Extra lang verhaal.
Uitgedroogd.
Co, een neef van me uit Zwammerdam, ligt met een zware longontsteking in het
ziekenhuis. Op een zonnige zaterdagmiddag in mei ga ik bij hem op bezoek, samen
met mijn driejarige zoon Theun. Het ziekenhuis is in Alphen aan de Rijn. Ik ga
met de auto. Het is een half uurtje rijden van Rotterdam. Bij aankomst in Alphen is Theun, in diepe
slaap. Pech voor hem … hij zal toch echt die auto uit moeten. Bijna vergeet ik de rode dirkvanderbroektas
met het kado voor Co.
Eenmaal in het ziekenhuis wordt mij gelijk duidelijk gemaakt
dat Theun niet mee mag naar Co. Het besmettingsgevaar is te groot. Ik zet Theun
in de speelhoek van de wachtruimte. Vraag de receptioniste een oogje in het
zeil te houden. Theun kijkt toevallig even van zijn kleurwerkje op als ik de
lift in stap naar de achtste. Ik zwaai naar hem. Hij zwaait terug.
Mijn oudste broer JoHans, de vader van Co en mijn zus Teha
zitten zorgelijk kijkend aan weerskanten van de patiënt. Co ligt helemaal van
pampus aan het infuus. Totaal
uitgedroogd.
‘In zijn geval is er
eigenlijk niks beters dan zo’n infuus, Jeetje,’ zegt mijn broer.
Uit de rode dirkvanderbroektas pak ik de tros bananen die ik
voor Co heb meegenomen. Ik leg het fruit aan zijn voeteneind. Of hij er blij
mee is kan ik niet goed aan hem zien. Voor iemand die zoveel vocht heeft
verloren zijn die bananen op zich prima!
Het uitzicht vanuit de kamer op de negende, ja, ik dacht eigenlijk
dat hij op de achtste lag maar goed, het uitzicht hier, vanaf de negende is echt
gran-di-oos. Dit ziekenhuis ligt op een unieke plek, waar de Rijn een bocht
noordwaarts maakt. Tussen dit gebouw en de Rijn ligt een fraai langgerekt park
met fiets- en wandelpaden en volop recreatiemogelijkheden. Aan de overkant van
de rivier: uitgestrekte landerijen en de grote verkeersweg. Rechts het Alphense
industrieterrein. Links de futuristische Alphense brug een ontwerp van Rem Haaskool
(1965-1998) van het fameuze Architectenbureau OPA. Ook de grillige Rotterdamse Zwanenhal (1995)
is een ontwerp van OPA.
Hé, begint mijn maag opeens te rommelen! Honger dus … op de
automatische piloot, knak ik een banaan van de zojuist door mij aan Co gegeven tros. Hij stelt het kado toch mèèr op prijs
dan ik dacht. Zijn ogen spuwen nu vuur. Ik laat mij het banaantje er niet
minder om smaken.
Hèt familienieuwtje van deze middag komt van mijn zus Teha
(40): ‘Ik krijgt er weer een kleintje bij, Jee. Tsja, ’t is wel een ongelukkie,
hoor, maar dat was die eerste ook, en
daar is toch helemaal niks mis mee?’ Wat ze gelijk heeft. Haar oudste was
ongewenst èn is uitgegroeid tot een fijne knul. 14 jaar is hij nu. Voor die
jongen is het leuk dat hij er een broer of zus bij krijgt.
'Weet je wie de vader is Teha?' vraag ik.
'Helemaal zeker ben ik er niet van, Jee maar ik dacht dat
het de keeper van Alphense Boys was. Het was ook zó alle-jezus druk op dat
kampioensfeest, hahaha.'
Mijn zus krijgt er straks een bij dus maar ik ben er nu een
kwijt.
Theun zit in ieder geval niet dààr, waar ik hem met zijn
kleurboek heb achter gelaten.
De receptioniste, die een oogje in het zeil zou houden, zit
er trouwens ook niet meer.
Het zweet breekt me gelijk aan alle kanten uit.
‘Nee meneer, die mevrouw werkt hier maar tot drie uur. Ze is
een kwartiertje geleden naar huis gegaan. Tegen mij heeft ze helemaal niks gezegd over een jongetje.’
‘Nee, ook niet dat een vader aan haar gevraagd had, om even
zijn kind in de gaten te houden.'
‘Ja, ze is helemaal alleen weggegaan.’
‘Nee, er liep geen driejarig jongetje aan haar hand mee naar
buiten, meneer, nee.’
‘Wat zegt u nu Zou ze op hem letten? Ja, maar meneer … we
zijn hier geen oppascentrale. Dat had ze
u nooit mogen toezeggen.’
Gek word ik van deze reacties.
Bonzend hoofd. Knalrood ook, voel ik.
‘Zal ik hem even voor u omroepen met de intercom hier?’
‘Als u dat doen wilt héél graag.’
‘Attentie!
Dit is een oproep aan alle aanwezigen in het Alphenland
Hospitaal.
