zaterdag 5 november 2022

WEGGEEFGELD.

Voor mij had het niet gehoeven, die energiecompensatie. Ik heb het niet nodig. Ik heb in 2019 een puik contract afgesloten met Eneco. In oktober krijg ik maar liefst vierhonderdvijftig euro terug; mijn nieuwe maandtermijn is vastgesteld op dertig. Om mij heen huilverhalen over gemiddeld vierhonderdvijftig bijbetalen en de nieuwe maandelijkse termijn van honderdvijftig euro. Armoe troef. Mijn contract loopt tot en met oktober 2023, dus ik zit voorlopig zit goed.

‘Geef toch weg dat geld, man,’ klinkt een stemmetje in mijn hoofd.

Ik heb een zus die eigenlijk op de voedselbank zou moeten liggen maar het verdomd om er naar toe te gaan. Op zich zou ik haar die poen wel willen schenken. Ik vind alleen, dat ze zelf eerst eens wat meer moeite moet doen om uit de shit te komen. Laat haar allereerst eens gebruik gaan maken van de voorzieningen waar ze sowieso recht op heeft als alleenstaande moeder. Mijn oudste broer komt vaak bij haar. Hij stopt haar regelmatig wat toe. Zó knoopt ze de eindjes met moeite aan elkaar.

Ook mijn buurvrouw  zou dat geld goed kunnen gebruiken. Zij moet rondkomen van vijftig euro per week. Drie volwassen kinderen heeft ze. Die rijden stuk voor stuk in peperdure SUV’s.  Zij zullen als het er op aan komt ongetwijfeld hun oude moeder uit de nood helpen. Daar hoef ik me niet druk over te maken.

Ik kan wat overmaken naar een goed doel. Keus genoeg. Wat me echter tegenstaat aan die charitatieve instellingen? Hun directeuren graaien handenvol geld uit de opbrengsten van inzamelingsacties. Die goede doelen, puur, gun ik van harte mijn driehonderdtachtig euro. Die graaiers niet.

Ja! Ik geef het gewoon aan mijn zonen. Ik heb er twee. Ieder honderdnegentig euro. Voelt in eerste instantie prima maar ik denk, dat ze niet willen, dat ik dat geld weggeef. ‘Ga er zelf eens iets leuks mee doen’, hoor ik ze al zeggen. Dus dat valt ook af

Mijn lucratieve energiecontract loopt dus in oktober 2023 af. Wie weet hoe hoog die inflatie nog oploopt. Misschien wel tè hoog. Daarom houd ik die eerste honderdnegentig euro voor mezelf, als  appeltje voor de dorst.

Dan heb ik er nog altijd honderdnegentig  over om weg te geven .. of neen, béter: samen met wat spaarcentjes , koop ik nieuwe laptop. Kan ik mijn columns voortaan fijn op tikken.

Uiteindelijk heeft de energiecompensatie  zo nog een mooie bestemming gekregen. Hoewel ik er net zo lief iemand blij mee had gemaakt, hoor.

         

vrijdag 4 november 2022

HAP, SLIK, WEG.

Mijn broer Simon, is eenenzestig en functioneert op het niveau van een peuter van anderhalf. Hij woont in Strijen, althans daar staat zijn bed, in een Instelling voor verstandelijk en lichamelijk gehandicapten. Ik ga een paar uurtjes bij hem op bezoek.

Qua conditie is hij nog een van ‘de besten’ daar. Hij is voornamelijk verstandelijk gehandicapt. Heeft dan wel suikerziekte en is half blind, een rolstoel heeft hij niet nodig en met zijn begeleiders kan hij redelijk communiceren. Zijn vijf medebewoners zijn dubbel gehandicapt: er valt geen woord met ze te wisselen en ze hebben allen een rolstoel of een ander hulpmiddel nodig om zich voort te bewegen.

