen pitten.

Plotseling is de rust van het nazomerende, loom dommelende binnenterrein veranderd in een kakofonie van  angstgeluiden:  opgewonden geblaf, kattengekrijs,  kindergeschreeuw en  –gegil; schrille geluiden van vogels, die geschrokken een goed heenkomen zoeken. In het centrum van alle rumoer staat Wodan met zijn kop boven een klein, kronkelend, bebloed zwart wit lapjeskatje. Nog mee geblaf en gekrijs.

‘Wat doe je, Wodan, wat doe je godverdomme….’, Debbie is ook wakker.

Wodan pakt het poesje in zijn bek en maakt met zijn kop snelle wilde krachtige bewegingen; zo breekt Wodan het nekje van het kleine beestje.

De harde geluiden verstommen. Met tranen in hun ogen kijken enkele buurtbewoners, die dit zwerfkatje de laatste jaren onder hun hoede hadden genomen naar de gruwelijk aanblik van wat rest van het beestje. Kinderen gaan spontaan in een kringetje rondom het poesje zitten.

Debbie loop schuldbewust, huilend naar huis; de verwijtende blikken priemen in haar rug. Wodan ligt een paar meter verwijderd van het kinderkringetje, zachte piep-jankgeluiden te maken. Als Debbie haar tuin in verdwijnt staat hij op en volgt haar spoor.  

dinsdag 23 augustus 2022

LIEGBEEST

 Gaat het nou een beetje, jongen?

‘Ik zit in een dal. Nergens zin in. Dus ook niet in zaken die ik normaal tussen neus en lippen door afhandel. Zoals het boren van een gaatje in een betonmuur, voor een plugje, voor een haakje,  voor een schilderijtje. Daar zie ik nu huizenhoog tegenop …  gek,hè? …tegen zoiets simpels. Als ik lekker in mijn vel zit is ‘t zo gepiept en nu wordt zo’n gaatje een obsessie … en maar lopen dubben  of ik het beter morgen dan vandaag kan doen …  ook in verband met het weer en of ik het eerst met mijn eigen middeleeuwse boormachine moet proberen of dat ik maar gelijk die supersonische betonboor (Hilti) van buurman Otto moet  gaan vragen. Om kort te gaan, zaagde hij zijn benen af … (neen niet echt) …  dit karweitje wordt op de lange baan geschoven. Het gaat in deze treurnis natuurlijk niet alléén maar over het boren van gaatjes! Daar heb je per slot van rekening ook nog de tandarts voor.

Ha, buurman, hoe maakt u het?

'Eigenlijk zit ik met al mijn sociale activiteiten in een diep dal. Nooit last mee gehad. Nu kan ik haast niks meer áán. Klaverjassen, ballet, politiek, wandelen, verjaardagsvisite … alleen al bij het horen van die woorden sla ik op tilt.

Is het dan alleen maar kommer en kwel?

‘Met een wandeling, in mijn eentje door het park, heb ik geen enkel probleem.' Ik hoop alleen geen bekenden tegen het lijf te lopen, die vragen, hoe ik het maak. Heel goed bedoeld natuurlijk maar een waarheidsgetrouw antwoord krijgen ze niet van mij. Het is namelijk noch zus noch zo met mij. Hoe ik het echt maak houd ik voor me.  Na zo’n vraag zuig ik het antwoord uit mijn duim. Zo ontmoette ik gisteren in het park m’n oude oud squash-maatje Reinier. Hij vraagt hoe het gaat, waarop ik ter plekke een antwoord verzin:

‘Geweldig, kom net terug uit Gelderland.  Heerlijk gewandeld op de Veluwe bij Epe. Gebivakkeerd in een Nivonhuis. Er is daar ook een zangkoor. Heel gezellig. Elke avond zingen. Kan ik helemaal niet! Maar toch meegezongen. Socialistische strijdliederen zoals ‘Morgenrood’, ‘de Internationale’.‘

Nou,’ onderbreekt  Reinier mijn verhaal, ’leuk je weer eens gezien te hebben, goser. Hé, eh, Ik moet gaan … tot gauw … k’ep  zo een afspraak.’

