dinsdag 9 januari 2024

RAZERNIJ.

Een grote rugzak heeft hij niet nodig. Z’n bivakmuts moet er in, zijn handschoenen. Een klauwhamer en een kruiskopschroevendraaier. Daar moet het mee lukken. Voor de zekerheid pakt hij ook nog een rol tape in.

Op dinsdagavond gaat Vera naar yoga. Begint om half acht. Om kwart over zeven gaat ze de deur uit. ’t Is kort na Sinterklaas. Donker. Geen straatverlichting. De school tussen haar huis en de yoga staat er verlaten bij. Hij zit in de laadruimte van een huurwagen, een Ford-Transit. Onzichtbaar voor haar. Hij ziet haar prima: ze lijkt relaxed ... draagt haar yoga-spullen in een Lidl-tas. Lacht ze nu echt?

Ze is mooi, nadert nu de Ford, die geparkeerd staat naast het ruiterpad. Ze heeft haar rode winterjack aan. Over haar legging, dat korte jurkje. Had ze ook aan bij hun laatste afspraak. Bij hem thuis. Wat hadden ze een lol! Hij zat echt op zijn praatstoel. Vertelde naar nieuwe dingen.

Zoals die keer dat hij een homo had afgetrokken …  voor geld. Vijfentwintig gulden kreeg hij daarvoor … gulden (!) … zo lang is dat al weer geleden. Vlak langs de Ford loopt Vera nu. Hij is woedend ... moet zich verbijten, als hij denkt aan wat ze hem zei.    

Zijn kinderen geloofden nog in Sinterklaas. Hij maakte hen wijs dat Sint en Piet in juli in de Rotte zouden aanleggen. Dan wisten ze bijtijds welke kinderen er ‘zoet’  of ‘stout’ waren. Ook sloegen ze dan alvast wat kadootjes, strooigoed en marsepein in. Tsja, want in december is dat allemaal in een mum van tijd uitverkocht. Die keer dat mijn jongens waren wezen kijken langs de Rotte, was de Stoomboot al naar Spanje vertrokken. Jammer voor ze.  

De woede-tranen blijven komen.  Lang was Vera z’n liefje. Haar blik was zo vrolijk en vriendelijk. Nu oogt ze star, afstandelijk en vlak. Schichtig loopt ze langs de Ford.  Angstig bijna. Mijn gejank wordt onbedaarlijk.  Ze mag me niet horen.  Onverstoorbaar stapt ze door. Wat heeft ze toch een mooi figuurtje.

We hadden het zo fijn samen, lekker eten, lachen, praten, tv-kijken. Het was van het ene op het andere moment over. Dat televisieprogramma waar we zo gezellig samen naar keken ….hoe heet dat ook al weer … dat programma met die grappige, chagrijnige man … o ja … ‘de slimste mens’, dat programma is afgelopen, ze staat op, doet haar jas aan en zegt:

‘Je bent wel aardig maar te oud voor mij. Bijna dertig jaar schelen we. Ik heb een  jonge, frisse gast ontmoet. Van mijn eigen leeftijd. We gaan voor een relatie. Hij en ik! En jij en ik?  Wil je vriendschap? Oké. Regelen we. We gaan elkaar ééns per maand zien.’

Ja, dank je de koekoek. Eéns per maand? Razend was hij ... ook nu nog.  Grommend doet hij zijn bivakmuts op, handschoenen aan. Pakt de klauwhamer en de kruiskopschroevendraaier uit de rugzak ... stapt uit en met grote geruisloze stappen, over het ruiterpad, achterhaalt hij haar bijna. Vera wordt gered door een  lijvige bovengrondse boomwortel. Daar struikelt hij over. de val in zijn eigen kruiskopschroevendraaier wordt hem fataal.               

maandag 8 januari 2024

HINKELDEPINKEL.

