zaterdag 29 juli 2023

EEN FEESTJE.

Ik heb me voorgenomen om niet aan het feest bij nicht Bianca te denken. ‘Feest’ heeft voor mij niet de klank, die het voor de meeste mensen heeft. Ik word niet vrolijk van het horen van dat woord. Geen dans- of  zangkriebels in mijn lijf … of  een gezelligheidsgevoel. Ook heb ik geen behoefte aan nieuwe gezichten.

Hoewel het eten en drinken me nog het minst afstoten, zit ik ook dáár ook niet op te wachten. Meestal zonder ik me af. Het liefst los ik in het niets op ... en dan heb ik het alleen nog maar over een feestje bij een ander. Laat staan een feestje bij me eigen. Dubbele gevoelens: ik nodig weliswaar Jan en Alleman uit te komen en tegelijkertijd hoop ik dat ze wegblijven. Hoewel dat  jammer zou wezen van de voorraad die ik in huis heb gehaald. Een maand na het feestje eet en drink ik er nog van.

Op mijn eigen feestje loop ik constant achter de feiten aan ... vergeet van alles: drankjes bijschenken, muziek opzetten, lekkere kaasjes voor op toastjes … de toastjes zelf.

Soms praat ik es met iemand over politiek, muziek of voetbal ; dan vergeet ik alles en iedereen …  ben alleen bezig met mijn gesprekspartner ... en als die mij dan wat te drinken vraagt, denk ik pas aan mijn andere gasten … die me dan al dorstig en hongerig zitten aan te gapen.

Stokbrood, denk ik meestal wèl aan, brie en camembert ook. Sommige gasten zijn echt aso met die Franse kaasjes. Twee grote stukken Franse kaas zijn in een mum van tijd op.  Terwijl er dan zeker nog anderhalf stokbrood over is … één of een paar gasten hebben zich de schompes zitten vreten ...éven kijk ik de andere kant op  … en weg is de kaas … ik had zelf trouwens ook nog wel wat gelust.

Nu zit ik met dat anderhalve stokbrood. Zet er maar een pot pindakaas naast. Tsja.

Ben vergeten wie het me zei: ‘Van alcohol ga je zo veel en zo dom zitten lullen, man’. Dus hou ik het maar op Rivella.

Feesten zijn meestal te druk, te chaotisch voor mij … zeker feesten bij een ander. Van het vele gelul, gelach, gevreet en gezuip, daar krijg ik de zenuwen van. Zelf doe ik me mond nauwelijks open. Ik glip zo onopvallend mogelijk de badkamer ik.  Daar nuttig ik wat hapjes en drink de meegesleepte fles Rivella leeg. Soms dut ik er nog een beetje in ook. Heerlijk rustig. Dàn is het voor mij pas een beetje feest.

De after party (bij mij thuis)is spekkie naar mijn bekkie. Ik zit alléén thuis. Eet en drink dan wat ik me die avond ontzegd heb. Beluister een cd van Bob Dylan of de Stones: keihard op mijn koptelefoon. Mijn koppijn is zó verdwenen.

Bianca mail ik, dat ik zaterdag niet kom.

 

vrijdag 28 juli 2023

GETILD.

Een harde schreeuw en tegelijk gekletter van metaal op steen. Het is spitsuur op de Beukelsdijk. Ik fiets ter hoogte van de Statentunnel. Tussen vrachtverkeer, autobus, personenauto’s en fietsers door ligt aan de overkant, op het fietspad een donkere jongeman onder een fiets. Met een verbouwereerd gezicht krabbelt hij op. Kijkt in het rond of de schuldige aan de valpartij nog in de buurt is. Vervolgens bekijkt hij zijn  beschadigde fiets.

Misschien dat ik die knul ergens mee kan helpen. Ik ga naar hem toe. Het duurt erg lang voor het stoplicht op groen springt dus knal ik met m’n eigen fiets door rood.  Wat je helaas zo vaak ziet: voetgangers en fietsers rijden in een keurig boogje om hem heen alsof er niks loos is.

Hij sleept zijn fiets het trottoir op. Ik ben bijna bij hem. Mijn fiets zet ik tegen de tunnelwand.

