zondag 12 mei 2024

MOEDERDAG 2024.

Je hebt al een tijdje niets gezegd. Anderhalf uur zeker niet. Dat is niks voor jou. Okee, in het eerste half uur dat we in de file stonden, had je het hoogste woord. Over dat je nog zo gezegd had dat we eerder van huis hadden moeten gaan omdat het knooppunt Hoofdweg in Rotterdam het hele weekend gestremd zou zijn vanwege de aanleg van een viaduct, maar dat ik, zoals gewoonlijk veel te veel tijd nodig had om me op te tutten. Het schoot ook niet erg op dat we bij die bloemenkraam bij het kerkhof nogal lang in de rij moesten wachten voor we aan de beurt waren voor dat lullige bossie fresia’s.


Ja, ik weet het, ze heeft duizendmaal liever een lief klein bosje fresia’s dan een kleurrijk moederdagbouquet. Ikzelf heb een schat van een moeder, niet alleen ik trouwens, ook mijn negen broers en zussen maar wij doen al sinds de autoloze zondag, honderd jaar geleden, niet meer aan die moederdagflauwekul.

‘Koop voor dat geld maar wat leuks of lekkers voor jezelf’, zegt ze. Dat bosje fresiaatjes was, als je het mij vraag, bij aankoop al ‘een soort van’ verlept. We hadden beter niet kunnen bezuinigen op de airco bij de aankoop deze auto.

’t Is een natte, kouwe kutlente maar vandaag, uitgerekend vandaag zitten we in een rijdend bakblik. Ik zag je net wel omkijken naar die bloemetjes … ik zag je je woorden wel inslikken maar ik wist precies wat je had willen zeggen: ‘M’n moeder ziet me al aankomen met zo’n zielig bosje! Als we tenminste vandaag nog bij moeder aankomen.

’ Ik zeg er ter wille van de sfeer liever niks over maar alles zit nog steeds muurvast. Dat zeggen ze ook op Radio Rijnmond. Op elk heel uur even luisteren hoe of wat. Muziek moet je niet. Ik ook niet. Maar dat gefluit van jou hoeft voor mij al helemaal niet ...( mamma, je bent de liefste van de hele wereld) … gek word ik er van.

M’n schoonmoeder belt … of we nog komen. ’t Is inmiddels kwart over vier . Rosa en Petri waren er om twee uur al. ‘We zitten nu gezellig met z’n viertjes aan de bowl (ja, Frits is er ook)... ja, dat houden we er in, hoor, die bowl ‘van het huis’ hahaha ...’ en ze had toch zo’n prachtig kleurrijk bouquet gehad van Petri en Frits. Nou, tot zo hè, schat’.

Tegen half zes was de file opgelost.

‘Na vieren is het voor mij geen moederdag meer’, bromde je. Je pleurde het zielige bosje bloemen de snelweg op en maakte rechtsomkeert naar huis.

zaterdag 11 mei 2024

KAPPER.

Twee of drie was ik toen ik mijn eerste knipbeurt kreeg. De kapper zette me op een hoge stoel voor de spiegel en knoopte een groot wit laken om mijn nek. Die kapper was Hennie. Hij knipte heel vlug met een grote schaar. Andere kinderen waren daar bang voor. Ik niet.



Hennie was een leuke kapper. Tijdens het knippen trok hij af en toe een gek gezicht naar mij in de spiegel. Ook neuriede hij vrolijke melodietjes. Wat ik wel een beetje raar vond was, dat hij onder het neuriën zachtjes op mijn hoofd trommelde.


Veel later, toen ik zestien was en helemaal niet meer in de buurt van Hennie woonde ging over Hennie de roddel, dat hij een flikker zou zijn. Ik had toen nog geen flauw idee wat dat betekende. Mijn moeder kreeg een rood hoofd, toen ik het aan haar vroeg ... ze haalde haar schouders op en zei: ’dat weet ik niet, jongen, ik heb nog nooit van dat woord gehoord'.

Toen vroeg ik het aan Aad, mijn buurjongen van 18. Die weet het vast wel. Aad was veel thuis. Zat altijd maar aan zijn Tomos te knutselen. ‘Hé Aad, luister eens, ik hoorde vandaag dat de kapper uit mijn oude buurt een flikker zou zijn. Weet jij wat dat is ‘een flikker’.


‘Ja, dat weet ik wel maar ik weet niet of ik je dat mag vertellen van je moeder. Ga eerst maar eens aan haar vragen.
‘Ik heb het al gevraagd maar ze weet het niet.’
‘Neen, ik bedoel, vraag aan je moeder of ik het je mag vertellen'.

Dat mocht ie.