Als ik die zondagmiddag bij Simon op bezoek ga, zit hij met vijf andere bewoners plus de begeleidsters Toosje en Edith, aan de patat-mèt. De borden zijn net vol geschept. Ik mag ook aanschuiven maar sla de uitnodiging af. Ik heb net een groot bord muesli naar binnen gewerkt. Patat wordt blijkbaar ook hier als een lekkernij  beschouwd, gezien de grote, hongerige ogen van de meeste bewoners.

Mijn broer lust alles. Hij is een (broodmagere) veelvraat en een razendsnelle eter. Als hij de kans krijgt tenminste. Want de leiding hier, wil hem eetmanieren bijbrengen. Zijn hele leven lang heeft hij zijn eten zonder te kauwen naar binnen kunnen proppen en net nu de tandarts zijn laatste paar tanden en kiezen heeft getrokken, roept de leiding in koor: ‘Simon, kauwen!!’ Het valt om de donder niet mee voor hem, om te kauwen met dat sompende tandvlees. Ze zullen het wel goed bedoelen. Een begeleidster heeft de patatjes voor Simon in kleine partjes gesneden , hij prikt ze één voor één aan zijn vork en … hap, slik, weg.

‘Nee, Simon, even wachten. Simon!! Eerst je mond leeg eten,’ zegt begeleidster Toosje, ‘én kauwen!’. Zij kijkt hem streng doch liefdevol aan en houdt nu onverbiddelijk zijn hand met vork vast tot ie zijn mond leeg heeft. Zolang zijn hand vastgehouden wordt zit Simon onrustig te bouncen in de richting van zijn bord en weer terug. Zodra Toosje zijn hand loslaat pakt hij zijn flitsende eettempo weer moeiteloos op.

Helemaal weggedrukt op de zitting van haar rolstoel, zit vijftig plusser Karin, een piepklein, gremlin-achtig wezentje, moeilijk te doen. Bij elk patatje dat haar aangeboden wordt draait  ze demonstratief haar hoofd om, slaakt een kreet die door merg en been gaat, steekt haar tong uit en wanneer het patatje uit haar zicht is verdwenen, likt ze met haar buitensporig grote tong aan haar rechter bovenarm, van onder naar boven. Dan weigert ze nòg eens een patatje … weer die kreet en weer likt ze aan haar bovenarm … een ritueel dat zich nog enkele malen zal herhalen.

Ik schrik me te pletter, als epilepticus Tom, die, uit voorzorg, met een soort wielrennershelm aan tafel zit, van zijn stoel dondert en beangstigend gaat liggen stuiptrekken en schuimbekken. Van schrik heb ik een deel van mijn inmiddels lauw geworden  koffie over mijn witte overhemd gegooid ….. de anderen hier zijn dat blijkbaar van Tom gewend. Hoe dan ook: ze laten zich de patatjes er niet minder om smaken. Geduldig wordt Tom weer door beide begeleidsters in de eethouding gehesen; nog even het schuim van zijn mond en klaar is hij weer.

 

Harold is een langzame eter, hij is de incontinente senior van de groep (tegen de zeventig schat ik hem). Hij zit de godganse dag met een halve theedoek in zijn mond te soppen … ook onder het eten gaat hij daar het liefst mee door. Hij heeft er bolle wangen van gekregen. Hem die theedoek ontfutselen  is schier onmogelijk. Na elk patatje gaat die doek weer naar binnen.

De tijd breekt aan voor het altijd feestelijke toetje: Simon volgt vanaf de eettafel met een begerige blik, alle bewegingen van Edith en Toosje in de keuken. Zij maken voor ieder een beker yoghurt met sinaasappelsiroop en zij lossen daarin de noodzakelijke medicijnen op. Een klusje dat alle aandacht opeist van de dames.

Simons toetje staat nog maar goed en wel voor zijn neus of hij grijpt het met twee handen vast, flapt zijn buiten proportionele  tong uit zijn mond, klapt die tegen de beker en gooit de hele inhoud in  no-time achter in zijn keel. Zijn van gulzigheid nog waterige ogen schieten zowat uit zijn kassen als hij de hardste boer van de dag laat. De koffie heb ik godzijdank inmiddels al op.