‘Ben je gewond?’. Wat een stomme vraag, zeg, want ik zie overduidelijk dat zijn linkerknie en zijn  rechterelleboog bloeden. Wat ik eigenlijk wil weten is of hij wat gebroken heeft. Hij spreekt goed Nederlands.

Uit mijn fietstas haal ik de verbandtrommel pak.

‘Nee meneer, dank u wel, dat hoeft echt niet, ik ben hier vlakbij huis en mijn moeder is verpleegster.’

‘Het is wel belangrijk dat die wonden snel ontsmet worden.’

‘Ja eh … Nee, bedankt, dat doet mijn moeder ook dadelijk wel.’

Ik dring niet verder aan; hij vertrouwt dit zijn moeder duidelijk meer toe.

Dan stapt er opeens kordaat een dame op de jongen af. Ze negeert mij en duwt me zelfs opzij:

‘Je hebt een flinke smak gemaakt.  Ik kwam aanlopen en zag het  vlak voor mijn neus gebeuren. Gaat het een beetje, jongeman?’

Hij knikt.

Dan richt ze zich tot mij: ‘Meneer, ik waardeer het bijzonder dat u deze jongeman te hulp komt; dat gebeurt nog maar zo zelden tegenwoordig. Veel succes ermee, hè.’ En weg was ze.

Het zou me niet verbazen als de jongen uit Nigeria kwam, met zijn zeer donkere huidskleur en een gezicht met duidelijk Europese trekken.

Als Ik hem vraag of hij niks gebroken heeft, haalt hij zijn schouders op:

‘Ik weet het niet. Ik heb nergens pijn, dus zal er niks ernstigs aan de hand zijn.’

Met een beteuterd gezicht staart de jongen naar zijn fiets. Het ding dat op het trottoir ligt, lijkt in de verste verte niet meer op een fiets. Het frame is gebroken. Hoe dat kan? Simpel. Een junk verkoopt hem die fiets voor tien euro. Bij Centraal. Nog geen tien minuten geleden.  De fiets ziet er mooi uit … zit goed in de zwarte verf. De zwakke plekken zijn door die junk slim gecamoufleerd … toch crasht de fiets  binnen de kilometer, vier minuten rijden van Centraal.

De jongeman kan niks anders doen dan het fietswrak bij de Statentunnel achterlaten. Ik bel de Roteb wel even om het op halen.

‘Ik ga naar huis, meneer. Dank u wel nog.’

‘Graag gedaan, jongen. Hoe heet je?’

‘Abayomi’.

‘Oké! Mijn naam is Jos. Tot ziens Abayomi.’

donderdag 27 juli 2023

MAAR WEER EENS NAAR BLIJDORP.

Het is weer net als vroeger: nooit alléén maar wel àltijd eenzaam. Elke dag koppijn. M’n hoofd voelt aan alsof het twee keer zo groot is. In de krant lees ik alleen de sportberichten. Met name voetbal. Dáárvan vallen mijn ogen al dicht.

Eigenlijk is het niet alleen mijn hoofd, dat dubbel zo zwaar aanvoelt. Ook mijn voeten. Mijn handen. Mijn benen. Precies weet ik het me niet te herinneren maar dat gevoel van lamlendigheid van toen, lijkt veel op hoe ik me nu voel.

Dan ben ik veertien en dagelijks omringd door mijn moeder, drie zusjes, drie broertjes en op school door nog eens een stuk of dertig klasgenoten.  Ik ben blijven zitten in de tweede klas van de hbs. Voor de meeste zittenblijvers is het makkelijk leren. Je krijgt alle leerstof immers voor de tweede keer. Ik vind alles nog net zo moeilijk …  Ik heb er zwaar de pest dat ik doubleer.

Ik ga vandaag maar weer eens naar Blijdorp. Waarom? …. Zou niet weten. Uit verveling misschien. Ik laat de fietssleutels thuis. Ik wil niet binnen een uurtje weer terug zijn en me de rest van de dag rot vervelen. Neem wat boterhammen, een appel, een banaan, een flesje Fanta Orange mee; ook  een een zak ongepelde pinda’s voor de apen.

Lopend ... traag lopend (ik kan niet anders) ga ik naar de dierentuin. Ik ga een jaarabonnement kopen. Met de Rotterdampas. Kost dan zevenendertig euro vijftig. De helft van normaal.