Mijn vriend Deef heeft een zusje van veertien Frieda. Ze is vier jaar jonger dan ik en beeldschoon. Lief koppie, lang  blond haar, leuke tietjes en rete-brutaal. Het enige dat ze niet mee heeft, is haar rechter been. Dat is een dun, mank, kort poliobeentje. We hebben twee weken ‘met elkaar gelopen’,  gezeten, gevreeën, gezoend. Het gaat me al gauw vervelen dat gehinkelepink naast me, hoe leuk ze ook is. Eerlijk gezegd schaam ik me voor haar. Voel me een beetje voor lul lopen met haar. Hoewel … nooit heb ik er iemand over gehoord. Na die twee weken maak ik het uit. Vanaf die dag, tot op de dag van vandaag, vijfenvijftig jaar later, schaam ik me voor mijn gedrag van destijds. Ik zeg tegen het kind, dat Frieda in feite nog is, dat ik het uitmaak. Zij haalt haar schouders op, zegt: ’Goed dan.’ Draait zich om en loopt bij me vandaan in de richting van haar huis. Ik kan eigenlijk niets beters krijgen dan Frieda, dus misschien is ze wel allang blij dat ze van me af is. Ben dan nou niet bepaald ‘moeders mooiste’.

Ik heb er verder nooit ellende mee gehad. Niemand heeft me ooit verweten dat ik Frieda heb laten stikken. Ik verweet het alleen mijzelf heel erg. Van Deef en haar ouders en zussen heb ik er nooit een kwaad woord over gehoord. Toen ik het mijn vriend vertelde, wist hij nog van niks (of hij deed alsof). Ze heeft er dus haar mond over gehouden thuis. Daar ben ik wel blij om. Want zelf heb ik die twee weken omgang met Frieda  al die jaren beschouwd als misbruik van een minderjarig gehandicapt, meisje. Ik was tenslotte al meerderjarig. ‘Even ge-(mis)bruikt en dan gedumpt, zo heb ik het al die jaren gevoeld. Beneden alle peil.

Jaren later loop Frieda, gearmd met een lange, magere man , me tegemoet in de Zwartjanstraat. Ze is moddervet en nog net zo klein als toen ze veertien was. Hinkeldepinkelde natuurlijk nog net zo. Naast haar loopt een leuk jochie van een jaar of vijf te trekkebenen. Met zijn linker beentje. Ze heeft het dus aan hem doorgegeven. Hij loopt met een voetbal onder zijn arm. Zou hij werkelijk kunnen voetballen? ‘Alles kan, behalve het puntje van je neus bijten,’ zei mijn moeder altijd.

Ondertussen klopt mijn hart  heftig in mijn keel. Ik wil hard terug lopen maar het is al te laat. Zij doet net of ze me niet ziet als we langs elkaar heen lopen … ik sta voor de étalage van Van Haren te kijken … nergens naar.

Deef en Frieda heb ik nooit meer gezien. Via via heb ik gehoord dat Deef op 21 jarige leeftijd aan longkanker is overleden. Ik was toen inmiddels 35 en vijftien jaar getrouwd met een beeldschone vrouw, knap gezichtje, lang blond haar, een lekkere kont, slim en super creatief.

zondag 7 januari 2024

MIJN TYPE.

‘Hebben jullie wat met elkaar?’

‘Hoe kòm je daar bij?

‘Zie jullie steeds samen …’

‘Gewoon aantrekkingskracht misschien.’ We hebben het best gezellig: beetje praten, lachen, zingen. Maar een relatie met haar: ’Nee, dank je’. Vriendschap  is voor mij de limit.

Ze woont alleen met haar hondje Fikkie in een appartementencomplex. Vertelt me over haar buren. Sinds kort heeft ze een Chinees echtpaar boven haar wonen. Asielzoekers. De man lijkt wel zo’n Sumo worstelaar. Hij is de rust en vriendelijkheid zelve. Maar… totaal niet haar type. Ze komt hem vaak in de lift tegen.