Met een natte washand poetsen Toosje en Edith nog even de gezichten schoon en niet eerder dan na het gristelijke danken, mag iedereen van tafel.

Ik wandel met Simon nog een uurtje in het fraaie park vlakbij de instelling. Zingen doen we dan ook. Hij kent nog aardig wat liedjes. Simon brult alléén de laatste paar woorden van elke liedregel mee:

-          ‘ … slaapt gij nog …’

-          ‘… witte stippen …’

-          ‘ … toemba, toemba … ’

-          ‘ … zo zwart als roet … ‘  (dat mag dan nog).

‘Hoe zorgeloos kan het leven toch wezen?’ Met  dank aan Toosje en Edith!

donderdag 3 november 2022

TOEDELEDOKIE.

Ik heb duidelijk de hongerwinter niet meegemaakt. Normaal gesproken vind ik het lekker eten: aardappelen, bietjes en een bal gehakt, in een beetje vette jus. Meestal eet ik er dan nog zo’n grote, dikke zure bom bij. Maar de maaltijd van vandaag is helaas niet te vreten. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen, dat zowel de aardappelen als de bal gehakt, afzonderlijk goed eetbaar zijn. Alleen die bieten, hè, nee, dat is he-le-maal niks! En een maaltijd is eigenlijk pas lekker als àlle bestanddelen een ruime voldoende scoren. Want alléén aardappelen eten, die gedoopt zijn in vette jus, dat is nou niet bepaald een delicatesse. Puur alleen dat balletje eten, ja, dat lukt wel. Die bal is goed binnen te houden. De ballen van vandaag zijn gemaakt van rundergehakt, met zout, peper en paprika; wat paneermeel, een eitje en twee teentjes knoflook; gebraden  in verhitte boter met daarin een uitje gefruit en tot slot nog twee scheutjes  ketjap manis erover. Prima gelukte ballen. Na de aardappelen heb ik ze lekker opgepeuzeld. Die klote-bieten verzieken eigenlijk mijn hele eten. Ze zien er al sowieso niet úít. Om te beginnen zijn ze al nauwelijks rood te noemen, die bieten … eerder donkerbruin. Doorgaans koop ik hele, gekookte bieten, waar ik de steel en de wortel vanaf snijd en die ik dan schil. Vervolgens schaaf ik (met de kaasschaaf) de meestal prachtige rode bieten in plakken. De bietjes van déze avond zijn niet gekocht als hele, min of meer ronde  bieten maar als in kleine vierkante stukjes gesneden biet. Op de verpakking wordt geadviseerd deze vierkantjes tien minuten te koken alvorens ze te op te dienen.

Ik schep mijn bordje vol en proef de aardappel (met jus), lekker. De bal, heerlijk. De zure bom, prima! Dan de bietjes: ze zijn zo hard  als rauwe snijbonen. Na één hap is het voor mij duidelijk: ik laat het bij die andere beter te pruimen bestanddelen van deze maaltijd en schuif de berg ‘bietjes’ de toiletpot in ….‘toedeledokie’ noem ik dat.

Gelukkig is het toetje lekker. Het kan altijd gebeuren dat een maaltijd niet te pruimen is: dan zorg ik altijd voor een lekker toetje. Deze keer is dat een precies goeie doyenné du comice, de heerlijkste peer van de wereld.

