vrijdag 9 februari 2024

EEN PAARD IN DE GANG.

‘Hallo Jos!’

Staat mijn buurman Leo opeens grijnzend achter me in de slijterij.

 ‘Zo’, zegt ie, ‘lekker jong jenevertje ingeslagen, Jos?’

Ik wil helemaal niet dat er tegen me gepraat wordt als ik sterke drank aan het kopen ben. Ik voel me betrapt. Hij denkt vast dat ik verslaafd ben.

‘Ja, ik hou wel van een jonge borrel … zo heel af en toe’ zeg ik verontschuldigend.

‘ Nou, ìk neem er èlke avond één, zegt Leo’.

‘Nou ik niet hoor, niet elke avond, meestal laat ik het bij één pilsje,’ lieg ik.

Leo neemt graag zowel een pilsje als een jonge borrel, allebei tegelijk: een kopstoot..

Ik vind een kopstoot werkelijk verrukkelijk maar dat hoeft hij niet te weten. Vooral die kick: binnen vijf minuten krijgt de wereld een geheel ander perspectief.

Terwijl ik mijn fles jenever in mijn rugzak prop, hoor ik de slijter tegen Leo zeggen ‘ en dat is dan 47, 50 euro voor u, meneer’.

Van schrik kijk ik even om en zie Leo een fles jenever in zijn tas stoppen en vervolgens een  whisky en twee flessen wodka.

‘Nou …  Leo’, zeg ik, terwijl ik meewarig in zijn tas kijk, ‘als je er over wil praten, jongen, dan weet je me te vinden, hè?’  

Samen lopen we over het winkelcentrum naar ons bejaardencentrum. Hij houdt even stil en haalt uit zijn binnenzak een klein plat flesje met een bruinig drankje … draait op z’n gemak de dop los, neemt  een stevige slok en biedt mij het flesje aan. ‘Wat is het Leo?’ ‘Heerlijke Jamaica rum, man, proef maar eens’. Het valt me dan plotsklaps op dat Leo een paarse neus heeft. Een heuse drankneus. ‘Hou es even op, dat heb ik altijd als het koud is, man.’    

Die slok rum tikt behoorlijk aan. Zwabber er een beetje van.  We lopen langs het Kruidvat (met een ‘d’)…  Leo moet nog vitamine B en een setje condooms (met een ‘c’) kopen. Zijn vriendin komt vanavond langs. Daar heeft die vitamine ‘B’ natuurlijk niks mee te maken. Het eerste wat ie doet als hij uit het Kruidvat komt is nog een slokkie rum wegklokken  … ik mag ook aan de fles.

‘Leo jongen, ik word een zwabberig, ‘ als jij vanavond nog een gezellige avond wil hebben met je vriendin dan moet je nu stoppen met zuipen, want ik kan nou al haast niet meer op me benen staan.   

We lopen langs café ‘de lockdown’, de enige kroeg in de verre omtrek. Mijn oren doen pijn van het oerendharde ‘paard in de gang’, dat uit die kroeg  dendert. Leo trekt me mee die kroeg in. Geen kip daar binnen. De kroeg is tot de nok toe gevuld met het ‘paard in de gang’ en een verveeld  over de tapkast hangende barkeeper.

‘Hé, jij daar barkeeper’, roept Leo iets te brutaal, ‘laat jij handjes eens wapperen bro(!). Doe ons eens een kopstoot en neem d’r zelf ook een.

donderdag 8 februari 2024

STOOM UIT DE OREN.

Van nature ben ik niet agressief. Zo af en toe kook ik wel eens van woede maar het enige dat dan gebeurt is dat er stoom uit mijn oren komt. Voor de omstander(s) is dat natuurlijk een heel vreemde gewaarwording. Toch wordt me zelden gevraagd wat er loos is. Het kan zijn dat ik ‘als een dolle’ mijn snor moet drukken om als een haas vlug een plasje te doen. Soms leid ik mensen om de tuin door ze op iets speciaals te wijzen: een dooie duif, een smeltend waterijsje, een wegschietende rat, een muzikant of een bedelaar. Soms wijs ik ze ook  op iets dat er niet is. Dat doet het ook wel goed.