Ze denkt zeker dat ik een relatie met haar wil. Ik zou haar leuk vinden … is het gerucht. Midden in de nacht belt ze me uit mijn bed om me te zeggen dat ik er goed uit zie ... voor mijn leeftijd dan, hè (75).(Ze had me die nacht eens moeten zien liggen). Maar goed … een relatie met mij … ze moet er niet aan denken.

Ze glimlacht, uit beleefdheid naar de Chinees: ’Goedemorgen’. Hij brabbelt iets onverstaanbaars terug. Spreekt geen woord Nederlands. Zo’n tien keer per dag, gaat hij naar buiten. Een sigaretje roken. Is zijn sigaretje op, dan loopt ie nog wat rond in de buurt.

Dzjiesus Christ! Dàt komt me even rauw op mijn dak vallen!. Mijn wereld stort in. Geestelijk raak ik  helemaal in de knoop … wat een desillusie … wèèr alleen. Volslagen kut…. Nee, nee, sorry hoor, ik zit te liegen. Het interesseert me werkelijk geen reet.  Ze is qua uiterlijk mijn type helemaal niet … Ik vind haar wel leuk, grappig en slim maar dat is allemaal qua innerlijk, hè. Belangrijk! Natuurlijk, maar het gezicht wil ook wat, toch?   

Het is een mistige dag in november, kwart voor acht in de ochtend. Ze laat Fikkie uit. Ze is een kwartiertje onderweg. ’t Is nog goed donker.  Opeens herkent ze de gestalte van de Sumo-buurman. Ze schrikt.  ‘Waarom is hij nu precies hier, waar ik ook ben? Hij stalkt me.’ Het beangstigt haar. In paniek gaat ze met grote stappen naar huis. Een verbijsterde Fikkie trekt ze achter haar aan.

Ze is 60. Ook als ze (veel) jonger zou zijn, zou ik het bij vriendschap laten. Overkomt me zelf ook vaak genoeg, dat ik iemands type niet ben. En dan vinden ze me óók nog eens  niet leuk, niet grappig en niet slim. Tsja, dan kan ik vríéndschap wel helemààl vergeten.

Als ze bij de ingang van het appartementencomplex is aangekomen kijkt ze schichtig om zich heen. De ’stalkende Chinees’ in geen velden of wegen te bekennen … maar … daar staat hij al, in de hal, bij de lift, bezweet. Zo te zien is hij wezen trainen. Hij wenkt haar … houdt de liftdeuren open voor haar en haar hondje.

Het licht jankende beestje likt zijn wonden. Zij tilt Fikkie op, drukt hem tegen haar aan: ‘Jaaa. Rustig maar, rustig schatje. Vrouwtje heeft zich weer eens voor niks gek laten maken’.

‘Kom … lekker tegen me aan. Rustig maar. Mmmmmm, jaaa, je bent mijn lieve kleine schattekindje’. Ze gaan ze samen als eerste de lift in. Dan stapt de Chinese buurman rustig glimlachend in. Terwijl de liftdeuren sluiten aait hij Fikkie voorzichtig over zijn rugje.  

zaterdag 6 januari 2024

VERSLAAFD.

Al meer dan twintig jaar slik ik slaappillen. Lorazepam. In de volksmond temesta. Als ik ze niet inneem lig ik een hele nacht wakker. Althans, daar ben ik bang voor. Ik probeer het wel eens zonder. Als ik dan om pakweg tien over vier in de nacht nog wakker lig, ga ik er uit, kijk vijf minuten naar ‘De slimste mens’ (uitzending gemist)en slik een paar pillen. Binnen een kwartier ben ik dan weg en om een uur of tien weer klaarwakker. Eigenlijk te weinig geslapen. Heb toch minstens zeven uur nodig. 

Ruim 20 jaar terug was ik drie dagen en nachten achter elkaar wakker. Toen had je het Riagg nog, een soort GGZ. Daar ging ik naar toe. Werd gelijk volgegooid met slaapmedicatie. Drie milligram temesta per nacht. Pas als de warme prak al klaar stond werd ik wakker. Langzamerhand is die drie milligram afgebouwd tot één. Een paar keer heb ik geprobeerd het af te bouwen tot nul maar dat heeft steeds weer lange wakkere perioden tot gevolg. Doe ik niet meer.