Ik ben tien en speel  ‘paardje’ met Guusta, een vriendinnetje. Dat gaat zo: het midden van het touw, van twee á drie meter, wordt in mijn nek gelegd, het linker uiteinde van het touw gaat voorlangs over mijn linkerschouder, onder mijn linker-oksel door en het rechter uiteinde van het touw gaat aan de rechterkant net zo. De twee uiteinden van dat touw zijn dan teugels. Dat paard ben ik. Als een echte cowboy laat Guusta de teugels vieren als het paard in zijn eigen tempo mag lopen. Mijn vriendinnetje slaat het paard met de teugels (liefdevol) op zijn rug als het harder moet lopen. Soms houdt ze teugels strak gespannen. Het paard lóót dan wel maar komt nauwelijks vooruit. Zó loop ik dus naar Blijdorp. Zeker tien anderen zijn vòòr mij aan de beurt, die komen ook voor  zo’n voordelig jaarabonnement. Ik eet mijn twaalfuurtje  op een bankje voor de oude ingang.

Vlak voor de kassamedewerkers  aan hun lunchpauze toe zijn, ben ik aan de beurt. Koop mijn jaarabonnement.  Voor de halve prijs.

Nog steeds met frisse tegenzin maak ik gebruik van mijn abonnement. Op mijn gemak wandel ik van de oude naar de nieuwe ingang. Als ik nu aan die, slopende, wandeling door Blijdorp terugdenk, herinner ik me alleen, die tergend-traag herkauwende kameel, met beide lege bulten plat op zijn rug. 

Hoe is het toch mogelijk, dat ik die dartele, frisse, speelse, jonge ijsbeertjes, waar iedereen zo euforisch over is, gemist heb.  Ik liep er net vlak langs. In trance … dat moet wel.

Geen aap gezien ... pel die pinda’s en eet ze zelf maar op … net buiten de nieuwe ingang …. had al een beetje trek.

 

woensdag 26 juli 2023

ARTSEN

 Ik ben patiënt bij een huisartsenechtpaar. De man vind ik prettiger dan de vrouw. Echt groots is hij niet …  maar neemt de tijd voor je, is vriendelijk. Een paar keer maak ik mee dat hij zich niet kan beheersen. Zo maar ineens zit hij te vloeken! Ik vraag me wel eens af of hij Gilles de la Tourette heeft.

Mijn pink groeit krom. De dokter laat me foto’s maken en ik moet de uitslag doorbellen. De doktersassistente vindt dat het meevallen: ‘kijk het maar even aan’. Nou, ik kijk het even aan, tot die pink niet krommer meer kan.  Dat vertel ik de dokter. Dan staat hij gepikeerd op en zegt:  ’aankijken, even aankijken, u laat uw vinger, godverdomme, toch niet zo ‘alle jezus’ kromgroeien? Dan moet u  gewoon eerder bij me langskomen!’

‘Ja,’ zeg ik toen, wat geschrokken,‘ maar zeg dan hoe làng ik het moet aankijken, want als die foto’s gemaakt worden, is die pink al zo krom als een klein banaantje. Ik weet wel hoe het gegaan is, dokter. U heeft die foto’s destijds niet eens gezien. Als ik uw assistente erover bel, werpt ze een terloopse blik op die foto’s. Op eigen houtje adviseert ze me om het maar ‘even aan te kijken’. ‘Als ik het nog langer blijf aankijken , moet ik heel lang zoeken naar mijn pink.’

Het is duidelijk merkbaar: de dokter ‘not amused’. Een zenuwtje  trilt van zijn linker neusvleugel naar zijn linker mondhoek en tegelijkertijd knippert hij onregelmatig met zijn rechteroog.

‘Ik geef toe dat ik hier ‘kanker’ wat duidelijker over had kunnen zijn. God alle Jezus!! Ik zal u nu meteen verwijzen naar ‘tering!’ het ziekenhuis om uw pink recht te laten zetten.’

En binnen drie weken staat ie weer kaarsrecht.