De rook komt inmiddels niet meer uit mijn oren … hoewel de woede er nog is. Die komt nu bijna wel mijn neus uit, onzichtbaar voor iedereen … hoe ergerlijk is dit ‘bijna’ … deze niet peuterbare nies-woede.  Ik een niesbui te stimuleren met wat niespoeder. Dan ben ik het gauw kwijt. Ik moet absoluut alleen zijn want de ravage achteraf  is gigantisch. Voorheen zocht ik een telefooncel  of een openbaar toilet maar die zijn in de tijd verdwenen. Ga in een boetiek met een colbert een pashok in of duik in een lege abri … snuif niespoeder  en binnen een minuut  … is de neus leeg.

Alleen … druipt mijn jas, die moet gestoomd …  en de stoom, die komt inmiddels ook weer  uit mijn oren, door de inhoud van dat asociale blaadje dat ik vanmiddag in m’n brievenbus vond.

BEWONUS: Door die kankerspreidingswet motten er hierowindeweik  zeker  vijfhonderd azielsoekurs mir geplaas worre  als het an mein legt gaat dat gaat nooinie gebeuren hoogspur. hoogspussoonluk gaat ik daavoor zorgen: geen kankerasielzoeker durbei hiero bijjons in de   buurt  ik latonse buurt hiero niet verkloote  alle azielsoekers gamana higgersberg of kralingen   alle leege huize bij onse wijk blijven voor ons eiguh volk die al jaren in deze buurt wonen  Me dogter van agted 38 woont gotverdomme nog bij mijn tuis en tien jaar turruch  ben ik gesgijden     mijn eks woont nau nog steets bei mijn  al tien jaar geen huis vor haar tuwwijl er hiero wel  knetterdure  wooningen gubbauwt wort op onze sloop  en wie komme dur te woone  allummaal juppuh nattuluk    laat die juppeh allemaal de tering krijgen, gotverdomme   vannaf nau mot al die niebau naar ons eiguh volk hiero in onze eijguh fantastische  gaan  maadawel  theeguh betaalbaruh huuren  togsekers. Steun os. Asielsoekers nee!   

AFSENDER: EEN BOOSE BEWONERS VAN ALEXANDER.                      Axigroep ENNUWISSETGENOEG.

Ik hoop oprecht dat zo’n asociale ultra laaggeletterde domoor geen bondgenoten vindt bij mij in de wijk.

woensdag 7 februari 2024

NAAR BINNEN GLIPPEN

Zes hoog is de flat. Op elke verdieping twintig appartementen. Ik woon op de zesde. Het is drie uur in de middag. De meeste buren hier ken ik niet eens. De meeste buren kennen mij trouwens ook niet, denk ik. Een oude vrouw opent de toegangsdeur tot de flat. Ik glip met haar mee naar binnen.

‘Woon jij hier?’, vraagt de vrouw achterdochtig.

 ‘Jazeker,’ zeg ik tegen het dametje.

‘Heb je dan geen sleutel?’

 ‘Nee,’ zeg ik, ‘niet bij me.’

‘Dan kan je toch wel bellen?’

‘Ja, dat had ik kunnen doen.’

‘Waarom deed je dat dan niet?’

‘Er is nu, denk ik, niemand thuis.’

 

De lift is er. Ze stappen in.

 

‘Ik moet naar zes en u?’

‘Naar vier.’ 

 

De jongeman drukt op de knopjes.

 

‘Als je geen sleutels bij je hebt dan kan je er boven toch ook niet in.’

‘Ja, ik kan er wel in. Mijn buurman heeft ook sleutels van mijn huis.’

 ‘Waarom belde je daar dan niet aan?’

 ‘Ik vond het wel makkelijk om gelijk met u naar binnen te gaan.’