Het komt echt maar zelden voor dat ik een maaltijd of een deel van een maaltijd laat staan. Ik kan me twee eerdere situaties herinneren, waarin ik maaltijden wegkieper. Sambal – boontjes heb ik gemaakt. Ik doe daar veel te veel sambal in. Nog geprobeerd om het te eten met een schijf komkommer bij elke hap … helpt niet .... met een slokjes water een hap sambal boontjes wegspoelen …. geen kans …  na drie of vier happen stop ik er maar mee … toedeledokie

Het tweede mislukte gerecht, dat ik me herinner, is de ‘goed gevulde preisoep’. Die soep moet gebonden worden. Met dessertrijst en geraspte aardappel. Ik doe er daar wat te veel van in, zodat er niet meer geroerd kan worden:  de pollepel blijft rechtop in de pan soep staan als in een bak cement. Ook deze soep dus weer ….. toedeledokie.

 

  

woensdag 2 november 2022

KWETSEN

 Annie zegt dat ze een avondje is wezen stappen. Arie, haar man heeft dan toevallig net avonddienst.

’Wezen stappen? Met wie?’

‘Wat ‘met wie’?

‘Gewoon, met wie ben je wezen stappen?.

‘Dat ga ik jou niet vertellen. Nee, ik vind het onnodig kwetsend zowel voor hem als voor jou. Ik denk dat het voor jou niet echt oké zou zijn, als ik je over al mijn kleine verliefdheden zou gaan vertellen.’

‘Àl je kleine verliefdheden? Zijn het er dan zo veel dan?’ vraagt Arie.

‘Ik weet niet precies hoeveel, hoor, maar het gaat altijd wel weer snel over.  En het gebeurt alleen maar in mij hoofd, hè. Die ander heeft er geen idee van. Ze zijn meestal van op mijn werk. Soms heb ik wel eens twee verschillende op één dag. Het gebeurt óók dat ik er in een hele maand maar één. Heb jij dan nooit zoiets?’ vraagt Annie.

‘Ehhh, om je de waarheid te zeggen …. Ja … ik heb nu bijvoorbeeld zo’n affairetje  met …’

‘STOP! Dat wil ik niet horen. Wat jij met een ander hebt, wil hebben of denkt te hebben, dat hoef ik he-le-maal niet te weten. Van mijn dingetjes zal jij weinig last hebben, schatje, nee,  want ik doe er meestal toch niks mee,’ zegt Annie.

‘Mééstal doe je niks met zo’n verliefdheid?’ …. ’meestal…’

‘Nou ja ik bedoel niet helemaal niks, natuurlijk: ik haal wel eens een kopje koffie voor hem of geef hem een speculaasje, als hij trek heeft; ik lach vriendelijk naar hem als ik hem in de metro tegenkom. Met sommigen doe ik inderdaad helemaal niks: dan kijk ik stuurs voor me uit, als hij naast me zit. Wat ik wil zeggen is:  jij hoeft heus niet bang  te wezen dat je iets te kort komt, hoor. Want het is allemaal even vluchtig even luchtig; het is meestal zo weer voorbij. Een heel enkele keer wordt het wel eens wat heftiger …’ zegt Annie.

‘Ja, zo had ik laatst een tamelijk heftig en vluchtig contactje met Loreena,’

‘Hè ,dat had je nou niet moeten zeggen, wat zei  je nou? …… Loreena ……. wat? …, toch niet die stagiaire bij jou op je werk?  Heb jij daar wat mee gehad? Die is toch veel te jong voor jou!

‘We zijn na het werk wat gaan drinken in die Irish pub tegenover ons werk. Aan de bar gezeten, gedronken, gepraat,  gelachen, gestreeld. Ik breng Loreena even naar huis, achter op de fiets. We hebben gezoend. And that’s it!’

‘Zo dus jullie hebben gezoend? Getongd  soms? Nee, dat zal wel niet, hè?’ ‘Nee, Loreena en ik hebben afscheid genomen met een zoen op de mond. Met gesloten mond. En maak je er nou alsjeblieft niet onnodig druk om, want dit stelt gewoon allemaal niks voor. Loreena heeft een heel leuk vriendje en ik heb een leuk vrouwtje en dat willen we allebei zo houden, toch?’