Aad vertelde toen dat een homo een man of een vrouw is, die alleen verliefd wordt op iemand van het zelfde geslacht. Een flikker is een soort scheldwoord voor een man die alleen op mannen valt. ... ‘eh, die kapper van jou, hè, die Hennie, is dus volgens die roddel alleen op mannen ... heb je ooit last van hem gehad? Heeft hij ooit aan je gezeten?'


’Ja, alleen met zijn handen aan mijn hoofd natuurlijk. Hij was altijd hartstikke tof … en als ik, toen ik nog heel jong was, netjes stil had gezeten kreeg ik een paar lekkere toffees van hem.'


Hennie was tot mijn 13e mijn kapper. Nooit meer een betere gehad.

vrijdag 10 mei 2024

KONIJNENPISLUCHT.

 Sinds een half jaar heb ik een buurman beneden me wonen. Daarvoor heeft dat huis vijf jaar leeg gestaan. Toen ie er nog maar net woonde heb ik hem twee keer ‘uit de brand’ moeten helpen. De eerste keer kon hij zijn woning niet meer in en de tweede keer kon hij er niet meer uit. Goed dat we bij de kennismaking telefoonnummers uitwisselden.



’t Is geen onaardige man. Een zeventiger. Net als ik. Hij scharrelt op antiekmarktjes … ik zie hem wel eens gaan met z’n steekwagentje vol schilderijen, beeldjes en andere curiosa.
Een fijngevoelige man. Na een maand of drie vroeg hij me of ik ook zo’n last had van dat gegooi en gesmijt met deuren. Elke dag laat op de avond is het hetzelfde liedje.
Nu woon ik hier bijna 10 jaar. In al die jaren ben ik nog nooit ’s avonds laat door harde geluiden opgeschrikt. Zelf ben ik al helemaal geen type om met deuren te gaan lopen smijten, ook al loopt een ruzie nog zo hoog op.


Het enige dat ik me kan bedenken, waar hij last van zou kunnen hebben, is ‘de terugslag’. Met ’de terugslag’ bedoel ik de dreun, die weerklinkt binnen de waterleiding wanneer een kraan snel wordt dichtgedraaid. Ik hoor zelf die terugslag alleen als ik mijn eigen kraan dicht draai. Een tamelijk zacht geluid. Maar wanneer alle 120 kranen van onze flat op hetzelfde moment zouden worden dichtgedraaid dan zou dat een aardige klap kunnen geven. Maar zoiets komt natuurlijk nooit voor.


Het is een gevoelig mannetje, die buurman van me. Ik schreef het al eerder. Soms ook wel terecht, hoor.


Van de week liep ik hem vòòr de flat tegen het lijf. Ik was met mijn handdoek en zwembroek onder mijn arm, op weg naar het zwembad. Hij stuurde zijn steekwagentje heel bewust mijn kant op. 'Hangt er in jouw huis de laatste tijd ook zo’n penetrante konijnenpislucht.?’ vroeg hij.
‘Konijnenpislucht??? Neen, ik heb nergens last van.’
‘Worden hier in de flat soms ergens konijnen gehouden?’
‘Geen flauw idee, man’.
‘Hé buurman, ik ga lekker een frisse duik nemen. Fijne dag nog’.
‘Ja, jij ook. Fijne dag verder.’

donderdag 9 mei 2024

SMERIG.

Mannen spugen (spuwen) nogal veel. Onnodig vaak en overal. Vrouwen doen dat gelukkig niet zo veel. Ze spugen wel maar alleen als het echt nodig is … vrijwel uitsluitend thuis … wanneer ze ziek zijn of een nare smaak ergens van in hun mond hebben.


Thuis spugen mannen altijd ‘netjes’: in hun zakdoek, wc of wasbak. Een enkeling doet het in zijn eigen tuin of vanaf zijn balkon … in de tuin van zijn benedenburen. Vroeger waren het vooral oude mannen. Die spuwden een ruime sloot zwarte nattigheid uit. Van uitgekauwde pruimtabak. Tot in de vijftiger jaren van de vorige eeuw hingen er verbodsbordjes in het openbaar vervoer: ‘verboden te spuwen’. De oude mannen hielden zich daar netjes aan. Want er werd streng op gehandhaafd.

Het spugen begint met wat speeksel of slijm in de mond. Dat moet daar gauw weg! Dus worden de binnenkanten van de wangen en de lippen naar binnen gezogen … de tong wordt tegen het gehemelte gedrukt … het speeksel schuift naar het puntje van de tong. Dan wordt diep ingeademd, via de neus … de mond gaat open … het speeksel schuift door tot tussen de lippen .. en tot slot volgt dan een krachtige ademstoot, waarmee het speeksel met kracht de mond uit wordt gestoten.