Kijk, wat ik dan zo vertel, zou best eens waar kunnen zijn, daar niet van. Het klinkt dan uit mijn mond ook best aannemelijk. Alleen: het is gelogen.  Niet dat ik daar nou zo op kick, maar onwillekeurig neemt mijn liegbeest in me het van mij over.

En dan is, wat ik Reinier op de mouw speldt, nog maar peanuts. Tegen ex-buurvrouw Beb, die ik in het bos tegenkom, huil ik krokodillentranen, omdat mijn vrouw  me heeft laten zitten. Mijn vrouw is hoteldebotel van de student, die bij ons op de trap woont. Vijftien jaar jonger dan zij, die knul!

Beb heeft met me te doen. Ze neemt me mee naar haar knusse stulpje.  We eten een boterhammetje en drinken kopjes groene thee. Liefdevol troost ze me:’ Kom maar een paar nachtjes bij mij slapen’.  ‘Nou, dat zou Bep wel willen.’

Maar nu heb ik toch echt mezelf bedot.

maandag 22 augustus 2022

TE GOEDER TROUW.

Tinus:

Ben jij eigenlijk wel te goeder trouw, hè?  Eerlijk gezegd betwijfel ik dat sterk.

Rinus:

Neen heus, beste man, heus, dáár hoeft u echt niet aan te twijfelen. Als er hier werkelijk  iemand te goeder trouw is, dan  ben ìk dat wel.

Tinus:

Ha! Hahahaha! Dat kan iedereen wel zeggen van zichzelf. Maar dat heeft natuurlijk geen enkele bewijskracht. Toch?

Rinus:

Als ik bij mijn oma op bezoek ben en zij gaat, helaas, noodgedwongen naar de toilet, dan neem ìk niet stiekem wat speculaasjes uit haar koektrommel, oh nee, ik zou het waarachtig niet durven en als ik het wel zou durven: dan zou ik het dus gewoon niet doen. Zo ben ik niet! Ik ben immers te goeder trouw!

Tinus:

Bewijs?? Jaaahaaaa, bewijs het maar eens; dat ken je  niet, hè? Dus ik mag aannemen, beste man,  dat, ook al sta  je moederziel alleen in een juwelierszaak … geen verkoper te zien … geen camerabeveiliging … nog steeds te goeder trouw dan zeker, hè?

Rinus:

Nog steeds te goeder trouw. Ik zweer het. Het komt niet in me op mijn zakken hier te vullen. Zo zit ik niet in mekaar, hoort u, zo zit ik absoluut niet in mekaar. Het zou me wel heel bijzonder van ú tegenvallen als ú in deze kwestie niet te goeder trouw zou blijken te zijn en er bijvoorbeeld zomaar vandoor zou gaan met een flinke hand kostbaarheden. Zou u dat werkelijk doen of maak ik hier een fatale denkfout ten aanzien van uw mogelijke gedragingen in een onbemande, onbeveiligde juwelierszaak.

Tinus:

Wel zeker dubbel en dwars, wel zeker zou ik dat doen. En niet slechts één maar wel twee van deze grote handen vol zou ik meenemen.

Rinus:

Ohhh, wat valt me dàt vreselijk van u tegen, meneer. Weet u, weet u? U stònd alleen in die winkel. Maar … als bijvoorbeeld iemand als ik ook in die winkel zou staan, zou ik u zonder enig pardon bij de lurven vatten grijpen en bij het politiebureau afleveren. Zo! Kom nu even!. Ik laat toch niet zo’n noest arbeidende juwelier van zijn handel  beroven en al helemaal niet door zo’n te kwader trouw mens als u willens en wetens bent. Neemt u me niet kwalijk, zeg.

