‘Ik zal wel zien,’ zei hij. ‘Maar ik betwijfel het. Je weet dat ik iets tegen brieven schrijven heb, tenzij er iets bepaalds te schrijven valt.’
‘Ja, lieverd, dat weet ik. Laat het dan maar’.
Ze reden verder over Queens boulevard, en toen ze het vlakke
moerasland naderden waarop Idlewild gebouwd is, werd de mist dichter en moest
de auto vaart minderen.
‘O, hemel,’ riep mevrouw Foster uit. ‘Nu haal ik het vast
niet meer. Hoe laat is het?’
‘Maak je toch niet zo druk,’ zei de oude man. ‘Het maakt
toch niets uit. Die vlucht gaat toch niet door. Ze gaan met dit weer de lucht
niet in. Ik begrijp niet eens waarom je de moeite genomen hebt om weg te gaan.’
Ze wist het niet zeker, maar het kwam haar voor dat zijn
stem ineens een andere klank had, en ze draaide zich om en keek hem aan. Het
was moeilijk om onder al dat haar enige verandering in zijn gelaatsuitdrukking
te bespeuren. Zijn mond was het belangrijkste. Ze wilde, zoals vroeger al zo
vaak had gewild, dat ze zijn mond goed kon zien. Uit zijn ogen viel nooit iets
af te lezen, behalve wanneer hij woedend was.
‘Maar als het toch nog mocht vertrekken,’ vervolgde hij,
‘dan ben ik het natuurlijk met je eens – dan haal je het niet. Waarom berust je
daar dan niet in?’
Ze wendde zich af en tuurde door het raampje naar de mist.
Die scheen nog steeds dichter te worden, en ze kon maar net de kant van de weg
en de berm erachter onderscheiden. Ze wist dat haar man nog naar haar zat te
kijken. Ze keek hem vluchtig aan, en ditmaal merkte ze met iets van afschuw op
dat hij strak zat te staren naar het plekje in de hoek van haar linkeroog, waar
ze het spiertje voelde kloppen.
‘Is het soms niet zo?’ vroeg hij.
‘Is wat soms niet zo?’
‘Dat je nu toch al te laat bent, als het nog mocht
vertrekken. We kunnen niet opschieten met dit noodweer.’
Verder zei hij geen woord meer tegen haar. De auto kroop
langzaam voort. De chauffeur had een gele lamp ontstoken, die de rand van de
weg bescheen, zodat hij in elk geval kon blijven rijden. Telkens doemden er koplampen
van tegenliggers op uit de mist, sommige wit en andere geel, en ze werden de
hele tijd gevolgd door één bijzonder fel licht vlak achter hen.
Plotseling stopte de chauffeur.
‘Daar heb je het al!’ riep de heer Foster uit. ‘We zitten
vast. Ik wist het wel.’
‘Nee, meneer,’ zei de chauffeur, terwijl hij zich omdraaide.
‘Het is gelukt. We zijn op het vliegveld.’
Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto
en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen
mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar
voren en sprak de man achter de balie aan.
‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat
u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.