Sporters zijn veelspugers. De fluimen bijvoorbeeld van onze in oranje gehulde voetbalhelden belanden doorgaans op de grasmat … een enkele keer op hun eigen schoenen of dat van hun medespelers. Ook wordt soms doelbewust een tegenstander bespuwd.

Thuis, voor de tv , heb ik eens een wedstrijd zitten turven … in twee maal drie kwartier heb ik iets meer dan honderd klodders voorbij zien flitsen.

Het is me als fietser nogal eens overkomen, dat ik bespuugd werd door een fietser, die ik net aan het passeren was. Natuurlijk doet die andere fietser dat niet expres. Dat snap ik ook wel. Het is gewoon nonchalance.

Zo beschouwen veel jonge mannen het tegenwoordig normaal om op de dansvloer van de disco te spugen.

Een taai ongerief: dat spugen. Er zal door dit stukje helemaal niks veranderen en … er zijn natuurlijk ergere dingen ...maar ik wilde dit even kwijt. Ik ben het spuugzat.

woensdag 8 mei 2024

KOE.

Een kennisje van me, ze is slechts 1.52 m, moet opgenomen worden in een woonzorghotel om te herstellen van gecompliceerde breuken, die ze heeft opgelopen bij een ernstig verkeersongeluk. Nu ga ik niet gedetailleerd schrijven over dat godsgruwelijke ongeluk. Het gaat me nu om Koe.


Dat een hoog bejaard vrouwtje (87) zoiets op haar leeftijd nog mee moet maken en moet overleven. Want dat hoor ik tante Aal (zij wil beslist niet met haar echte naam in dit stukje) herhaaldelijk zeggen: ’Was het, potdikkeme maar gelijk afgelopen geweest.’ Ze heeft zèlf de moderne uitdrukking ‘ondraaglijk lichamelijk lijden’ niet paraat. Maar dat is het wel! Met dergelijk lijden kan je als mens in aanmerking komen voor de euthanasie. Haar artsen beoordelen tante Aal als nog tè vitaal om te euthanaseren.


Het is nu ruim een week na het tragische voorval. Duidelijk wordt dat tante Aal zeker een half jaar in dit Woonzorghotel moet revalideren. Dat betekent nogal wat voor Koe, haar eveneens bejaarde konijn (8). Kort na het ongeval belde Aals zoon uit Nieuw-Zeeland, waar hij woont: of ik voor haar konijn wilde zorgen. Dat was die eerste paar dagen geen probleem. Om de andere dag eten en drinken geven, stro verschonen, een paar lieve woordjes zeggen. Geen probleem.


Koe heeft echter wel wat problemen. Daar had tante het wel eens over gehad. Hij is blind aan zijn linker oog en doof aan zijn rechteroor ... maar zò vriendelijk. Toen ik hoorde dat tante Aal een half jaar moest revalideren, besloot ik om Koe in huis te nemen. Bij Piekfijn kocht ik een ruime kooi (1 bij 1,5 meter). Daarin kon hij lekker heen en weer schuifelen. Ik ging bij de dierenspeciaalzaak langs voor wat voer en nam wat zakjes stro mee om Koe’s uitwerpselen op te vangen. Als ik hem zo bezig zie in die kooi, voelt hij zich al aardig thuis bij mij.


Ik had nu al wel herhaaldelijk tegen tante gezegd, dat ik voor Koe zou zorgen maar dat drong blijkbaar nauwelijks tot haar door. Ze was in de heilige overtuiging dat Koe bij dat ongeluk om het leven was gekomen. Als ik bij haar op bezoek was in het Woonzorghotel, zei ze me, zeker te weten dat haar lieve Koe in de konijnenhemel opgenomen was.


Thuis drink ik een kopje koffie met een krakelingetje erbij. Ik zie het konijn springlevend in zijn kooi zitten. Dan draait Koe opeens met zijn linkeroor, om dat krakende geluid te lokaliseren. 

dinsdag 7 mei 2024

WEER SLAAPWANDELEN.

Acht jaar geleden is er drie maanden lang het ene na het andere onderzoek gedaan. Toen kwamen de dokters er pas achter dat er met mij niks loos was, maar dat ik toen een medicatie-mix (morfine, lithium) nodig had die slaapwandelen veroorzaakte.


Ik stapte destijds, in diepe slaap, mijn bed uit. Liep, zonder huissleutels, in mijn pyjama, de deur uit en liet die wagenwijd open staan. Ging de trap af, vier verdiepingen, liep de flat uit en wandelde toen ongeveer een kilometer, op die regenachtige herfstavond. Toen ik na een kilometer wakker werd wist ik me van het opstaan en de wandeling tot hier niets te herinneren.