Tinus:

Niet kwalijk … niet kwalijk … ik neem dit je honderd procent kwalijk! Je trekt nu wel heel halsstarrig van leer. Waarom heb je mij niet uit laten spreken in dezen. De juwelier krijgt binnen het uur van mijzelf, in hoogsteigen persoon, te horen dat ik twee handen juwelen heb kunnen meenemen, door ‘s mans eigen nalatigheid. Meneer is namelijk zelf niet in zijn zaak aanwezig.

‘Houd de politie er buiten, juwelier,’ zeg ik hem, ’dan kom ik u vandaag nog al de juwelen weer terugbezorgen, meneer de slordige, onvoorzichtige, ondoordachte juwelier. Een gewaarschuwd man telt immers voor twee. U dacht misschien met een dief te maken hebben gehad, meneer de juwelier. Maar die gedachte was dus niet juist. Hoewel misschien  toch ook weer wel. U zult mij uw hele leven blijven herinneren als de dief, die te goeder trouw was, beter nog:  te beter trouw!' 

Rinus: 

Maar vertel me nu eens oprecht, beste man,  die juwelen, die ik laatst voor heel veel  geld en, jawel, te goeder trouw van u kocht, om mijn lieve vrouwtje mee te verblijden. Zegt u mij eens eerlijk, hè … dat waren toch zeker te goeder trouw gestolen sieraden?

Tinus:

Ik zou haast zeggen……nee, ik zeg het je gewoon: ‘Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten.  Zo, steek die maar in je zak. Als je  die tenminste hebt.'

zondag 21 augustus 2022

TRIMMEN

Haar. Veel , vooral oudere mannen, zoals ik, hebben er veel te veel van. Behalve dan op hun hoofd, omdat op hersens geen haar groeit. Mijn oorhaar groeit bijvoorbeeld zo snel als bamboe mijn oren uit. Dagelijks moet ik er met een oortrimmer doorheen rauzen om te voorkomen, dat de oorwurm toeslaat. De oorwurm, die zo goed blijkt te gedijen in een ruimbehaarde warme gehoorgang.

Het is nog niet eens zo simpel, dit ontharen. Ik zie niet goed wat ik aan het doen ben en het gevaar dreigt dat ik te veel haartjes wegtrim. Dat kan oorsuizingen, evenwichtsstoornissen en op den duur  algehele doofheid tot gevolg hebben.

Ik heb nooit echt het gevoel dat ik helemaal goed heb gedaan en daarbij komt dat ik het geen karweitje voor mijn vriendin vind om het door haar te laten controleren. Misschien zou ze het wel voor me willen doen, die lieve schat, als tegenprestatie voor het wekelijks terugkerende ritueel van het afknippen van haar kleine zwarte baardhaartjes. Maar eigenlijk wil ik haar gewoon niet met dat gekoekeloer in mijn oren belasten. Zij heeft vast wel wat beters te doen, zeg!

Eén paar keer heb ik mijn oorharen laten verwijderen door een Turkse kapper. Die brandt met de grote vlam van zijn aansteker alle haartjes rigoureus uit mijn oren. Toen reageerde mijn vrouw razend enthousiast: ‘Geweldig! Eindelijk heb je de slag van het trimmen te pakken, jongen!’. In de buurt waar ik nu woon hebben ze helaas geen kapper die met vuur werkt.

Mijn neus is bijna het zelfde verhaal. Alleen groeit dat haar daar niet zo vreselijk snel. Een keer per week moet ik mijn neus een beurt geven met de neustrimmer. De neustrimmer is exact  het zelfde apparaat als de eerder genoemde oortrimmer maar omdat ik nu die oortrimmer voor de neus gebruik noem ik hem nu voor het gemak: de neustrimmer. Simpel toch? Ik zelf houd die neushaargroei al jarenlang netjes bij. Maar er zijn mannen zat, die er een zooitje van maken en het zijn vooral de dames, die daarover vernietigend kunnen uithalen. Helaas vooral in de achterklap. Als de dames het over ‘s mans lange neusharen hebben, zie ik ze niet alleen een vies gezicht trekken  maar ook hoor ik nogal eens de woorden ‘onsmakelijk’ en ‘misselijkmakend’ vallen. En eerlijk is eerlijk: het is toch ook te smerig om aan te zien.  Het is net alsof er tientallen angstige, hulpeloze, vliegenpootjes uit de mannenneusgaten bungelen.

