Sinds ik Vera, mijn naaste buurvrouw, de buurtroddel over haar prille vriendje Koos (mijn overbuurman) vertelde, voel ik me niet meer zo op mijn gemak. Ik heb heimelijk, een oogje op Vera en ik zie met toenemende jaloezie, dat er iets moois groeit tussen Vera en Koos. Gezellig zitten ze samen al kirrend kopjes thee te drinken in haar zonnige tuin … hij neemt een lekkere cake mee … ’zelf gebakken’, liegt hij … want ik stond vanmorgen naast hem bij de bakker, toen hij die cake kocht. Koos is een alleenwonende, gescheiden agressieveling. Vera is een bewust ongehuwde moeder, van het dromerige, zweverige, meditatieve type!
Koos helpt een handje in de tuin: gras maaien, heg
knippen, struiken snoeien … hij plakt haar lekke fietsband en vandaag zie ik
hem in de weer met het schuren van het houten tuinameublement … de uitslover … het
moet niet gekker worden … dat wordt het toch wèl … zeker weten … dat draait op
verven uit.
Wouter is de zoon van Vera … 12 jaar … hij mag achter op de
brommer bij Koos … maar hij wìl niet op die ‘stomme brommer’. Wouter gaat
pesterig expres op de net door Koos geverfde houten tuinstoelen zitten: zijn benen,
handen en korte broek zitten onder de groene verf … Wouter zet een verfhandafdruk
op een tamelijk net colbert dat Koos op het handvat van de tuindeur heeft gehangen.
Met een ruk, een vloek en een rood hoofd vliegt Koos op, uit zijn ligstand in
het gras … dat wordt een pak rammel voor Wouter. Gelukkig voor hem, komt Vera
er net aan. Ze staat tussen haar zoon en haar vriendje in. Zo voorkomt ze erger
maar Wouter weet genoeg. Kinderen voelen het vaak perfect aan dat er iets niet
pluis is met een persoon. Daar hebben ze een zesde zintuig voor.
De roddel vertellen geeft me een kick. De angst nadien beklemt, verlamt me. Koos heeft net een baksteen door Vera’s voorruit gegooid en enkele planten in haar tuin vertrapt. Terwijl ik behulpzaam ben met het herstellen van de schade in haar tuin, komt Koos op ons af. Het angstzweet breekt me aan alle kanten uit. Mijn handen, mijn armen verslappen. Met gebogen hoofd staat hij voor me en haalt met zijn rechtervuist razendsnel naar me uit. Uitgeteld lig ik op Vera’s grasperk. Vaag hoor ik Vera’s gegil en het hese stemgeluid van Koos, die over me heen gebogen staat en me toebijt:
“Ik hèb mijn ex niet het ziekenhuis in geslagen en ik hèb
mijn kinderen nooit mishandeld, nooit sexueel misbruikt en ik heb dus ook
nóóit in de bak gezeten. Als je dat nog één keer hier in de buurt rondbazuint,
maak ik je echt helemaal af, vuile klootzak!”
Verkrampt van boosheid loopt Koos naar zijn huisje aan de
overkant; Vera stelpt het bloeden van mijn gescheurde lip; doet er wat jodium
op. Dat doet pijn.
‘Je lip zal gehecht moeten worden, Kurt’ zegt Vera ‘en er
móét haast wel een tand van je loszitten na zo’n dreun.’
‘Kurt, zullen we de politie even bellen? Zoiets mag hij toch niet straffeloos doen, lijkt mij.’
‘Nee, laat maar zitten, Vera, dat wil ik niet.’ Die dreun is
niet helemaal onterecht; ik heb lopen roddelen … of het alles wat ik
gezegd heb waar is, weet ik niet eens … zou me overigens niks verbazen.
De pijn aan mijn lip en de loszittende tand … wat een taai
ongerief … maar oh, hoe liefdevol is Vera’s zorg … en wat is het fijn om
daarvan te kunnen genieten.