Wat ik me overigens nauwelijks kan voorstellen is dat die pillen nog echt werken. Mijn lichaam moet toch onderhand gewend zijn aan dat ene pilletje. Toch vraagt het nooit om meer lorazepam. Zeven uur per nacht slaap ik. Ergens tussen twaalf en negen. Meestal van twee tot negen.

Zònder dat spul kan ik dus niet. Ik ben panisch voor slapeloze nachten. Die drie nachten van jaren terug ervaar ik nog steeds als traumatisch. Dàt nóóit meer! Na de eerste nacht was ik duf, brak, na de tweede nacht duf, brak en wankel en na de derde nacht duf, brak, wankel, paranoia  en kots- misselijk. Die derde nacht dommelden demonen mij in een soort halfslaap, een roesje. Die wilden me doen geloven dat ik kon zweefvliegen … ‘kom maar ... kom … ‘ ik werd naar het balkon gevoerd … ‘toe maar … spring maar … zweef … ’  Ik woonde op de zestiende verdieping van een woontoren langs de Maas. Ik ontwaakte daar buiten uit de roes. Maakte wilde boksbewegingen, in het luchtledige, bleek toen. Het angstzweet was me uitgebroken, samen met de kilte van de nacht deed het me huiveren.

Ik had Bea, mijn vriendin, uit haar slaap gehaald, ‘wakker geschreeuwd’ zei ze. Van die luide rauw keelkreten. Doofstomme mensen uiten precies zulke geluiden. ‘Maar wat doe je hier, op je blote voeten. Je vat kou, man. Kom naar binnen. Wat sta je te beven.’ Ik ben met stomheid geslagen.

Vele dagen later, als ik, dankzij medicatie, uren slaap ingehaald heb, herhaalde zich het gebeuren in een in een soort nachtmerrie. Een satanische balkonscène. Pas daarna was ik in staat Bea te vertellen wat zich die avond afspeelde.

Nooit meer slapeloze nachten … geen demonen meer … alleen een beetje verslaafd.

vrijdag 5 januari 2024

IDEALE MAN.

Het schiet Henk ineens te binnen, dat Sis, zijn prettig gestoorde vriendin, vanavond naar Porto vliegt. Dan is ie impulsief. Gaat ie naar Katendrecht haar een supertoffe vakantie wensen. Raar? Beetje wel, ja. Ze is dan natuurlijk razend druk met pakken .. of het bijwerken van haar bikinilijn … alles altijd last minute bij haar. Net als die vliegreis zelf.  Maar … zéker niet raar, bij Sis is hij altijd welkom.

Ze is alleen. Dochter ’t huis uit. Gescheiden. Pittige meid … radicaal, uitdagend. Ja, daar houdt ie van. Zo is tie zelf ook eigenlijk wel. 

Zegt ie tegen haar: ‘Zit je haar leuk, Sis! Hebbie het zelf geknipt?’  Kan ze goed hebben, hoor.  Ze is alleen allergisch voor opmerkingen ( vooral van hem) over haar gewicht: ‘Ben je nou ineens zo dik geworden, Sis’. Ja, daar is hij heel direct in, misschien wel tè ... dan moet ie even uit haar buurt blijven. Jammer wel. Maar zien ze elkaar later weer dan is ze toch een paar pondjes kwijt. Dat dan weer wel.

Sis is wel blij met zijn gezelschap. Ruim twintig jaar jonger is ze. Maak niet uit. Ze komt ook bij hem over de vloer. Onverwachts meestal. Bellen doet ze nooit. Ze tikt op zijn keukenraam. Is tie er niet, dan gaat ze naar d’r moeder een paar deuren verder.