Ook bij het trimmen van de neus mag niet te rigoureus te werk worden gegaan. Maar de neus zit godzijdank op een heel andere plek dan de oren, dus kan je ook veel beter zien, wat je aan het doen bent.

In de jaren zestig van de vorige eeuw schreef Leo de Vos, een dichter en ongetwijfeld een fervent neustrimmer al eens lovend over de plek van de neus:

Ik ben zo blij, zo blij,

dat mijn neus van voren zit

en niet opzij.

zaterdag 20 augustus 2022

EEN ZWARE BEVALLING

 

De jongen heeft geen idee waarom zijn moeder hem op de wereld heeft gezet. Hij vraagt zich af of ze het wel zo bewust heeft gedaan. Zijn moeder ontmoet op de dansschool een vent en heeft ergens, god mag weten waar,  een fijn vrijpartijtje met hem.  Een one-nightstand.  In hetzelfde weekend ontmoet zijn moeder Daan. Een mooie, rustige verlegen jongen. Zijn moeder is gelijk weg van hem.  Geen one-nightstand dit keer. Vrijen doen ze wel. Niet te weinig. Zijn moeder neemt verkering met hem. In haar buik gebeurt al wat. Zo'n dag of tien later is zijn moeder af en toe kotsmisselijk, haar tepels zwellen op, haar buikje wordt wat dikker en de rest gaat zoals gewoonlijk allemaal vanzelf. Zijn moeder trouwt, zes maanden zwanger, met Daan. Zijn moeder en Daan kunnen het niet weten maar de jongen is geen zoon van Daan. Wel van zijn moeder natuurlijk en van die gast van de dansschool, dat is zijn vader. Dat zou je niet zeggen. De jongen heeft niks van hem weg.  Van Daan natuurlijk ook niet: de jongen is precies zijn moeder. Net zulke donkerbruine haren, bruine huid, blauwe ogen, een klein neusje en een zachtaardige uitstraling. Later blijkt de jongen ook nog zijn moeders slechte ogen te hebben.  Zijn moeder en de jongen zijn de enigen, in het uiteindelijk zeer grote gezin, die een bril nodig hebben.

Zijn moeder kan, als ze net zwanger is, natuurlijk abortus plegen. In die tijd, eind veertiger, begin vijftiger jaren leeft dat nog helemaal niet. Zijn moeder is daar ook de vrouw niet naar.  In de beleving van zijn moeder, zit er al vanaf dag één, een levend wezentje in haar buik. Abortus in die periode staat gelijk aan moord.  Zijn moeder heeft absoluut geen angst  voor het moederschap. Integendeel ze kijkt vol verlangen uit naar het moment dat ze haar baby aan de borst kan leggen. Het is wel grappig, dat zijn moeder weet dat de jongen in haar buik groeit maar dat ze niet weet dat ik een jongen bèn. Dat is echt  iets van de laatste tientallen jaren, dat medici het geslacht van de foetus kunnen bepalen. Zijn moeder beleeft haar eerste zwangerschap als het toppunt van haar nog zo jonge leven. Zijn moeder zit heel lekker  in haar vel. Het voelt voor haar alsof ze vederlicht dansend door het leven gaat. Dan al neemt zijn moeder zich voor om het niet bij één kindje te laten. Ze gaat het niemand vertellen. Niemand, niemand heeft er ook maar iets mee te maken. Ze besluit kort voor de bevalling van de jongen, dat ze daarna nog eens negen kinderen wil baren. In totaal tien kinderen wil ze hebben. Het leven lijkt zijn moeder een uitbundig festijn met een gezin van tien kinderen.  

De jongen is haar eersteling … en wat voor een. Wat een loodzware bevalling! De jongen is groot (53 cm), en zwaar (8,5 pond); zijn moeder is niet zo groot geschapen. Vooral met het  grote hoofd van de jongen heeft  zijn moeder veel moeite. Zij is ingescheurd; maar liefst dertig hechtingen moeten zijn moeder weer helpen helen.

