zaterdag 27 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (9)

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag?! Zei hij woedend omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

De man keek op zijn polshorloge. ‘Bijna half tien, op mijn horloge.’

‘Kunnen we nu in een uur naar het vliegveld rijden? ’Dat zal net lukken. ’Op dat moment onwaarde mevrouw plotseling de punt van iets wits in de gleuf van de bank, aan de kant van waar haar man had gezeten. Ze stak haar hand uit en haalde een klein, in wit papier verpakt doosje tevoorschijn, en toen ze dat deed viel het haar op dat het stevig klem zat en behoorlijk diep, alsof iemand het er met zijn hand had ingepropt.

‘Ik heb het!’ riep ze uit. ‘Ik heb het gevonden! O hemel, en hij blijft boven natuurlijk zoeken tot hij een ons weegt! Vlug chauffeur – wilt u hem alstublieft even gaan roepen?’

De chauffeur, een man met een kleine opstandige, Ierse mond, was niet erg gecharmeerd van de situatie, maar hij stapte toch uit de auto en klom de stoep op naar de voordeur van het huis. Toen draaide hij zich om en kwam terug. ‘Deur zit op slot,’ kondigde hij aan. Hebbu een sleutel?

‘Ja, wacht even.’ Nee – ik ga zelf wel. Dat gaat vlugger. Ik weet waar hij is.’

Haastig stapte ze uit de auto en liep snel de stoep naar de voordeur op met de sleutel in haar hand. Ze stak de sleutel in het slot en stond op het punt hem om te draaien – en deed het niet. Haar hoofd ging omhoog en ze bleef volstrekt bewegingsloos staan, haar hele lichaam verstrakt in de haast om de sleutel om te draaien en het huis binnen te gaan, en wachtte – vijf, zes, zeven, acht, negen, tien seconden, wachtte ze. Zoals ze daar stond met haar hoofd achterover en met dat gespannen lichaam, was het net alsof ze op de herhaling wachtte van een geluid dat ze een ogenblik eerder ergens ver weg in huis had gehoord.

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden, die vaag vanaf die plek ergens in het hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren.  

 

vrijdag 26 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (8)

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

‘Ik moet nog even een paar sigaren pakken. Ik kom zo. Wacht jij maar even in de auto.’

Ze draaide zich om en ging naar buiten, waar de chauffeur stond te wachten; hij maakte het portier voor haar open toen ze aan kwam lopen.

‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.

‘Zowat kwart over negen.’

Vijf minuten later kwam de heer Foster weer naar buiten, en toen ze hem langzaam de stoep af zag lopen, viel het haar op dat zijn benen in die smalle broekspijpen, precies op bokkenpoten leken. Net als de vorige dag bleef hij halverwege staan om de frisse lucht op te snuiven en de hemel te bestuderen. Het weer was nog niet helemaal opgeklaard maar er scheen een flard zon door de mist heen.

‘Misschien heb je ditmaal geluk,’ zei hij, terwijl hij zich naast haar in de auto installeerde.

‘Maakt u alstublieft voort,’ zei ze tegen de chauffeur. ‘Laat die plaid maar. Die stop ik zelf wel in. Gaat u nu maar rijden. Ik ben al laat.’

De man nam zijn plaats achter het stuur in en startte de motor.

‘Een ogenblikje,’ zei  meneer Foster ineens. ‘Wilt u nog een ogenblikje wachten, chauffeur?’

‘Wat is er, lieverd?’ Ze zag dat hij in de zakken van zijn overjas zocht.

‘Ik wou je nog een kadootje voor Ellen meegeven,’ zei hij. ‘Waar is het in ’s hemelsnaam gebleven? Ik weet zeker dat ik het in mijn hand had toen ik naar beneden ging.’

‘Ik heb helemaal niet gezien dat je iets in je hand had. Wat voor kadootje?’

‘Een klein doosje in wit pakpapier. Gisteren ben ik helemaal vergeten het je te geven. Vandaag mag ik het zeker niet vergeten.’