 ‘Woon je allang hier?’

‘Vier jaar.’

‘Zo, vier jaar al … vreemd …..ik heb je nog nooit eerder gezien.’

 ‘O,' zeg ik, ‘maar ìk ken u wel hoor!’

‘O ja?’

‘Jazeker, ik zie u en uw zus hier regelmatig in de hal wachten op Trevvel.’

‘O ja, nu zie ik het ook. Jij bent toch van die rolstoel.’

‘Drie maanden heb ik in een rolstoel gezeten, ja.’

‘En je lóópt nu weer … daarom herkende ik je niet … je bent nu ineens zo lang.’

 ‘Ja, ik zit al een week niet meer in die rolstoel. Lopen gaat nog niet zo goed ….moet nog flink oefenen.’

‘Nou, doe je best dan, hè, zal ik maar zeggen.

 

‘Trouwens, mevrouw, wel goed hoor, dat u me daarnet niet zo maar naar binnen liet gaan.’

‘Ja, ik ben niet meer zo goed van vertrouwen. Heeft vast met mijn leeftijd te maken.’

‘U bent een van de weinigen hier die nog een beetje oplet.’

 

‘Tja. Nou, we zijn op vier. Ik moet er hier uit … dag, ik hoop dat je weer snel  goed loopt.’

‘Geen probleem! Dag mevrouw. Fijne dag! O, hoe heet U’

‘Mevrouw van Dieren,’

‘Neen, ik bedoel wat is uw voornaam ... Ik heet Jos’.

‘O, nou oké dan, mijn naam is Mathilda. Fijne dag nog hoor,  Jos.’

maandag 5 februari 2024

TRANEN. op herhaling

Naarmate mijn vader ouder werd, vijfenzestig-plusser bedoel ik, kwamen zijn tranen steeds sneller. Had hij  een leuk cadeautje gekregen, een onverwacht uitstapje gemaakt of eens lekker met zijn familie gegeten, dan stamelde hij zijn dank, in een brabbeltaaltje, waarbij hij zijn tranen vaak de vrije loop liet.

Als Sparta alweer een aantal jaren in de eredivisie speelt, ga ik regelmatig kijken op het Kasteel, het stadion van Sparta in de wijk Spangen. Bij elke thuiswedstrijd sta ik te janken en dan ben ik pas zestig.

Vòòr aanvang van de wedstrijd wordt dan de Sparta-mars gespeeld en zo’n kleine tienduizend Sparta-supporters zingt dan uit volle borst mee. Luister op youtube.nl  maar eens naar de zang, tekst en muziek van de 'De Sparta Mars'.

Het gebeurt meestal halverwege het eerste couplet al, de tranen stromen en ik zing zoals mijn vader brabbelde … met dat vreemde piepstemmetje. Maar waarom?

Ik woon vanaf mijn derde jaar, in Spangen, schuin tegenover het Sparta-Kasteel. Vanaf mijn zevende ga ik onregelmatig met mijn vader mee, foebele kijken. We staan dan op de jongenstribune …  eigenlijk heb ik alleen maar leuke herinneringen. Ook dan wordt  voor aanvang van de wedstrijd de Sparta mars gespeeld en gezongen. Het is mij een raadsel, die tranen. Zou het zo zijn dat ik nog steeds heel betrokken ben bij het Sparta uit mijn jeugd ... 1959 landskampioen ... en dat de tranen vloeien bij de oude man, die ik nu ben, omdat hij die betrokkenheid van toen uit zijn jeugd node mist? Ach wat zou het? Laat ze maar lekker komen die tranen, laat het maar gewoon een raadsel blijven.