Sis is een pestkop. Henk wisselt nog al eens van stemming. Nu eens is hij ‘himmelhoch jauchzend’ dan weer ‘zum tode betrübt’. Vandaag is hij somber … voelt hij zich alleen. Zelden gaat Sis daarin mee. Met een sarcastisch lachje zegt ze: ’Hou toch op Henk, een schizofreen  is nooit alleen!’ Sta tie haast weer te lachen als ze dat zegt. Gek eigenlijk wel, toch?

Sis heeft in plaats van een partner een gezellige hond, Bobbie. Die sleept ze overal mee naar toe. Leuk beest . Henk wordt gek van zijn geblaf. Die kloterige teef van zijn buren gaat dan een paar octaven hoger mee lopen keffen. Zet Henk zijn  versterkers  wat harder.

Laatst komen ze elkaar tegen in het Kralingse Bos. Sis en Henk. Liep ze met haar fiets aan haar ene hand en die grote Bobbie aan haar andere hand. Fietsen in het bos wilde ze. Maar nadat ‘haar schatje’ haar omver getrokken had, was ze verder maar gaan lopen.

Sis heeft liever een hond dan een vent. Bobbie rookt niet, drinkt niet, hoeft geen foebele te kijken, houdt van wandelen … bijna alles wat ze samen kunnen doen, vindt hij leuk … en ’s nachts kruipt hij bij haar in bed … komt ie ‘lepeltje liggen. Ideaal’   

‘Aan dat geblaf van Bobbie wen je wel Henk, als je hem straks tien dagen in huis hebt.’

‘Tien dagen bij mij in huis?’

‘Ja, als ik in Porto zit, kan hij toch wel even bij jou, schat? Het is zo’n scheet!

donderdag 4 januari 2024

ONDERWEG.

 Onderweg.

Om 11.40 uur ga ik naar de fysio. 12.00 uur moet ik er zijn. ‘t Is twintig minuten lopen. Het miezert. Mijn zwarte herfstjas is gelukkig waterproof.  Ik trek de capuchon over mijn pet. Pas op! Een úítstekende trottoirtegel. Ben er al eens over gestruikeld. Nu extra opletten met die  nieuwe schouder. Als ik val is die naar de gallemiezen.

Buren Herman en Patricia stappen in hun auto. Ze zwaaien naar mij. We mogen elkaar. We zijn alle drie voor Sparta. Grote herfstplassen op de rijweg. Bladeren stremmen de afvloei van het hemelwater.

De zolen van mijn gloednieuwe Nikes zijn poreus. Na drie minuten lopen zijn mijn sokken en voeten nat en koud. Over de schoenfabrikant maak ik me kwaad. Waterdichte schoenzolen … dat lijkt tegenwoordig te veel gevraagd. Kom op, Jos! Laat je niet gek maken door die lullige zolen.

Hé! Daar staat Gerda, zeventig al weer. In haar portiek. Achter glas. Ze is net zo hoog als ze breed is. We weten nog hoe we heten. Ze lacht me gedag. Ik liplees: ‘Ha Jos!’.

Ik steek schuin over. Daar wordt een verhuisdoos klein gescheurd. Het karton moet in de papierbak passen. Een ander staat zo’n doos plat te springen. Denk aan je adem, Jos.  Op de weg letten ook. Het wegdek hier is schots en scheef. Verziekt door bijna twee jaar bouwverkeer. Aan weerskanten van de straat is de bouw bijna klaar: een kleine tweehonderd woningen. Huren van 800 tot 1200 euro … allemaal onbetaalbaar dus voor de minima. ‘Maak je niet boos Jos, dat leidt alleen maar af’.

Daar komt een pitbull. Ben ik bang voor. Die hond loopt op de stoep in plaats van in de blubberzooi. Ik word door dat beest naar de drukke autoweg gedwongen.  Heb echt geen keus.

Een bedrijfswagen van ‘Al uw Electro’ stagneert de vrije doortocht van mij en de dame die in haar scootmobiel als een dolle op me af komt. Die aso van ‘Al uw Elektro’ heeft zijn kar half op de stoep geparkeerd. Ik kan hier gewoon oversteken. Die dame niet. Zij loopt vast in de blub als ze doorsjeest.