‘Een klein doosje!’ riep mevrouw Foster uit. ‘Ik heb helemààl geen klein doosje gezien!’ Ze begon als een bezetene achter in de auto te zoeken.

Haar man bleef in de zakken van zijn jas graven. Toen knoopte hij zijn jas los en voelde in zijn colbert. ‘Verduveld,’ zei hij. ‘Ik heb het zeker in mijn slaapkamer laten liggen. Ik ben zo terug.’

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer.! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag? Zei hij woedend, omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

donderdag 25 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (7)

 Op weg naar de hemel (7)

‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot je beschikking. Gebruik het dan ook.’

‘Maar er is niemand, lieverd.’

‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’

‘Er is geen eten in huis, er is niets.’

‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens. Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Het spijt me, Ik eet hier wel een broodje en dan kom ik naar huis.’’

Buiten mistte het iets minder, maar het was toch een lange eenzame rit met de taxi, en ze kwam pas tamelijk laat thuis in Sixty-second Street.

Haar man kwam uit zijn studeerkamer toen hij haar thuis hoorde komen.

‘En,’ zei hij, terwijl hij bij de deur van de studeerkamer bleef staan, ‘hoe was het in Parijs?’

‘We vertrekken morgenochtend om elf uur,’ antwoordde ze. Dat is definitief.’

‘Als de mist optrekt bedoel je.’

‘Dat doet hij nu al, het waait.’

‘Je ziet er moe uit,’ zei hij.’ Je hebt je vandaag zeker erg zenuwachtig gemaakt?’

‘Het was bepaald niet aangenaam. Ik denk dat ik maar meteen naar bed ga.’

‘Ik heb al een wagen besteld voor morgenochtend,’ zei hij. ‘Om negen uur.’

‘O, dank je wel lieverd. En ik hoop echt dat je niet van plan bent om weer dat hele end mee te rijden om me uit te wuiven`.

‘Nee,’ zei hij traag. Dat denk ik niet. Maar ik zie niet in waarom je onderweg niet even bij de club af kunt zetten.

Ze keek hem aan, en op dat moment was het alsof heel hij ver van haar vandaan stond, voorbij een soort grens. Hij was ineens zo klein en zo ver weg dat ze niet meer wist wat hij deed of wat hij dacht, of zelfs wat hij was.

‘De club is in de stad’ zei ze. Daar kom je helemaal niet langs als je naar het vliegveld gaat.’

‘Maar je hebt immers tijd genoeg lieve schat. Wil je me soms niet naar de club brengen?’

‘O ja, natuurlijk wel.’

‘Mooi zo tot morgenochtend negen uur dan.’

Ze ging naar de slaapkamer op de tweede verdieping en omdat het zo’n vermoeiende dag was geweest viel ze in slaap zodra ze in bed lag.

De volgende ochtend was mevrouw Foster vroeg op en om half negen was ze beneden, klaar om te verterekken.

Om even over negenen kwam haar man opdagen. ‘Heb je koffie gezet?’ vroeg hij.

‘Nee lieverd. Ik dacht dat je wel uitgebreid zou willen ontbijten op de club. De auto is er al. Hij staat al te wachten. Ik ben klaar om weg te gaan.’

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

woensdag 24 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (6)

 

Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar voren en sprak de man achter de balie aan.

‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.’

Ze ging terug naar haar man, die in de auto was blijven zitten, en vertelde hem het nieuws. ‘Maar jij hoeft niet te blijven wachten, lieverd,’ zei ze, Dat heeft geen zin.’

‘Dat ben ik ook helemaal niet van plan,’ antwoordde hij. Als de chauffeur tenminste denkt dat hij me veilig thuis kan brengen. Zou dat lukken chauffeur?’

‘Ik denk het wel,’ zei de man.

‘Zijn de koffers uitgeladen?’

‘Jawel meneer.’

‘Dag lieverd,’ zei mevrouw Foster, en ze boog zich voorover en kuste haar man vluchtig op de harde grijze haren van zijn wang.