 

zondag 4 februari 2024

BLOEDPRIKKEN op herhaling

 De vrouw is nog redelijk slank. Ze heeft roodbruin lang haar en haar bleke gezicht is bedekt met sproeten. Ze draagt een spijkerjasje en een zwart-wit gestreepte, strak zittende broek. Haar man schat ik op 180 kilo, hun veel te dikke dochtertje van drie á vier jaar oud heeft een rond gezichtje met fors uitpuilende wangen en daartussen een opvallend varkensneusje. Ik zit in de wachtruimte van de prikkamer van het ziekenhuis. De vader kan nog net twee stoelen voor zichzelf bemachtigen. Het meisje schuift achter het kinderbureautje, pakt kleurpotloden, kleurboek en gaat aan de slag. Moeder trekt zich met een maandverbandtasje enigszins schichtig terug op het toilet, dat grenst aan de wachtruimte.

De oversizede vader straalt een weldadige rust uit. Zijn dochtertje kleurt en neuriet alsof het thuis is, vader streelt haar, liefdevol glimlachend over haar halflange blonde haar. De man maakt een krachtige en verzorgde indruk; is goed gekleed … zijn XXXL pantalon en dito geruit overhemd kleden hem bijzonder af … zijn weinige haar is strak op zijn hoofd gekamd.

Moeder komt terug, pakt een stoel en gaat achter haar dochter zitten. Vader en moeder wisselen een blik van verstandhouding … ook naar zijn vrouw heeft hij die zachtaardige liefdevolle aandacht.

 

“Er zijn er nog een heleboel voor je, hoor!” zegt een andere wachtende, die blijkbaar niet tegen stilte kan. Want elke minuut kreunt hij dat het wel erg lang duurt …….en dat het wel heel langzaam gaat allemaal. Hij probeert geregeld oogcontact te maken met medewachtenden. Maar de meesten zitten niet om een lulpraatje met hem verlegen.

 

“Die heeft nummer zeventien’, zegt de gehandicapte vrouw luid lachend tegen haar begeleidster, als een zwaar opgemaakte dame, met een vers, parmantig permanentje haar nummertje trekt. “Die zal nog even geduld moeten hebben, hi, hi.”

Die mevrouw met nummer zeventien ziet gelijk wat voor vlees ze in de kuip heeft en vat de opmerking als een lolletje op. Ze gaat tegenover haar zitten.

‘Ja, ik heb nummer zeventien. Welk nummer heeft u eigenlijk?”

“Ikke … eh … ik heb nummer twee en ik ben lekker zo aan de beurt!”

“Zullen we van nummertje ruilen?”

“Neeeee, u denkt toch zeker niet dat ik gek ben?”

‘’Maar natuurlijk denk ik dat niet’’ en meewarig lachend vist ze een Privé uit de oudbakken leesportefeuille op het lectuurtafeltje naast haar.

 

Ik heb nummer één; ben nu aan de beurt. Het bloed spuit gretig de buisjes in. Ik moet me elke drie maanden laten prikken. Daaruit moet dan blijken of m’n nieren en mijn schildklier het nog wel goed doen.

zaterdag 3 februari 2024

DE KIP (op herhaling)

De kip.

Tom had wel trek in iets lekkers. Het eten in het vrouwenkamp was minder dan niet veel soeps …  een hapje rijst zou er wel bij hem ingaan..

De weg voerde door een stukje bush-bush langs de kazerne van de Japanse militairen. Achter de kazerne lag de kippenren, die grensde aan hun keuken. Ongetwijfeld smikkelden de Jappen volop van de kippen en hun eieren. Tom was de smaak daarvan bijna vergeten.

Hij stond een beetje te hangen tegen het kippengaas. Vingers en neus erdoorheen, gezicht en armen er tegenaan gedrukt. Hij kakelde wat om de kippen te lokken maar het enige wat gebeurde is dat ze geschrokken wegrenden. Ondertussen maakte hij alsmaar schoppende bewegingen op de grond. Stilstaan kon hij niet. Opeens merkte hij dat er door zijn geschop een gat ontstaan was  tussen het gaas en de grond. Een klein gat, dat wel, maar als hij zo nog even door zou schoppen kon er misschien wel een kippetje door naar buiten glippen. Kakelend en schoppend ging hij zo nog even door, tot de opening groot genoeg was. Jappen waren er in geen velden of wegen te bekennen.