Acht jaar heb ik niet geslaapwandeld. Maar vannacht deed ik het opeens weer. ’t Moet half vier geweest zijn. Ik moet uit bed zijn opgestaan. Ik moet naar de voordeur gelopen zijn. Ik moet de voordeur hebben dichtgedaan. Toen werd ik wakker en realiseerde ik me dat ik, zonder sleutels in mijn pyjama op de galerij van de 4e étage voor mijn eigen voordeur stond. Ik heb een tijdje staan dubben wat ik nu moest doen. Feitelijk was er maar één oplossing. Dat was aanbellen bij mijn buurvrouw, die een sleutelbos van mij heeft, voor het geval dat. Ik ga haar zeggen dat ik mezelf heb buitengesloten en vraag haar of ze mijn deur wil open maken. Ik durfde haar eerst niet midden in de nacht uit haar bed te bellen. Toen ik het erg koud kreeg èn ik het idee had dat er ongedierte op de galerij rondspookte, heb ik toch maar bij haar aangebeld.

Ze deed meteen open toen ze door de smalle vitrage van haar voordeur mij in mijn pyjama voor haar deur zag staan. Ik vertelde haar wat er gebeurd was. Nog voordat ik was uitgesproken ging ze mijn sleutelbos al pakken uit het laatje van het kleine antieke kastje. Ze liep met me mee naar mijn voordeur. Vroeg verder niks en deed de deur open.

‘Lekker verder slapen’, zei ze.’

‘Ja, dankjewel, buurvrouw’. Ik stapte mijn huis in, pakte een banaan, ontdeed hem van zijn schil en at hem op. Liep naar mijn slaapkamer, stapte in mijn bed en viel meteen in slaap.

Hoop dat het hierbij blijft. Aan die medicatie-mix kan het nu niet gelegen hebben.

maandag 6 mei 2024

KRULSTAARTJES.

 Ik ben onaangekondigd op bezoek gegaan bij Frans en Betsie, kennissen van me. Zijn ze niet thuis, dan zijn ze niet thuis. Jammer maar helaas.



Bij deze mensen is de kans erg klein dat ze niet thuis zijn, want ze hebben een boerenbedrijf: voornamelijk veeteelt. Ze zijn heel druk in de weer met hun 10 koeien (waarvan 1 melkkoe), en 15 varkens. Hun zoon Harm, student algebra, steekt hier soms ook zijn handen uit de mouwen. Ze mesten hun dieren flink vet en verkopen ze dan aan het slachthuis. Met uitzondering van Astrid, hun melkkoe, die blijft haar hele leven bij Frans en Betsie. De geslachte dieren gaan naar de slagerijen, die het vlees weer verkopen … overigens niet aan mij, want ik ben vegetarisch.


Ik arriveerde bij Frans en Betsie tegen het einde van de middag. Frans zat Astrid te melken. De melkemmer was nog half leeg. Mij een hand geven kon Frans nu niet. Zijn handen had hij immers vol. Gastvrij keek hij me aan: ‘Wij zijn hier, zoals gewoonlijk weer vreselijk druk, Arend, sorry’.


‘Ga rustig je gang, Frans, ik zoek Betsie intussen wel even op.
'O, daar loopt ze met Harm naar de varkensstal.’ ‘Neen, Arend, dat is Harm niet, die zit met tentamens. Je ziet de ZZP’er, die we hebben ingehuurd voor een klusje’.


‘Oké, Frans , dan zou ik zeggen: melk ze nog even. Dan loop ik naar Betsie’.
‘Ja, prima Arend’.


‘Hé! Betsie!’ Ze is in de varkensstal in gesprek met de ZZP’er. Allebei kijken ze enigszins verschrikt op.
‘Hallo Arend! Liet jij me even schrikken!’


Ik stik zowat van die stank in die stal. Adem langzaam in, door mijn neus, dat filtert in ieder geval wat. Hoewel … ik sta al gelijk te tranen.
De varkentjes kunnen nauwelijks bewegen in hun smerige stal. Ze knorren en af en toe klinkt er een venijnig gegrom.


‘Deze man', zegt Betsie, 'is hier om de krulstaartjes van de varkentjes af te knippen. Als hij het niet doet dan bijten ze zelf, in zo’n piepklein stalletje als dit, elkaars staartje af. Dan worden ze ziek en waardeloos. Eigenlijk moeten ze vrij rond kunnen lopen, Arend, in de wei maar daarvoor hebben we nu eenmaal te weinig land’.


Als ik weer op huis aan ga, zie ik haar in de wei staan. Zij heeft het het best getroffen van alle dieren hier: Astrid: ‘La vache qui rit.