U wordt vriendelijk verzocht uit te kijken naar een kleuter
van bijna drie jaar met halflang blond haar. Hij is gekleed in een blauw
t-shirt, zwart voetbalbroekje, bruine sandaaltjes en gele sokken. Hij luistert
naar de naam Theun. Theun loopt zonder begeleiding door het ziekenhuis. Waarschijnlijk
is hij op zoek naar zijn vader. U wordt vriendelijk verzocht om, wanneer u een
los lopende kleuter ziet, die voldoet aan het gegeven signalement, hem snel
naar de receptie te brengen of met de receptie contact op te nemen (telefoon
555).
Dank u.’
Ik heb die oproep natuurlijk niet afgewacht en loop nu 'als
een gek' met grote passen en ongecontroleerd om me heen kijkend, in de nabije
omgeving van het ziekenhuis. Ik zie van alles en iedereen maar geen Theun.
Rechts van mij mijn angstbeeld: een gillende en spartelende Theun, in die woeste
krachtige Rijn.
Weer terug in het ziekenhuis, bij de receptie: geen enkele
reactie op de intercom-oproep. Wel zie ik twee, mij totaal onbekende ventjes,
hysterisch om hun moeder staan brullen.
‘Belt u de politie alsjeblieft even,’ vraag ik de
receptioniste
‘Kunt u denk ik beter zelf even doen, meneer.’
‘Natuurlijk kan ik dat beter zelf doen, dat weet ik ook wel,
alleen nú even niet. Nú moet ik eerst andere mogelijkheden uitsluiten!’
‘Alstublieft, mevrouw...’
Met nauwelijks verholen tegenzin draait ze het alarmnummer.
Als ik hoor dat ze contact heeft ga ik weer buiten zoeken.
Knal bijna uit elkaar van de spanning.
Ik ren de dijk op langs de Rijn. Wanhopig word ik van de aanblik van die
snelstromende waterpartij … als Theun daarin terechtkomen is ….
Van gericht zoeken is geen sprake meer.
Vanaf de dijk met mijn rug naar de rivier, zie ik links een
woonwijkje. Eengezinswoningen.
Ik krijg een ingeving … misschien is Theun wel terug naar de
auto gelopen. Dat deed Sita, onze hond ook altijd als ik hem tijdens een
strandwandeling kwijt was geraakt. Ik trof Sita dan vaak als een dood vogeltje
naast de auto aan. Stom eigenlijk, dat
ik niet eerder aan die mogelijkheid heb gedacht … geeft me wel wat ontspanning
… het is maar voor even, want Theun is níét bij de auto.
Tergende koppijn, zeiknat van het zweet en dan brandt die
zon verdomme ook nog eens op mijn kop.
Ik ren nu naar het woonwijkje, dat ik net zag. Straatje in,
straatje uit, niks, nog een straatje in straatje uit, weer niks. Nog een
straatje verder … hé , daar aan het eind van die straat loopt iemand, een
mevrouw … een mevrouw, helemaal in het
wit … ze loopt de straat uit richting ziekenhuis … met een kind aan haar hand …. een kind met een blauw truitje
en halflang blond haar … ik zet het op
een rennen. ‘Mevrouw! … Theun! … Mevrouw!…Theun! … Dag mevrouw .. dat is mijn
zoontje … Theun…’
Ik ben helemaal gesloopt.
‘Oh, heet jij Theun, mannetje?’
‘Ja, Theun, met een ‘h’ ‘, antwoord ik.
Goh, wat een leuke naam.’
Ik neem Theun op mijn arm. Hij legt zijn hoofd tegen mijn
schouder. Ik streel hem over zijn rug. Wat ben ik blij!!!!!!
‘Ja, meneer, Theun staat zomaar ineens bij mij in de keuken
… met grote ogen kijkt hij me aan … ’drinken’ zegt hij … droge lipjes heeft hij
… achter mekaar drinkt hij twee bekertjes water … hij is zowat uitgedroogd.’
‘Jaha, wat had jij een dorst, hè?! zegt de vrouw lachend
tegen Theun, terwijl ze hem lief over
zijn bol aait.
‘Ik had dat ventje hier nog niet eerder gezien. Ik dacht,
die is hier vast ergens op bezoek. Dus
ik vraag aan hem: ‘waar is je pappa … je
mama?’ … en toen wees hij in de richting van het ziekenhuis …’ nou, dan breng
ik je daar toch naar toe.'
'Ach, het is toch zo’n lief ventje!’ Ze geeft Theun een paar
zachte lieve tikkies op zijn kontje.
Ik vertel haar hoe dit naar mijn idee zo heeft kunnen
gebeuren. Hij is waarschijnlijk weggelopen uit het ziekenhuis toen hij dorst
kreeg. Ben zo blij dat ik Theun weer in mijn armen heb. Bedank de mevrouw
uitbundig.
Vòòr het ziekenhuis staat een politieauto. Met Theun op m’n
arm loop ik daar naar toe en meld de agente in de auto, dat ik m’n zoon gevonden
heb. Ze is blij voor mij, feliciteert me en ze zegt dat ze het zal doorgeven
aan de receptioniste van het ziekenhuis.
Ik zet Theun in de auto en stap zelf in. De deur van de auto
is nog maar net dicht of ik barst uit in een onbedaarlijke huilbui.