Deze eerste bevalling brengt zijn moeder aan het twijfelen of ze dat megagezin echt wel wil. De jongen, die nu gezoogd wordt door zijn moeder, voelt haar twijfel niettemin langzamerhand wegebben.

vrijdag 19 augustus 2022

DE KLEINE BAARD.

Het kleine mannetje met de baard laat zijn handen droogblazen in dat lawaaierige apparaat dat tegenwoordig bijna in elke toilet te vinden is. Ik heb mijn gulp inmiddels dichtgeritst. Met opzet  heb ik mijn piemel zo lang mogelijk laten uitdruppelen om dat baardmannetje vòòr mij naar buiten te laten gaan.  Persoonlijk gebruik ik het luidruchtige handendroogapparaat nooit … ik ben als de dood dat dat ding mij de handen afrukt.

Maar goed, mijn plannetje slaagt. Het baardje heeft niks in de gaten. Hij loopt linea recta naar buiten, het terras op. Terwijl ik mijn hand er voor in het vuur durf te steken, dat hij nog moet afrekenen.  Hoe dan ook, ik schuifel voorzichtig achter hem aan. In het voorbijgaan zie ik in het restaurant de drie dames waarmee hij hier is, nog zitten lachen, drinken  en babbelen.

Vanuit mijn positie in het restaurant zie ik probleemloos wat zich aan het tafeltje van de kleine baardmans  afspeelt.  Het kleine mannetjes-vraagstuk is aan die tafel hoogst urgent. Dit soort man  moet zijn geringe afmeting compenseren met lengte, in allerlei opzichten.  Alle drie de vrouwen zijn stuk voor stuk groot, groter dan hij.  Degene aan tafel, die het langst aan het woord is, is de kleine man.  Wie confisceert het grootste stuk stokbrood? Jawel: hij. De dames maken er geen punt van. Ze kennen hem al langer als vandaag. Periodiek, ja, eens per maand,  heeft hij de dames nodig. Het lijkt haast wel een soort van ongesteldheidscyclus.     

Hij gaat er niet zonder te betalen van door. Neemt plaats op het terras met de nog natte tafels en stoelen van de zomerse regenbui van zojuist. Het blijkt toch precies zo te zijn als ik dacht: die baard is nep. Hij kijkt schichtig in het rond, waant zich onbespied en trekt dan de baard van zijn kin. Hij smeert iets van een zalfje over zijn  kin en kaken.  Dan zie ik opeen dat het een bekende Nederlander is … het is … het is Jort Kelder!

Plotseling gaat hij op zijn terrasstoel staan, steekt zijn armen in de lucht en slaakt een  luide, langdurige kreet, zeg maar gerust een oerkreet. In de natuur, die om deze tijd al in diepe rust is, wordt  op deze wijze de rust wreed verstoord. Van uit alle richtingen klinkt verschrikt hondengeblaf. Vogels zijn meteen op hun hoede, alarmeren elkaar en vliegen kortstondig op. Enkele konijntjes spurten onzichtbaar uit hun holen en zoeken een nieuw veilig heenkomen voor de nacht.   

‘De kleine baard’ is nu natuurlijk niet meer ‘de kleine baard’ maar gewoon ‘de kleine’. Hij staat nog steeds op zijn terrasstoel en trekt zijn portefeuille. ‘Meisjes!’ roept hij dwingend ,’meisjes, kom!’ Kom snel hier! En met gespeelde onderdanigheid lopen de drie grote meiden naar die kleine toe.

‘Ik geef jullie driehonderd euro  mee om af te rekenen, meisjes. Het geld dat over is, is voor jullie. Het is niet veel maar onthoud: wie het kleine niet eert is het grote niet weerd.  Tot de volgende maand maar weer.’

‘Oké, wij rekenen af. Tot de volgende maand meneer Kelder,’ zeggen zij in koor.