De echtgenote ook arts. Met een schijnbaar vriendelijke toverfeeënglimlach haalt ze de patiënt op in de wachtkamer. Ze draait zich. Loopt naar haar spreekkamer. De glimlach heeft plaats gemaakt voor een asgrauwe blik. Pas als ze de patiënt van achter haar bureau weer aankijkt tovert ze de valse glimlach op haar gezicht. Het straalt er bij haar zo duidelijk  vanaf: wat een afschuwelijke baan heb ik! Maar: ik blijf lachen.

Als ik nog maar net bij dat huisartsenkoppel ben, neem ik haar meestal. Nooit heb ik iets bijzonders behalve die ene keer. Ze valt door de mand. Ik heb aambeien. Ik geef toe: geen appetijtelijk klusje voor een arts maar ik mag van een professional toch verwachten, dat ze dat aan kan. Ik heb het woord ‘aambeien’ nog niet uitgesproken of ik zie haar kokhalzen terwijl ze kortaf zegt: ‘Uw onderlichaam ontkleden en op de behandeltafel gaanliggen. Ik ben zo bij u.’

Jammer dat ik haar gezicht niet kon zien, toen ze mijn billen uit elkaar moest houden om mijn aambeien te inspecteren met haar zaklantaarntje in haar mond.

‘Kleedt u zich maar weer aan.’ ‘Het is niet verontrustend. Ik schrijf een zalfje voor. Na elke stoelgang dun smeren. Tot ziens. Als u last blijft houden, zie ik u terug.’

 

Terwijl ze dat zegt, kotst ze haar eikenhouten bureau onder. Enkele spettertjes belanden op mijn gezicht en mijn T-shirt.

dinsdag 25 juli 2023

MIJN SLEUTELBOS.

 

Die aansteker, die cigaretten, daar gaat het niet om. Veel verontrustender is het dat mijn sléútelbos, úit het gat in mijn broekzak, via de Erasmusbrug, de Maas in is gevallen ……tenminste …..die zou de  Maas in gevallen zijn, als er niet toevallig een bootje voer op de plek Ik hoop niet dat iemand die sleutels op zijn kop gekregen heeft want dan is tie nog niet jarig … en ik ook niet trouwens  … hoewel ik er eigenlijk niks aan kon doen. Misschien kan ik t.z.t. een beroep doen op mijn WA-verzekering.

Ik weet me geen raad nu. Ga ik het redden om op tijd bij de aanlegplaats van het bootje te zijn? Die sleutels móé ik echt hebben. Het is de enige sleutelbos die ik heb. Ik heb niemand een reservebos gegeven. Niet uit wantrouwen ... ik heb er nooit bij stil gestaan.

Ik houd mijn blik gericht op het bootje en zet het op een rennen, de Zwaan af in de richting van het Centrum. Als ik nou een huurhuis had, zou de huisbaas wel reservesleutels voor me hebben; weinig kans nu. Ik breek m’n nek bijna over een Cola-blikkie … met zwiepende armen houd ik me nog net staande. Af en toe werp ik een blik naar links; ik zie het bootje langzaam naar de kade varen. Eer het bootje kan aanleggen, zijn we alweer een half uurtje verder. Er ligt namelijk een aantal rondvaartboten in de weg, waar omheen gevaren moet worden. Ik heb minimaal een half uur nodig; als het een beetje meezit kom ik gelijk met het bootje aan. Ik hoor een ambulance naderen … even houd ik mijn vaart in. Hij rijdt door tot aan de eerste vrije aanlegplaats langs de Kade. Met zwaailichten blijft de ambulance langs het water staan. Ik ben ondertussen weer gaan rennen ….. ben behoorlijk moe …….. het zweet gutst van mijn hele lichaam. Het is de hele dag al stikbenauwd.

Onderaan de brug ga ik links, over het Willemsplein, naar de ambulance. Ik moet  langs de Spidoboten en de talloze toeristen die Rotterdam komen bewonderen: ‘Effe weg wezen, nou!!’ Hard lopen hier kan haast niet. Keer op keer staat een Rotterdampas-figuur in de weg …. die gratis een heel half uur lang wil meevaren met de Spido. ‘Opzij! Opzij! Opzij!’

Het bootje vaart nu naar de kant. Ik ben er bijna, de mensen op het bootje zwaaien licht paniekerig richting ambulancepersoneel, dat staat te popelen om het bootje op te springen … eerst afmeren. Ik kom aangehold; ben er bijna. 

Onrustig gebarend roepen passagiers van het bootje: ‘Hierheen, vlug, kom gauw, schiet op.’ De ambulancebroeders gaan aan boord, daar ligt een man met een bloedende hoofdwond … maar wàt zie ik achter die man in de boot liggen?? Mijn sleutelbos! Ik spring ijlings op de boot, pak mijn sleutels en ren de Erasmusbrug  weer op.  

In alle drukte vergeet ik helemaal om me om het slachtoffer te bekommeren. Maar ach, wat is het nou alles bij elkaar? Een beetje bloed. Valt toch best mee?! Had slechter kunnen aflopen. Het belangrijkste is toch dat ik mijn sleutelbos weer terug heb, nietwaar?

maandag 24 juli 2023

DE POT.

 

De pot.

 Mijn psychiater, Otto, belt, ik moet langs komen. Vreemd! Normaal moet ik hèm bellen of ik bij hem  mag komen. Is hem misschien verteld, dat ik aan het gokken ben, dat ik te jonge dames versier, ruzie zoek of rondloop in een oranje kostuum met dito bolhoedje. Dat zijn voor Otto redenen om me ‘op het matje’ te roepen. Zulke gedragingen zijn namelijk niet ondenkbaar met die malle stoornis van mij.

Om 13.00 uur zit ik in de wachtkamer.13.05 uur loopt Otto langs de wachtkamer met een dubbele bruine boterham in zijn hand. Zo te ruiken met pindakaas. Otto loopt om 13.07 uur (nog steeds op zijn dooie gemak) zijn boterhammetje op te peuzelen, als ik vanuit de wachtkamer zijn spreekkamer in loop.

‘Hé eh, Jee! Ik ben nog aan het lunchen. Wacht maar even in de wachtkamer.’

‘Neen, dat doe ik ‘even’ niet, Otto! We hebben een afspraak om 13.00 uur en het is nu 13.08 uur. Ik wacht op je in jouw kamer.’

Iets later komt Otto zijn kamer binnen en probeert leuk te doen. ’Ik hoop dat je het niet erg vindt als ik praat met consumptie. Je gaf me niet eens de kans om mijn mond leeg te eten.’ Nu weet ik het! Er zit inderdaad pindakaas op. Pindakaas met kleine stukjes noot.

‘Je praat inderdaad met consumptie, Otto. Kijk, hier, op mijn linkerwang een klein stukje noot.’

Otto gaat achter zijn beeldscherm zitten en houdt zich van de domme.

‘Wat heb ik misdaan, Otto?’

‘Niks, man!  D’r is iets loos met je nieren.’

 

Om in balans te blijven moet ik lithium slikken. Lithium is slecht voor mijn nieren. Elke drie maanden moet ik bloedprikken om het lithiumgehalte te checken. Het lithiumgehalte is nu te hoog . Code rood voor mijn nieren. Dat moet Otto even aan mij kwijt.

‘Slik je gvd jarenlang trouw je medicijnen, gaan als beloning  je nieren naar de kloten, ’denk ik vol zelfmedelijden.

Hoe erg het is moet onderzocht worden. Otto moet nu niet mijn bloed maar mijn pies hebben. Vierentwintig uur lang moet ik plassen in een pot. Die geeft Otto mee. Tweeëneenhalve liter urine gaat daar in. Overmorgen wil Otto die pot weer vol terug hebben.

De dag dat ik die pot moet vol plassen is het  mooi weer. Ik ga fietsen. Thuis heb ik al wat gepiest. De pot gaat in de rugzak, doe er een banaan, een appel en een broodje bij en fiets richting Zoetermeer. Onderweg neem ik wat plaspauzes … diep weggedoken in het struikgewas. Niemand hoeft me met die pot te zien hannesen.  Als ik thuis ben is pot half vol.

Tot morgenochtend moet ik daarin plassen. Ik zet de pot naast mijn bed.  ’s Nachts komen er nog drie plasjes bij.  Mijn ochtendpies kan er eigenlijk niet meer in. Ik hang mijn plasser boven de pot  en hupsakee, … oh nee, ik het niet meer ophouden …  de pot loopt over … de warme urine over mijn handen, mijn voeten.