‘Oh, als bij mij zo iets eens wat heftiger uitpakt, dan kan het wel eens gebeuren,’ zegt Annie, ’dat mijn fantasie op hol slaat … dan haal ik me allerlei spannende dingen in mijn hoofd … maar dat is op zich heel onschuldig.’

‘Okee, en met wie heb je nu dan dat heftige kleine verliefdheidje? … o nee, dat ga je niet zeggen, hè? …..  dat zou me toch alleen maar onnodig kwetsen.

dinsdag 1 november 2022

GRUWELIJK.

Gruwelijk. Zo kan je het gedrag wel noemen, hoe sommige mensen met dieren omgaan. Ik zal er maar eerlijk voor uit komen: ik ben niet zo’n grote dierenvriend.  Vroeger, thuis, in het gezin waar ik opgroei, heb ik nooit geleerd met beesten om te gaan. Ik ben er altijd wat ongemakkelijk, onhandig mee. Ik hoefde ook nooit zo nodig een dier te hebben . Ben vaak een beetje bangig, zowel voor katten als honden, ook voor vogels en vissen. Tsja ...

Met vrienden ga ik wel eens vissen. Eerst met een schepnetje, later met een hengel. Beide methoden zijn niet echt diervriendelijk. Met mijn schepnetje vang ik bijvoorbeeld stekelbaarsjes en kikkervisjes. Die stop ik in een met leidingwater gevulde (schoongemaakte) pindakaaspot. De visjes gaan binnen een dag dood, ondanks dat ik nog wat stukjes brood in het potje gekruimeld heb. Gruwelijk Als ik met mijn hengeltje vis, gebruik ik als aas maden of wormen. Die prik ik aan een haakje. Voor boerenlullen (echt, die vissoort bestaat) of voorntjes is dat smakelijk eten, want ik heb er heel wat mee gevangen. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen: die vissen heb ik vaak per ongeluk mishandeld, want als ik zo’n vis vang, komt mijn haakje in het gehemelte van die voorn … en ik ben zo’n boerenlul, dat ik dat haakje niet netjes uit die vis z’n bekje kan halen. Dat is me nooit gelukt … ik heb als klein jochie veel  vissen gevangen, die door mijn geklungel helaas sterven. Eveneens gruwelijk. Mijn hengel en mijn schepnet heb ik na mijn tiende weggedaan.

Toen ik een jaar of twintig was leerde ik mijn vriendin kennen.  Ze heeft een kat, een hond en  drie dwergschildpadjes. Door haar ben ik veel van mijn koudwatervrees  voor dieren kwijtgeraakt. Beesten aanraken, durf ik nooit. Mijn vriendin voelt, weet, ziet, dat het oké is om een paard, een koe, een lama, een zebra of wat voor dier dan ook te aaien. Bijna altijd vindt zo’n beest dat prima, dat zie je direct: het blijft staan en gaat met z’n staart wapperen. Soms pak ik al mijn moed bij elkaar en aai een pony; negen van de tien keer loopt het beest ongeïnteresseerd weg, met de staart tussen zijn benen.

‘Dieren voelen gewoon, dat je bang bent,’ zegt mijn vriendin en ze heeft gelijk. Op den duur gaat het tussen mij en de huisdieren wat beter. 

Ik geef ze zo af en toe eten. De dwergschildpadden zijn aan uitdroging gestorven. Door een van de poezen zijn uit hun mini-aquariumpje gepetst.  Dus dat scheelt weer. Maar met het voederen van de katten en de hond heb ik nog wat moeite. De katten zijn zo vreselijk ongeduldig. Ze hebben ieder hun eigen bakje maar zodra het eerste schepje eten in één van de bakjes ligt, springen ze allebei op het aanrecht, en eten ze samen dat ene bakje leeg … Ik treed ook niet streng genoeg op tegen die katten …. Ik zou ze van het aanrecht af moeten meppen.

Het probleem met onze hond Brutus is dat hij zijn kracht niet kent. Het is een bouvier, een reu. Als hij  uit dol-enthousiasme tegen mij opspringt, pleur ik zowat om ... en hij ìs me toch enthousiast als hij zijn eten krijgt. Een enkele keer verlies ik mijn evenwicht en lig ik naast zijn brokken runderhart op de keukenvloer. Geen probleem voor Brutus. Instictief weet hij dat hij hier van de grond kan eten.

maandag 31 oktober 2022

UIT DE KAST.

Ik loop, met mijn vriend Henk,  naar het Metrostation Prinsenlaan.  We gaan naar de bios. De film, El Houb, van een Rotterdamse regisseur over een Marokkaanse homo, die wel uit de kast wil maar daar niet uit màg komen van zijn omgeving. Dat is wat we er van weten uit de beknopte recensie op de filmladder.

Voor het zebrapad  bij  Metrostation Prinsenlaan zijn wel acht duurzame huurscooters achtergelaten … neer gekwakt kan je het beter noemen. Henk en ik kunnen er al nauwelijks omheen of voorbij, laat  staan mensen met een handicap, kinderwagen, rollator of scootmobile. Het wordt steeds gekker met die scooters. Hier in de buurt zitten veel scholen en voor de oudere scholieren is dit duidelijk hèt favoriete vervoermiddel. Het lijkt wel alsof de voornamelijk jeugdige gebruikers van die scooters zelf het belang niet zien van het netjes parkeren van dat ding.  Ze parkeren de scooters alsof ze een leeg blikje bier in een afvalbak gooien. Zo pleuren ze die dingen kris kras overal in de stad neer en lopen er van weg alsof het ze verder geen moer  meer interesseert of die scooter in de weg staat of niet. Er zit blijkbaar ook geen boete op van het verhuurbedrijf, wanneer door slordigheid, die scooters beschadigd raken. Door heel Rotterdam worden die dingen achteloos achtergelaten. Ruim een half jaartje geleden las ik er iets over in de krant. De scooterverhuurbedrijven en de gemeente waren  in overleg om aan die overlast een einde te maken.  Overdekte en  duidelijk gemarkeerde plaatsen hadden ze het toen over. Sedertdien is er mediastilte over deze zaak. Het verhaal zal wel zijn dat toen opeens de Oekraïense oorlog en de energiecrisis veel aandacht nodig hadden. Hoe dan ook, nu loopt het gillend uit de hand. De oplossing  zal waarschijnlijk heel  erg moeilijk zijn. Misschien helpt het als we de Rotterdamse vlag omdraaien en enkele boeren per ongeluk met hun trekkers over al die eenzame scootertjes  laten rijden. Handhaven heeft onze nationale politie nog nooit gedaan noch tegen de scootersloddervossen noch tegen de boeren dus waarom zouden ze dat nu wel doen? Het kapitaal van de scooterverhuurders wordt zo wel vernietigd. Misschien dat ze er dan wel toe overgaan stringentere voorwaarden te stellen aan die scooterhuurder. 

 Als Henk en ik dan eindelijk die scooterzooi omzeild hebben en het stoplicht staat op groen dan kunnen we eindelijk oversteken. Maar dan worden we bijna, op hoge snelheid, van de sokken gereden door een vrouw op een bakfiets … roekeloos rijdt ze: met veel te hoge snelheid en nog telefonerend ook. Ik zou haar haast een ongeluk toewensen.

We moeten er bij Beurs uit om over te stappen op de metro naar de Wilhelminakade. De film is in Lantaren Venster. De film El Houb is heel beklemmend. Voor Nederlandse homo’s is het al moeilijk uit de kast te komen. Laat staan voor Marokkaanse. Homoseksualiteit wordt binnen Marokkaanse gemeenschap verafschuwd, totaal niet geaccepteerd door het ouderlijk gezin, de familie (ook die in Marokko), de straat, het geloof, de moskee. De film maakt het niet mooier dan het is … die is mooi van lelijkheid. 

 

zondag 30 oktober 2022

SUFGELULD

Op de markt zie ik in de verte mijn oud-collega Ruud lopen. Hij is lang. Ik denk zo’n 1.87 m. Hij steekt met kop en schouders boven de winkelende menigte uit.  Zelf ben ik trouwens ook geen kleintje: 1.85. Dus ook ik steek er een beetje boven uit. Ruud móét mij gezien hebben,  al hoop ik van niet. Er zijn van die dagen, dat ik gewoon niemand hoef te ontmoeten. Dat  ik het liefst helemaal bij mezelf kan blijven. Ik draai me om en loop terug. Af en toe kijk ik om. Ik zie Ruud niet meer. Zou hij dan van de markt af gegaan zijn? O, neen, daar is ie al weer. Hij  stapt net onder een kraampje vandaan, zal daar wel wat gekocht hebben. Ik loop stug door. Terug naar waar ik mijn fiets aan een lantaarnpaal vat heb gezet.

Ruud is met een oudere dame en een meisje van een jaar of zestien. Nu herinner ik het me weer: iemand vertelt me dat Ruud getrouwd is met een vrouw, die zestien jaar ouder is dan hij. Ze móéten trouwen. Dat meisje dat bij hen loopt is natuurlijk hun kind. Ruud moet nu onderhand veertig zijn. Zo, dan is zijn vrouw dus zesenvijftig.  Op een afstandje is het nauwelijks te zien dat zij zoveel ouder is. Ze lopen nu in de richting van de oversteekplaats op de Meent. Alle drie dragen ze een kleurloos plastic zakje met wat marktspul. Ruud en zijn dochter eten een banaan. Ruud móét me straks herkennen. Hij loopt vlak langs me heen. Bij mijn fiets, aan die lantaarnpaal. Maar nee, hij loopt gewoon door. Hij gooit nota bene vlak bij mijn voeten zijn bananenschil in een rioolput  en loopt rustig verder.

Nu hij zo dichtbij is, wil ik hem toch even spreken.

‘Hé Ruud, Ruud, ken je me niet meer?’

‘Neen, geen flauw idee,’ zegt hij ‘maar verras me eens, wie ben je dan wel?

‘Ik ben Ad, Ad van Spangen.’

‘Sorry, man maar ik ken geen Ad van Spangen.’

‘Nee, Ruud, ik heet ook geen Ad van Spangen, ik heet Ad, en mijn achternaam is Wander maar we hebben drie jaar lang met elkaar gewerkt in de wijk Spangen, weet je nog?’ zeg ik.

‘O ja, nou weet ik het weer! Jij bent Ad, die kale ouwe lul, die suf gelulde. Als ik daar aan de slag ga, zit je maar een beetje naar de toetsen van je typemachine te staren. Maar dat is gauw afgelopen, weet je nog?. Binnen twee weken heb ik je aan het werk gezet: het eerste wat we gaan doen is samen onze werkruimte een opknapbeurt geven. Was een uitstekend begin. Okee Ad, hoe is ’t met jou,  jongen?’

Ik weet  dat Ruud niet zo lang in Spangen gewerkt heeft. Hooguit drie jaar. Hij is dan met vrouw en dochter verhuisd naar Enschedé.

Het is nu, van zo dichtbij, wel heel goed te zien dat Ruud zijn vrouw niet meer de jongste is. Ze heeft al behoorlijk wat rimpeltjes in haar gezicht. Maar …  eerlijk is eerlijk: hun dochter is een schoonheid. Moeder en dochter lopen alvast zachtjes verder.

‘Met mij gaat het goed, hoor,’ zeg ik ,’ en jij? … lekker dagje uit in Rotterdam met je schoonmoedertje en je dochter?’

 ‘Ja, ik ben wel lekker een dagje uit in Rotterdam … maar néén Ad, dat is niet mijn schoonmoedertje maar ……. ‘

‘Ja, dat weet ik toch wel, … geintje. Kan je toch wel tegen, hé Ruud?’