Zij zit op een laptop te werken.
Echt klote, die luidruchtige praters. Zo af en toe kijk ik, een ietsje langer dan eventjes, naar de moslima die schuin voor me aan tafel zit. Zij vindt dat harde gelul blijkbaar niet zo’n probleem. Ongestoord gaat ze door met haar werk. Ze zal het best wel gezien hebben, die steelse blik van mij zoëven, maar daarvan laat ze me niks merken.
Ik zal toch niet de enige zijn die last heeft van die aso’s? Het lijkt haast wel alsof bovenop onze tafel staan te ouwehoeren. Ik zou eigenlijk meteen naar die lui toe moeten gaan. Tsja, Ik kan zo mijn aandacht niet bij mijn boek houden. Ze moeten echt wat zachter praten.
Toch gá ik niet, omdat ik me alléén niet zo sterk voel staan. Als die moslima me nu ook duidelijk zou laten blijken dat ze last heeft van die mannen, dan kunnen we misschien sámen even naar ze toe gaan, of ja, ik wìl wel alléén gaan maar dan ook namens háár en dan willen ze misschien wel snèller een beetje dimmen. Maar nu voel ik me wat te kwetsbaar om alléén op die mannen af te gaan.
Vooral met die ene, met dat hoge stemmetje, krijg ik het liever niet aan de stok. Die heeft een echt boksersfiguur. Ja, dat heb ik soms wel eens. Ik zeg het maar eerlijk.
Dan gaan ze voor een rij kasten staan met hun favoriete stripboeken. Steeds gefrustreerder moet ik hun enthousiaste ‘stripheldengetetter’ aanhoren: Kuifje, Asterix en Obelix, de Brilsmurf, Donald Duck, Sjors en Sjimmie, Jerommeke enz. enz.
Ik ben het spuugzat. Frieda Vogel zet ik terug in haar boekenkast.
Twee handhavers wandelen in de richting van de kabaalschoppers. Zonder woorden krijgen ze de mannen (voorlopig) stil.
Het zou mij trouwens niks verbazen als mijn moslima, die handhavers op dit spoor heeft gezet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten