woensdag 19 oktober 2022

DE BAL.

Meneer! Meneer!! Die bal. Meneer houd die bal tegen! Die bal!!... Meneer …  De bal rolt met een behoorlijke vaart de Rotte in.

Een wat oudere heer staat langs de kant van het water. Hij fotografeert de zwanenfamilie. Vader en moeder zwaan zoeken hun voedsel op de bodem van het riviertje. De twee met bruine en witte veren getooide jongen, trachten hun ouders om beurten na te doen. 

Twee ventjes van zo’n jaar of acht komen achter de bal aangerend. Ze houden halt aan weerskanten hem. Hij stopt zijn fototoestel in de binnenzak van zijn regenjas.

‘Hoorde u ons niet, meneer?’  vragen ze en ze kijken beteuterd hun bal na. Die drijft steeds verder van de kant af.

Vader en moeder zwaan zijn nu extra alert. Met hun vleugels maken pa en ma zwaan zich groot en breed. Ze houden de bewegingen van zowel de mensen op de kant als de bal in het water scherp in de gaten.

Nee, hij had de jongens niet horen roepen.

Het water is hier te koud en te diep, om de bal zwemmend of wadend te pakken. Bovendien kan je maar beter uit de buurt van zwanen met jongen blijven, zegt hij tegen de voetballertjes. Zwanen verdedigen hun jongen zeer agressief. Hij heeft wel eens gehoord dat  een grote boze zwaan met één van zijn vleugels de arm van een jongeman gebroken heeft.

Terwijl de zwanen zich ogenschijnlijk relaxed naar een rustiger plekje op het water bewegen, vertelt hij, dat het hem vroeger lukte om een bal weer op het droge te krijgen door stenen of bonken klei vlak achter de bal te gooien. Door de golfslag werd dan de bal weer naar de kant gedreven.

Dat lijkt die jongens een goed idee. Ze gaan gelijk op zoek naar stenen.  Het mikken gaat hen niet zo goed af. Nu eens gooien ze precies òp de bal, dan weer er vlak vòòr of er ver óverheen. Al  met al is de bal na vijf minuten nog verder weg gedreven dan toen ze begonnen met gooien.

‘Geef mij eens een paar stenen,’ zegt hij en trekt zijn jas uit. Gooien kan hij, zeg!  Want binnen een paar minuten ligt de bal tegen de kademuur aan. Nog steeds wel in het water. Bijna  één meter onder het voetpad langs de kade. Veel te diep voor de korte armen van de jongens.’ Hij zet zijn hoed af, trekt zijn colbertje uit en stroopt zijn mouwen op. Hij gaat op de kade liggen en rolt met één hand de bal langs de kademuur omhoog.  

‘Bedankt meneer, ….hé meneer, voetbalt u even met ons mee?’ ‘Nee, die tijd is jammer genoeg geweest. ’

De jongens vinden het goed dat hij een foto van ze maakt als ze een balletje trappen. Ook schiet hij nog een plaatje van de zwanen,  die Inmiddels weer terug zijn op het plekje in de Rotte, waarvan ze door de bal verdreven werden. Onverstoorbaar grazen ze daar nu weer.

dinsdag 18 oktober 2022

EEN LEKKER GEURTJE.

Met een min of meer bevriend stel, Rieks en zijn vrouw Beppie, doe ik ergens in mei 1983 mee aan een geheel verzorgd meditatieweekend in een gehucht boven de stad Groningen. Carola, mijn vrouw heeft geen zin in ‘die flauwekul’ zoals ze het noemt en het lijkt mij eerlijk gezegd ook drie maal niks maar Rieks heeft net zo lang aan mijn kop lopen zeuren, tot ik ‘oké’ zeg: ´Schrijf me dan maar in joh, zeikerd´.

Twee nachten blijven we slapen op een tot meditatiecentrum omgebouwde boerderij. Het is zo’n 'tachtiger-jaren-weekend' met volop wierook, veganistisch eten, allerlei soorten kruidenthee en surrogaat koffie. Enigszins van slag door de alternatieve sfeer, loop ik aarzelend wat rond te neuzen.

Opeens komt Beppie enthousiast op me afgerend, vliegt me om me nek en drukt zich stevig tegen me aan; haar benen klemt ze om mijn bovenbenen: ´O, Jee, ik vind je toch zo´n lieverd!´.

Ik ben er  helemaal beduusd van. Terwijl zij aan mijn lijf hangt, zie ik Rieks even verderop surrogaat koffie proeven. Ik weet niets beter te doen dan haar maar een beetje vast te houden, een beetje onbenullig, een beetje knullig. Ze zoent me op beide wangen, vol op mijn mond, springt van me af en samen lopen we naar Rieks, die duidelijk staat te genieten van zijn bakkie slootwater.

Beppie heeft een lekker lijf:  volslank, stevige ronde borsten, dito billen, slanke benen maar een uitgesproken lelijke kop met ultra dunne lippen en een brilletje. Ze heeft halflang blond haar; dat dan weer wel. Haar stem is zwoel, rustgevend en contrasteert met de  bijna hysterische blik in haar spleetoogjes. Een spontaan type.  Ze is kleuterleidster. Ik had haar één keer eerder gezien. Op ons werk. Ze kwam Rieks ophalen. ‘Hoe is het mogelijk dat zo’n leuke vent als Rieks op zo´n lelijk wijf valt’.

Om een lang verhaal wat korter te maken: midden in de nacht kruipt Beppie (ik herken haar stem) bij mij in mijn slaapzak. Ze heeft een lekker geurtje op (Chanel nr5?). Haar lichaam voelt zacht en warm. Zo in het donker slaagt ze er in een handomdraai in, me op te winden. Beppie is ook razendsnel op temperatuur en dat maakt dat we een kort maar krachtig  feestje vieren op die zolder. Even snel als ze bij me is, verdwijnt ze ook weer: ´Ik ga weer naar Rieks, bye, bye, Jee.´

Ik ben zelf niet zo´n ervaren overspeler. Ik hou eigenlijk helemaal niet zo van dat spelletje, dat vrijwel altijd alleen maar verliezers kent. Maar Rieks en ik gaan op het werk zoals gewoonlijk met elkaar om. Alsof er niks gebeurd is. Hij wéét waarschijnlijk ook van niks … of wel …en voert hij onverhoopt iets in zijn schild … om mij terug te pakken. Dat kan ik haast niet geloven.

Een week of zes later op het werk, we zitten aan de koffie, zegt Rieks, dat sinds het meditatieweekend zijn relatie met Beppie sterk verbeterd is. ‘Het klinkt misschien raar, Jee,’ zegt hij tegen mij, ‘maar ik wil jou daar toch even voor bedanken, want mede dankzij jou is dat weekend zo’n succes geworden voor ons.’

Een opgewekte Rieks komt op de zaak met een doos tompoezen: ‘Beppie is zwanger, Jee … eindelijk … ik heb het er hier nooit over gehad … we waren al drie jaar bezig … tevergeefs …  maar nu … in februari is ze uitgerekend. ‘Geweldig Rieks van harte! Feliciteer Beppie óók van me!´ 

Op 23 februari  komt hun dochter Chantal ter wereld.

´Wat een lekker mollig poppetje,’  zegt mijn Carola, als  we op kraamvisite zijn.  ‘Ik kan alleen echt niet zeggen op wie van jullie ze lijkt’.. en in een flits kijkt mijn vrouw me héél indringend aan: ’Wat vind jij, Jee?’ 

’Sprekend de melkboer’, zeg ik gekscherend. En daar moeten we alle drie hartelijk om lachen.

maandag 17 oktober 2022

IK BEN ME ER EEN.

 

Op die fiets!

Gisteren sprak ik op deze plaats nog mijn afschuw uit over misdragingen van e-bikers  maar ik moet er eerlijkheidshalve  aan toevoegen, dat ik er zelf, als doodgewone fietser ook wat van kan. Ik ben me er een!

Ik overtreed alle mogelijk verkeersregels.

Ik steek mijn hand niet uit als ik de hoek om ga.

Ik trek me geen bal aan van verkeerslichten.

Ik rijd op fietspaden en autowegen in de verboden richting.

Ik fiets op het trottoir.

Ik heb géén of wazig licht op mijn  fiets.

Mijn remmen zijn slecht.

Ik heb geen bel op mijn fiets.

Is mijn fiets gejat, jat ik er een terug of koop voorvijf euro een gejatte fiets bij een junk.

 

En dan ben ik niet eens de enige die zich zo misdraagt. Ik stel me erg kwetsbaar op als weggebruiker. Het is beslist niet zo dat ik er op wacht om overhoop gereden te worden. Het is me telkens weer te doen om dat piepkleine adrenalinestootje.

 

Een supergrote stroopwafel.

Ik koop  een stroopwafel in de kraam op de Hoogstraat … zo’n supergrote … gulzig neem ik een hap, te gulzig want er breekt een stuk stroopwafel af en  valt op straat … een vrij groot stuk …  op de natte straat … gatver … dan ben ik echwel heel stom bezig als ik dat stuk stroopwafel opraap en nog opeet  ook? Toch doe ik dat: inhalig gris ik dat stuk van het trottoir … vlak voor de kwijlende bek van een boxer, die er blijkbaar ook wel zin in heeft.

Ik kan er ziek van worden. Erg ziek misschien wel. Enfin, dat zie ik morgen wel weer … als ik niet ziek word, denk ik maar zo: dan heb ik mijn weerstand er mee verhoogd. Als  al die straatschooiers wèl tegen eten en drinken uit de afvalbakken opgewassen zijn, waarom moet ik  dan een groot stuk op de grond gevallen stroopwafel  laten liggen? Kom nou, ik laat me niet kennen.

 

Een passend medicijn.

Ik weet dat het slecht voor me is en toch doe ik het. Tegen iedereen houd ik mijn mond. Ook tegen mijn psych en mijn vrouw. Geheel op eigen houtje besluit ik te stoppen met lithium, hèt medicijn dat al meer dan tien jaar uitstekend werkt tegen mijn bipolaire stoornis. Lithiumgebruik heeft enkele vervelende bijverschijnselen, onder andere dat mijn gevoelens (zowel de ups als de downs) nogal pittig worden afgetopt. Daar wil ik van af.  Heel langzaam bouw ik dat medicijn af: in drie maanden tijd. Ik riskeer zo een psychose. Door het oog van de naald kruip ik. Ben een paar dagen manisch. Van mijn psych: (‘nooit meer zoiets op eigen houtje doen , hè!!)  krijg ik een ander medicijn voorgeschreven: zyprexa; dat slaat goed aan. Ik vóél tenminste weer eens wat.

 Mijn experiment was eigenlijk te  riskant. Het resultaat uiteindelijk positief:  een passen medicijn. Was ik maar eerder gaan experimenteren.

zondag 16 oktober 2022

ONGELUKJE.

Het zit me niet echt mee de laatste tijd. Ik loop in de richting van mijn fiets, géén e-bike, een doodgewone fiets. Die heb ik met een kabelslot vastgezet aan een lantarenpaal, aan de overkant van het fietspad. Ik kijk keurig naar links of er geen fietser aankomt. Er komt inderdaad niks aan. Dus ik steek over naar mijn fietsje.  Het is immers een éénrichtingsverkeersfietspad. Knalt er van rechts met gierende remmen,  een fietser, een e-biker, met een onbeschoft hoge snelheid tegen me aan. Het is een tamelijk oude vrouw, een jaar of zestig schat ik. Geschrokken slaakt dat schofterig-hard rijdende oude wijf een iel kreetje: ‘Ooooooooooo.’ En racet alsof er niks gebeurd is verder. Ik kom, denk ik, met de schrik vrij en loop door naar mijn fietsje. Die staat daar gelukkig nog steeds lekker en op zijn gemak.

Nu vóél ik wel wat, merk ik, als ik mijn fiets van slot haal. Zo bij mijn ribbenkast, daar dreunde ze tegenaan.  Thuis gekomen zie ik dat mijn jas en mijn trui beschadigd zijn. Een of twee ribben lijken gekneusd. De huid op mijn ribbenkast bloedt. Ik kan me wel voor mijn kop slaan dat ik niet gelijk even  heb nagegaan of er schade of letsel was. Dat wijf was ook zó snel weg. Wat kan ik er nú nog aan doen?

Mijn  fiets mankeert natuurlijk niks. Die stond aan de ketting aan een lantarenpaal. Die heeft het van een afstandje allemaal zien gebeuren en was niet zo bijdehand om me even te waarschuwen. Ik hoef echt geen e-bike, maar een robot achtige fietst, die een beetje meedenkt en oplet, zo’n fiets is welkom bij mij. 

Zo’n zichzelf controlerende, oplettende  fiets, die een lekke band, een vastlopende ketting, een kapot achter- en voorlichtje ziet aankomen … glas op en kuilen in de weg signaleert en mij dat meldt. Prima zo’n p-fiets, een preventieve fiets. Nooit meer ellende onderweg. Heb je van Rotterdam naar Abbenbroek gefietst krijg je daar, in dat gehucht, een lekke band, heb je natuurlijk niet alle plakspullen bij je of geen pompje. Terwijl die p-fiets, voordat je weggaat meldt: jij gaat lek rijden … neem je plakspullen mee.

Al de brokkenpiloten op die e-bikes, gaat het zo te zien alleen maar om vaak onverantwoord snel te rijden.. De kinderen, een twee,  ja zelfs soms drie (en af en toe ook nog de hond) in de bagagebak  van de e-bike-driewieler zijn hun leven niet zeker! Met een rotvaart racet pa of moe (af en toe zelfs ook nog druk in de weer met de smartphone), richting school of winkelcentrum. Scherpe bochten worden genomen en bijna ongelukken voorkomen. De e-biker realiseert zich niet wat een risico hij neemt. Zelf riskeert hij weinig maar het lijkt wel of het hem geen bal kan schelen aan welke gevaren hij zijn of andermans kinderen en zijn hond blootstelt.

Vandaag ben ik dus de lul, door die vrouw op die klote e-bike, die veel te hard, op de verkeerde kant van het fietspad, me bijna het ziekenhuis in heeft gereden. Gelukkig worden e-bikers vaak het slachtoffer van hun eigen onveilige gedrag.  Was ik verdomme bijna als eerste voetganger de dupe van een e-bike.

zaterdag 15 oktober 2022

EEN PLOFBUIK, EEN DIKKE SIGAAR EN EEN BORREL>

‘Ieder mens heeft een beetje behoefte aan zelfdestructie’. Het klinkt raar, dit citaat van de schrijver Arnon Grünberg.

Hoe zou dat nou bij mij zitten? Hoe ben ik zelf bezig met me stukje bij beetje  te vernietigen. Eigenlijk door na elke inademing, weer uit te ademen. Zo doende zal mijn lichaam op de (heel) lange duur wel uitgewerkt raken … als een kaars opbranden … dood gaan dus … van leven ga je nu eenmaal dood; zo simpel is dat … niks bijzonders, toch?.

Wanneer Grünberg zegt, dat we allemaal wel behoefte hebben aan een beetje zelfdestructie, bedoelt hij, denk ik, dat we het allemaal een beet je nodig hebben om dingen te doen, waarvan we  wel weten, dat ze slecht zijn voor onze gezondheid … maar we doen het toch.

Zo heb ik mijn opa, de vader van mijn moeder,  nooit anders gezien dan met een enorme plofbuik, een sigaar in zijn mond en een jonge borrel in zijn hand. Zowel veel eten, roken, als alcohol drinken worden vrij algemeen beschouwd als  een gevaar voor de gezondheid, ‘een beetje destructief’ dus. Die ouwe viespeuk is daarmee nog 97 jaar geworden! Is het dan misschien zo, dat toegeven aan slechte gewoontes, meer weerstand geeft tegen kwetsbaarheid in het algemeen en tegen het met de jaren achteruit gaan in het bijzonder? Dat zo'n leven dan bijna nog kan reiken tot de honderd, zoals dat van mijn opa!

Hierboven noem ik mijn opa een ouwe viespeuk, omdat hij niet met zijn poten van zijn kleinkinderen af kon blijven. Geen jongetje of meisje in de familie was veilig. Wie hij te pakken kon krijgen, misbruikte hij. Hij riskeerde een flinke straf. Helaas is er  nooit aangifte tegen hem gedaan. Zijn vijf dochters hebben hun vader dat niet willen of durven aandoen. Misschien waren ze zelf ook slachtoffer, wat me niks zou verbazen. Hij had het verdiend om aan de schandpaal genageld te worden … maar mijn moeder en vier tantes zwegen.

Op zich was opa’s behoefte aan dit voor hemzèlf destructieve gedrag eerder vernietigend voor de kleinkinderen die hij dit allemaal aandeed. Kinderen (ik was negen toen hij mij aanrandde) schijnen er later veel last van te kunnen krijgen. Ik ben me er tot op de dag van vandaag overigens niet van bewust dat ik door dat misbruik erg beschadigd ben. Met mijn neven en nichten heb ik het er nooit over gehad. Bij mijn broers en zussen (ik ben de oudste) heeft opa de kans niet gekregen. Mijn moeder heeft ze consequent ver bij hem weg gehouden.

Soms denk ik, een beetje zelfdestructief wel, aan die opa terug ... met verachting. Hij is er veel te makkelijk mee weggekomen, met zijn vieze, korte, dikke, harige worstvingertjes.

 (uit: ‘Ja Zuster Nee Zuster’: Mijn opa, mijn opa, mijn opa …  wàt een vieze  pedo is hìj! )

 

vrijdag 14 oktober 2022

EEN SLAPELOZE NACHT

Ik ben mijn bed aan het verschonen. Hoor ik plots een scherp geluid. Komt misschien van een van mijn buren. Even later hoor ik het weer … ’t is een piep. Een minuut later nog eens … het zou een vogelgeluid kunnen zijn ... daar is het alwèèr! Nog geen minuut later. ’t Klinkt tamelijk dichtbij. Maar ’t is zeker niet hier in de slaapkamer. Overal in huis ga ik kijken en luisteren. Onder de bank, de salontafel, de mooie boekenkast. Niks te zien. Niks te horen en terwijl ik zoek: ‘piep’ … elke minuut weer ‘piep’.

Leg mijn oor te luisteren op de tv, het modem … dan is het heel dichtbij. Het doet pijn aan mijn oren.  Van bovenaf komt het. Geen beest te zien op het plafond, op een paar vliegen na. Die piepen niet. 

Vlak boven mijn hoofd nu … mijn schedel vibreert er van. Kut. Het is de rookmelder! ‘Harde Piep’ en ‘rookmelder’ google ik: ‘batterijen leeg’ en ‘graspieper’ krijg ik als rectie’.

Ik ga gelijk zoeken naar vogelgeluiden op You Tube en ja hoor, mijn geluid is ook het geluid van de graspieper. Alleen …  die maakt dat geluid staccato en drie keer vlug achter elkaar. Dan heb ik nog geluk …

De batterijen van mijn rookmelder zijn dus leeg en moeten vervangen worden. Dat doe ik wel even, denk ik … er is alleen geen beweging in dat ding te krijgen. Dan moet de huisbaas het maar doen. Ik bel hem op donderdagmiddag om drie uur. Het gepiep gaat ondertussen met dezelfde irritante regelmaat door. De telefoniste zet me in de wacht. ‘U bent dit niet van ons gewend …  bla, bla, bla … wij verzoeken u het later nog eens te proberen.’ Om vier uur en om half vijf doe ik dat met als reactie hetzelfde bla,bla, bla-verhaal.

Het kan niet anders: dit wordt een slapeloze nacht. Trek desondanks mijn pyjama aan, poets mijn tanden, ga in bed liggen en probeer te slapen … tevergeefs. Het geluid blijft hinderen. Na anderhalf uur slaap ik nog niet. Ga porno zitten kijken. Blijf klaarwakker en krijg de hik.  Ga weer naar bed. Lig op mijn rechterzij, linkerzij, rug, buik en moet dan plassen. Om half drie ga ik er weer uit. Een boek gepakt ‘Platform’ van Michel Houellebecq’. Mijn oren worden nog steeds geterroriseerd. Mijn  pyjama is niet warm genoeg. Ik pak er een deken bij. Half vijf ga ik ‘uitzending gemist kijken’: Arjen Lubach. Lang zo leuk niet als ’s avonds.

Tot half acht lig ik in mijn bed te draaien, te woelen ... ga dan ontbijten en bellen naar de huisbaas. Ik ben de eerste. De telefoniste deelt me doodleuk mee dat de onderhoudsman pas over vijf dagen komt .. . piep,piep,piep. Nog vijf hele dagen met dat hinderlijke geluid leven wordt mijn dood (overdreven).

Ik, de man met de linker handen, ga op zoek naar een buur die mij wil helpen. Mijn handige buurvrouw Hilde komt gelijk, maar ze krijgt ook geen beweging in dat ding. Knutselaar Frans, ligt ziek op bed, zegt zijn vrouw. Dries, ex-buschauffeur, heeft me al een paar keer geholpen, is niet thuis. Bij Rob kan ik altijd aankloppen, zei hij me, toen ik hier kwam wonen. Hij houdt woord. Binnen een kwartier staat hij voor de deur, in een half uur heeft hij de rookmelder gedemonteerd en die rotpiep  geëlimineerd. Wat een rust.

donderdag 13 oktober 2022

JE LACHT WEL MAAR JE BEN NIET BLIJ.

 ‘Je lacht wel maar je bent niet blij’. Iemand zei dat eens tegen mij en dat was ook echt zo.

Normaal gesproken heb ik er nóóit zo’n moeite mee om mijn vrólijke kant te laten zien, als ik het naar mijn zin heb, op wat voor manier dan ook. Het komt echter ook nogal eens voor dat ik het helemaal niet naar mijn zin heb,  zelfs geïrriteerd en bang ben en dan tóch alleen maar die vrolijke kant laat zien. Boosheid en angst slik ik vaak weg, lach ik vaak weg met een vriendelijke smile, met een geforceerd grapje of een gelaten stilzwijgen.  Dat is een tweede natuur van me geworden … op de automatische piloot reageer ik zo … in trance doe ik dat. Ik moet wel heel moeilijk peilbaar zijn voor mijn omgeving.

Die vaak zwijgzame ‘in-trance-reactie’ is  een soort dichtklappen … een niet bij machte zijn om adequaat te reageren op een vraag, opmerking of situatie. Mijn primaire reactie is dan blanco. Ik kan dan vrijwel nooit direct reageren. De werkelijke betekenis van woorden en gebeurtenissen dringt langzaam tot mij door. Dolgraag zou ik direct mijn reactie geven maar ik weet niet waarop, omdat de woorden, de gebeurtenissen dan nog niet bij mij aangekomen zijn. Ik ben blijkbaar een secundaire reageerder of trage ontvanger maar ook dat is niet altíjd zo. Soms weet ik zelfs in tweede of derde instantie geen reactie te verwoorden, een mening te geven, een oordeel te vellen. Ik vind het soms gewoon niet. En dat is niet omdat ik er niet voor durf uit te komen, dat ik het ergens niet mee eens ben maar vààk heb ik er gewoon de woorden niet voor.

Daar geneer ik me wel voor … als ik eerlijk ben zou ik steeds moeten zeggen: ‘Ik weet het niet of nog niet. Misschien weet ik het straks, morgen of later maar dan waarschijnlijk óók nog niet.’

Zelfs ten aanzien van zaken waar ik wèl redelijk wat vanaf weet, treedt het ‘in trance gebeuren’ op. Ik ben bijna mijn hele arbeidzame leven acteur geweest en vanaf mijn twintigste gemotiveerd lid van linkse politieke partijen en tòch kost het me razend veel moeite om primair te reageren op theater- of politieke ontwikkelingen.

Als kind van een jaar of 9, loop ik een beetje te dromen, op weg van school naar huis. Tot mijn schrik zie ik dat er een grote winkelruit aan diggelen ligt. Ik sta de schade en de etalage even rustig te bekijken, totdat de eigenaar van die zaak (een handelaar in  beha’s, nylonkousen, jarretels en korsetten) naar buiten gestormd komt en me ruw vastgrijpt: ‘Jij hebt die ruit ingeschoten, vuile rotaap! Je gaat hem mooi betalen ook,’ zijn gezicht loopt zowat paars aan.

Dat vind ik zo onrechtvaardig, dat ik dan ineens wèl adequaat en zeer primair weet te reageren: ‘Dat hèb ik niet gedaan,  stommeling’, zeg ik driftig en ik schop de man zo hard tegen zijn scheenbeen, dat hij me van de pijn los moet laten, waarna ik als een speer weg ren, naar huis, een eindje verderop in de straat.

In dit geval reageer ik impulsief … ik ben er zeker van … het gaat vanzelf. Maar zelfs als ik iets zeker weet, dan is mijn reactie niet altijd zo impulsief.  Tja … ’t is om gek van te worden!.

Ik ben echt een moeilijke man … 't is waar, wat mijn ex tegen iedereen zegt.