‘Dag,’ antwoordde hij. ‘Goede reis.’

De wagen reed weg en mevrouw Foster bleef alleen achter.

De rest van die dag leek precies een akelige droom. Ze bracht het ene uur na het andere door op een bankje, zo dicht mogelijk bij de balie van de luchtvaartmaatschappij, en zowat om het half uur stond ze op om de klerk te vragen of de toestand al gewijzigd was. Ze kreeg steeds hetzelfde antwoord – dat ze moest blijven wachten omdat de mist ieder moment kon optrekken. ’s Avonds om over zessen werd er pas door de luidsprekers omgeroepen dat de vlucht was uitgesteld tot de volgende ochtend elf uur.

Mevrouw Foster wist niet goed wat ze moest doen toen ze het nieuws hoorde. Ze bleef nog minstens een half uur op haar bankje zitten, terwijl ze zich vermoeid en wazig afvroeg waar ze de nacht zou doorbrengen. Het leek haar afschuwelijk om van het vliegveld weg te gaan. Ze wilde haar man niet zien. Ze was doodsbenauwd dat hij op de een of andere manier toch nog zou weten te verhinderen dat zij naar Frankrijk ging. Het liefst was ze gebleven waar ze was en had ze de nacht op haar bankje doorgebracht. Dat was het veiligst. Maar ze was nu al doodmoe en het drong al gauw tot haar door dat zoiets belachelijk was voor een vrouw op leeftijd. Dus ging ze uiteindelijk naar een telefooncel en belde naar huis.

Haar man stond op het punt naar de club te vertrekken, nam zelf op. Ze vertelde hem het nieuws en ze vroeg of het personeel er nog was.

‘Iedereen is al we,’ zei hij.

‘In dat geval ga ik vannacht maar in een hotel, lieverd. En maak jij je maar nergens zorgen over.’

‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot je beschikking. Gebruik het dan ook.’

‘Maar er is niemand, lieverd.’

‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’

‘Er is geen eten in huis, er is niets.’

‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens. Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’

dinsdag 23 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (5)

‘Ik zal wel zien,’ zei hij. ‘Maar ik betwijfel het. Je weet dat ik iets tegen brieven schrijven heb, tenzij er iets bepaalds te schrijven valt.’

‘Ja, lieverd, dat weet ik. Laat het dan maar’.

Ze reden verder over Queens boulevard, en toen ze het vlakke moerasland naderden waarop Idlewild gebouwd is, werd de mist dichter en moest de auto vaart minderen.

‘O, hemel,’ riep mevrouw Foster uit. ‘Nu haal ik het vast niet meer. Hoe laat is het?’

‘Maak je toch niet zo druk,’ zei de oude man. ‘Het maakt toch niets uit. Die vlucht gaat toch niet door. Ze gaan met dit weer de lucht niet in. Ik begrijp niet eens waarom je de moeite genomen hebt om weg te gaan.’

Ze wist het niet zeker, maar het kwam haar voor dat zijn stem ineens een andere klank had, en ze draaide zich om en keek hem aan. Het was moeilijk om onder al dat haar enige verandering in zijn gelaatsuitdrukking te bespeuren. Zijn mond was het belangrijkste. Ze wilde, zoals vroeger al zo vaak had gewild, dat ze zijn mond goed kon zien. Uit zijn ogen viel nooit iets af te lezen, behalve wanneer hij woedend was.

‘Maar als het toch nog mocht vertrekken,’ vervolgde hij, ‘dan ben ik het natuurlijk met je eens – dan haal je het niet. Waarom berust je daar dan niet in?’

Ze wendde zich af en tuurde door het raampje naar de mist. Die scheen nog steeds dichter te worden, en ze kon maar net de kant van de weg en de berm erachter onderscheiden. Ze wist dat haar man nog naar haar zat te kijken. Ze keek hem vluchtig aan, en ditmaal merkte ze met iets van afschuw op dat hij strak zat te staren naar het plekje in de hoek van haar linkeroog, waar ze het spiertje voelde kloppen.

‘Is het soms niet zo?’ vroeg hij.

‘Is wat soms niet zo?’

‘Dat je nu toch al te laat bent, als het nog mocht vertrekken. We kunnen niet opschieten met dit noodweer.’

Verder zei hij geen woord meer tegen haar. De auto kroop langzaam voort. De chauffeur had een gele lamp ontstoken, die de rand van de weg bescheen, zodat hij in elk geval kon blijven rijden. Telkens doemden er koplampen van tegenliggers op uit de mist, sommige wit en andere geel, en ze werden de hele tijd gevolgd door één bijzonder fel licht vlak achter hen.

Plotseling stopte de chauffeur.

‘Daar heb je het al!’ riep de heer Foster uit. ‘We zitten vast. Ik wist het wel.’

‘Nee, meneer,’ zei de chauffeur, terwijl hij zich omdraaide. ‘Het is gelukt. We zijn op het vliegveld.’

Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar voren en sprak de man achter de balie aan.

‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.

maandag 22 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (4)

‘Mooi zo,’ zei hij. Hij bestudeerde haar aandachtig, terwijl hij zijn hoofd een beetje scheef hield. Hij had de merkwaardige gewoonte zijn hoofd scheef te houden, en het dan te bewegen met een serie kleine, snelle schokjes.  Hierdoor en doordat hij zijn handern ter hoogte van zijn borst had gevouwen, leek hij wel wat op een eekhoorn – zo’n vlugge, slimme, oude eekhoorn in het park.

‘Daar is Walker al, met je jas, lieverd. Trek maar gauw aan. ‘

‘Ik kom zo,’ zei hij. ‘Ik moet eerst nog even mijn handen wassen.’

Ze bleef op hem staan wachten en de grote butler stond naast haar klaar met de jas en de hoed.

‘Walker, denk je dat ik het mis?’

‘Nee, mevrouw,’ zei de butler. ‘Volgens mij haalt u het nog wel.’

Toen kwam de heer Foster terug en de butler hielp hem in zijn jas. Mevrouw Foster liep haastig naar buiten en stapte in de gehuurde Cadillac. Haar man kwam achter haar aan, maar hij daalde de stoep voor het huis langzaam af en bleef halverwege even staan om naar de hemel te kijken en de koude ochtendlucht op te snuiven.

‘Het is een beetje mistig,’ zei hij, toen hij naast haar in de auto kwam zitten. ‘En buiten de stad, op het vliegveld, is het altijd stukken erger. Het zou me niets verbazen als de vlucht was afgelast.’

‘Hè, nee lieverd, zeg dat nou niet – alsjeblieft!’

Ze zeiden niets meer totdat de auto de rivier over was, op Long Island.

‘Ik heb alles met het personeel geregeld,’ zei de heer Foster. ‘Ze gaan vandaag allemaal weg. Ik heb ze zes weken half loon gegeven en tegen Walker gezegd dat ik hem een telegram zal sturen  als we hem weer nodig hebben.’

‘Ja,’ zei ze, ‘dat heeft hij me verteld.’

‘Ik neem vanavond mijn intrek op de club. Het lijkt me wel aardig om voor de verandering eens op de club te logeren.’

‘Ja, lieverd, ik zal je schrijven.’

 ‘Ik zal af en toe even thuis langs gaan om te zien of alles in orde is en de post op te halen.’

‘Maar vind je eigenlijk niet dat Walker op het huis moet blijven passen?’ vroeg ze bedeesd.

‘Onzin, dat is nergens voor nodig. En dan zou ik hem ook nog zijn volle loon moeten betalen.’

‘O, ja,’ zei ze, ’natuurlijk.’

‘Bovendien weet je nooit wat mensen allemaal uitvoeren als je ze alleen in huis laat,’ vervolgde de heer Foster, en na die woorden haalde hij een sigaar tevoorschijn en stak hem aan met een gouden aansteker, nadat hij eerst het puntje verwijderd had met een zilveren sigarenknipper.