Hij hoefde niet lang te wachten. De kip met de grootste vrijheidsdrang werd razendsnel gevangen. Hij trapte het gat weer dicht en holde met de nog hysterisch kakelende kip naar zijn moeder. Zijn duim en wijsvinger knelden zich steeds vaster om het kippennekje. Aangekomen bij het vrouwenkamp was het beestje doodstil.

Geschrokken maar ook blij reageerde zijn moeder op Tom’s vangst. Ze was wel bang voor de reactie van de Jappen. Blij was ze met het lekkers. “Begraaf de kip voorlopig maar even, misschien kan ik hem vanavond klaarmaken”.

Dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van de middag, stapten uit een grote stofwolk, veroorzaakt door de remmende legerjeep, drie kleine Japanse militairen.

Alle vrouwen en kinderen moesten zich verzamelen. De diefstal was ontdekt. De kip moest terug. De dader moest zich melden. Tom verschool zich achter moeders brede heupen. Nogmaals werd de dader bevolen zich bekend te maken. Tom trok aan moeders jurk en schopte in de grond.

Tante Lien, een nicht van Tom’s moeder,  werd door twee Jappen naar voren gesleurd. Jammerend en smekend, keek zij naar de groep vrouwen en kinderen. De diefstal moest bestraft worden. Deze vrouw of de werkelijke dief! Nog één kans kreeg de kippendief: ‘kom naar voren nu!’ Tom duwde zijn gezicht, de ogen stijf gesloten, in moeders rug …  knelde haar jurk in zijn samengebalde vuisten.

De straf werd meteen ten uitvoer gebracht. Een hartverscheurend gekrijs, een daverend mitrailleursalvo en dan, heel even, helemaal niks.

vrijdag 2 februari 2024

GEÏNTEGREERD? (op herhaling)

Aan de ene kant is ze hartstikke geïntegreerd. Ze praat plat Rotterdams en gaat bijna uitsluitend om met Nederlanders. Ze kiest zelf haar vriendjes. Anderzijds voelt ze zich als oudste dochter in het gezin verplicht om moeders taken over te nemen.

Ze belt haar chef: komt iets later op haar werk … iets … dat wordt twee en een halfuur. Minon is moe. Haar moeder is doodziek. Moet met spoed naar het ziekenhuis. Minon gaat mee met de ambulance. Ze heeft nu de zorg voor het hele gezin. Er zijn nog twee jongere zusjes, een klein broertje en haar vader natuurlijk. Naast haar 50-urige werkweek en haar studie economie aan de Erasmus-Universiteit zal ze nu ook moeten koken, afwassen en stofzuigen.

En….wat doet vader dan?

Niets … nou ja , niet niets natuurlijk, hij werkt hard.  Van ’s ochtends zes tot ’s avonds zes.

Verder … familie woont hier niet. Kennissen hebben ze ook niet.

Vader is hier al in 1970 gekomen.  Zeventien was hij toen. Kwam hier samen met een vriend … die is al weer een paar jaar dood.

Minon heeft zelf niet alléén Túrkse vrienden of vriendinnen. Van alles wat. Uithuwelijken??? Daar hoeven ze bij haar niet mee aan te komen. Zij kiest zelf haar huwelijkspartner wel!

Minon streelt over haar buikje, zichtbaar tussen het korte rose truitje en de laag op haar heupen hangende jeans. Ze is duidelijk trots op haar buikje. Haar chef heeft een grote dikke buik. Niet bepaald iets om trots op te zijn.

Iets lekkers slaat hij (en de anderen, ook veel te dikke dames en heren collega's) echter niet af. Minon is jarig. Daarom trakteert ze. Baklava. Een Turkse lekkernij: bestaat uit laagjes filodeeg, wat lijkt op bladerdeeg, gevuld met gemalen stukjes noot. Minon koos voor pistachenootjes. Aan plofbuiken denken ze nu maar even niet: smullen maar!