‘Zal ik u even naar de overkant loodsen, mevrouw?’

 ‘Ja, doe maar,’ … als ogen konden doden ...’ Maar waarom??  I really don’t know!

Ga naar de rotonde. Bijna op het zebrapad staan drie Felix-scooters lelijk in de weg.  Een moeder met een Hauck Atlantic Twin kan niet verder. Impulsief spring ik op en trap die scooters in één keer omver.  Zo … opgelost … die moeder kan  door met haar tweeling.

Op het bankje ligt de deelgemeentekampioen bierdrinken in een deuk: ‘Zo, lekker bezig, Jos!’ Hij slurpt zijn blikje leeg. Opent een nieuw biertje en geeft mij er ook een. Ik breng een proost uit op de fysio: ‘Die kan het wel schudden.’

woensdag 3 januari 2024

WINDJE TEGEN.

 Windje tegen.

Vanmiddag heb ik meel gekocht. In Vlaardingen. In molen Aeolus. Het meeste brood dat ik eet, bak ik zelf. Heel af en toe eet ik eens een krentenbol van de supermarkt of een sneetje Allison van de ‘warme’ bakker maar dat zijn uitzonderingen. Ik vind het brood dat in de handel is, zo vreselijk slap … niet te vreten. Daarom maak ik het zelf … met dat meel … heerlijk stevig zuurdesembrood.

Zo eens in de twee maanden heb ik meel nodig. Ik fiets dan in een uurtje naar die molen. Koop daar niet alleen meel maar ook zemelen, pompoenpitten, zonnepitten, sesamzaad … gaat allemaal in dat brood.

Het personeel in de molen is vriendelijk ... beetje paranoia wel. Op hun hoede. ’t Is net of daar pas  een roofoverval is gepleegd. Als ik binnenkom, zoek ik meteen wat ik nodig heb. Elke stap die ik zet wordt door drie personeelsleden met Argus-ogen bekeken.  Kom daar al vijf jaar en betaal toch altijd netjes. Rond de tien euro meestal. Eet ik acht weken van.

Op de terugweg rijd ik langs het flatgebouw waar een oude vriendin van me woont. ’t Is nu bijna veertig jaar geleden, dat we wat met elkaar hadden. Ik was 22 … Sonja net 17 … eigenlijk mochten we het nog helemaal niet met elkaar doen …  althans: ik niet met haar.

Het lijkt wel of ik haar daar zie. Op dat grasveld voor die flat. Een leuke, kleine vrouw ... rood haar. Ze laat twee drukke honden uit. Haar rode haar … kan me haast niet voorstellen, dat ze nog haar eigen kleur heeft … maar àls ze inmiddels grijs geworden is …  jaaa … dat kàn toch haast niet anders … dan heeft ze het nu in precies in haar eigen jeugdige kleurtje geverfd.  Ze loopt zo ongeveer 100 meter voor me  … nog precies datzelfde loopje …. dezelfde houding.

‘Sonja!’ roep ik, vanaf mijn fiets, zó hard … ze moet me wel horen … ik zwaai. Met een ruk draait ze zich naar me om. Herkent ze me? Of zwaait ze zo maar terug?  Lacht ze? Uit de verte zie ik haar tanden blinken in het zonnetje dat toevallig even schijnt. Dan loopt ze weer door naar haar flat ... zonder verder op of om te kijken. Ze trekt haar hondjes naar binnen. Verdwijnt uit mijn zicht.

Ik heb niet de illusie dat ze mij herkend heeft. Tóén had ik contactlenzen en een mooie bos donkerblonde krullen ... nu loop ik met een bril en een kale kop.

Kan ook best zijn dat ze me herkend heeft … en dat ze het verleden liever laat rusten.

Zes keer per jaar fiets ik langs Sonja’s flat … heel even is zij dan terug in mijn gedachten. Aangename gedachten vandaag … ik heb nu niet eens gemerkt, dat ik al een paar kilometer ‘windje tegen’ had.