Ze bleef heel stil zitten, haar handen stijf ineengeklemd onder de autoplaid.

‘Schrijf je me? Vroeg ze.

‘Ik zal wel zien,’ zei hij. ‘Maar ik betwijfel het. Je weet dat ik iets tegen brieven schrijven heb, tenzij er iets bepaalds te schrijven valt.’

‘Ja, lieverd, dat weet ik. Laat het dan maar’.

Ze reden verder over Queens boulevard, en toen ze het vlakke moerasland naderden waarop Idlewild gebouwd is, werd de mist dichter en moest de auto vaart minderen.

zondag 21 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (3)

‘Lieve God’’, zij ze hardop. ‘Ik mis het vast, ik weet, ik weet, ik weet heel zeker, dat ik het niet haal.’ Het spiertje naast haar linkeroog trok als een bezetene. En haar ogen zelf stonden op het punt vol te schieten met tranen.

‘Hoe laat is het, Walker?’

‘Het is achttien minuten over, mevrouw.’

‘Nu mis ik het zeker,’ riep ze uit. ‘O, ik wou dat hij opschoot!’

Deze reis betekent erg veel voor mevrouw Foster. Ze zou helemaal in haar eentje naar Parijs gaan om haar dochter op te zoeken, haar enig kind, dat met een Fransman was getrouwd. Mevrouw Foster was niet weg van de Fransman, maar ze was zeer gesteld op haar dochteren bovendien verlangde ze er zo langzamerhand hevig naar haar drie kleinkinderen te aanschouwen. Ze kende ze alleen maar van de foto’s die ze in de loop der tijd ontvangen had en die ze overal in huis aan de muur hing. Ze waren beeldschoon, die kinderen. Ze was dol op ze. Telkens wanneer er een nieuwe foto arriveerde ging ze er mee in een hoekje zitten en bleef lange tijd teder naar die gezichtjes turen, op zoek naar die altijd zo belangrijke en ook bevredigende familiegelijkenis. En de laatste tijd kreeg ze steeds meer het gevoel dat ze de rest van haar leven eigenlijk in een stad waar ze niet in de nabijheid van haar kleinkinderen kon zijn en ze te logeren kon hebben en met ze kon wandelen en kadootjes voor ze kopen en ze zien opgroeien. Ze wist natuurlijk best dat het verkeerd en in zekere zin niet loyaal was om dergelijke gedachten te koesteren terwijl haar man nog leefde. Ze wist ook dat hij, hoewel hij zich niet langer actief bezig hield met zijn vele ondernemingen, er nooit in zou toestemmen om New York te verlate en in Parijs te gaan wonen. Het was al een wonder dat hij het had goed gevonden dat zij er allee naar toe zou vliegen en er zes weken zou blijven logeren. Maar o, wat verlangde ze er naar om daar voorgoed te mogen wonen en altijd in hun nabijheid te zijn!

Walker, hoe laat is het?’

‘Tweeëntwintig minuten over, mevrouw.’

Op hetzelfde moment ging er een deur open en kwam de heer Foster de hal in. Hij bleef een ogenblik staat terwijl hij zijn vrouw vorsend aankeek, en zij keek naar hem – naar dat kleine, maar nog altijd kwieke oude mannetje met enorm grote, baardige gezicht dat zo’n verbazende gelijkenis vertoonde met die oude foto’s van Andrew Carnegie.

‘Nou,’ zei hij. ‘We moeten zeker zo langzamerhand eens opstappen, als je dat vliegtuig nog wilt halen.’

‘Ja, lieverd – ja! Alles is klaar. De wagen staat voor.

‘Mooi zo,’ zei hij. Hij bestudeerde haar aandachtig, terwijl hij zijn hoofd een beetje scheef hield. Hij had de merkwaardige gewoonte zijn hoofd scheef te houden, en het dan te bewegen met een serie kleine, snelle schokjes.