Mijn nieren blijken aangetast. Dat kan fataal zijn. Ik moet ingesteld worden op andere medicijnen … en elke dag veel drinken helpt misschien ook: twee liter per dag, water, helaas geen wijn.


zondag 23 juli 2023

ROZE

Roze.

Het is nu half zes.  Ik heb nog geen minuut geslapen deze nacht. Daarom ben ik maar achter de pc gekropen om dit stukje schrijven. De vorige drie nachten heb ik wel geslapen maar slecht. Woensdag drie uur, donderdag twee uur vrijdag een uur  en nu dus niks. Slechter dan vannacht kan het niet. Misschien heeft het er mee te maken dat mijn medicijncocktail pas veranderd is. Maar dit moet niet  veel langer duren. Zo weinig slapen kan funest zijn voor mij. Als ik komende nacht weer zo slecht slaap verdubbel ik gewoon maandag de voorgeschreven dosis lorazepam, mijn slaappil, want ik moet dan echt slapen. Volgende week dinsdag heb ik een afspraak met mijn psych, dan moeten we het er maar over hebben, hoe verder. 

Drie jaar terug had ik ook zo’n slapeloze periode. Die was erger. Vijf nachten achter elkaar deed ik geen oog dicht. Ik hield me aan goed bedoelde tips van mensen in mijn omgeving, familie, vrienden en professionals. Geen koffie,  geen tv, geen pc, niet te laat sporten, niet te laat eten, geen alcohol, enzovoorts. Na het avondeten at ik niks meer en ik dronk alleen de lafste aller laffe thee’s: kamille thee. Maar slapen? Ho maar! Vreemde ervaring die slapeloosheid. De eerste drie nachten voelde ik me net een reiziger in een trein met geblindeerde ramen. Ik lag roerloos en gedachteloos. Ook zonder besef van tijd, dat pas weer ging dagen bij het opkomen van de zon. Met een zwaar hoofd, zo’n hoofd dat je krijgt als je te veel hebt gezopen, stond ik op en maakte me klaar voor de dag.

Alles wat ik lees komt drie keer zo traag binnen en op straat moet ik extra voorzichtig zijn want ik zie alles net te laat. Ook lieve buren groet ik niet. Ik zie ze gewoon niet en mijn vrouw krijg daar moppers over. Ik ben kortom een beetje in trance.

Na de vierde en vooral de vijfde nacht, denk ik echt dat ik gek word. De nachttrein is de vierde nacht nog wel hetzelfde maar er reisden dol dwaze figuren mee. Het begint ermee dat de conducteur in een  roze outfit binnenkomt.

‘Dames en heren, goede nacht, mag ik uw plaatsbewijzen zien, alstublieft’. Hij is nog nauwelijks uitgesproken of een uitgesproken chagrijn, Maarten van Rossum, naar mijn idee, loopt op de conducteur af, zet hem een pistool (duidelijk een waterpistool) op zijn hoofd en zegt: ’Stop toch potverdikkeme met die please-riedel; ‘dames en heren, goede nacht enzovoorts'. Blaf de reizigers gewoon bars toe: 'Plaatsbewijzen!’ De conducteur gehoorzaamt van Rossum, die weer naast zijn vrouw gaat zitten en haar voor de grap in haar décollete'spuit.  

Maar ach, deze norse conducteur die, in z’n roze boxershort, op zijn roze schoenen 'Plaatsbewijzen’  blaft, werkt slechts op de lachspieren.

Ik zit met mijn ogen open en ervaarde de scene van zojuist alsof ik er midden in zit en er toch niks mee te maken heb.  Precies wat de treinreizigers vandaag de dag doet: toekijken hoe een conducteur wordt doodgeslagen.

Het is geen droom, die vierde nacht. Ik ben klaarwakker. Heel flauwtjes is de zon aan het opkomen. Medereizigers zijn in geen velden of wegen meer te bekennen. 

Ik sterf van de koppijn. Ga douchen. Die achterlijke roze outfit deponeer ik bij het COC. Komt misschien nog van pas bij de gay-parade 2024.