maandag 20 juli 2015

JAKKEREN EN JAGEN

Zeker vijf minuten zat ik roerloos voor het café in de auto, mijn handen om het stuur geklemd. Helemaal toevàllig stond ik daar om half elf  ’s ochtends stil. Voor dat café. Ik was me rot geschrokken en pakte gelijk de eerste de beste afslag. Aan het einde van die afslag  begon de bewoonde wereld weer. Daar bij dat kleine Franse cafeetje. In Valence. Halverwege Lyon en Avignon.
 ‘Het was toch niet mijn schuld?’ dacht ik.
Ik vond eigenlijk van niet. Het was niet mijn idee om op die Franse tolwegen te gaan jakkeren en jagen. Ik reed juist heel rustig.

Ik moet wel toegeven: lekker zat ik niet in mijn vel. Mijn vrouw zei nog:
‘Jee, jongen volgens mij kan je beter met de trein gaan … hoe heet die trein ook al weer …
‘De Thallys bedoel je zeker, Carole?
‘Ja, Jee, die bedoel ik. Waarom heb je dat eigenlijk niet gedaan. Het is makkelijk, snel en comfortabel.’
Helaas was de Thallys al in mei he-le-maal uitverkocht en ik wou persé in juli terug naar Avignon. Terug naar de plek waar ik bijna doodgereden was. Door een automobiliste die nooit meer iets van zich heeft laten horen. Schande!

Ik erfde eind vorig jaar een vrij luxe Mazda Sedan van mijn ome Jan. Ik had er nog niet zo gek veel mee gereden. In de stad lukte het wel. Zelfs in de spits. Als ik maar niet opgejaagd werd.
Op de grote weg ging het op z’n zachtst gezegd: klote.  Ik had vooral moeite met flinke snelheid maken, om in te halen. Ik reed meestal niet harder dan 70 hooguit 80. Ja, d’r werd nogal eens getoeterd om me heen. Mijn bumper werd een geliefd kleefobject. Moest ik dan ook als een gek 120 of 130 gaan rijden? Nee toch zeker! Geen denken aan en: eerlijk is eerlijk, ik durfde het ook niet.

Toch moest en zou ik dit jaar weer naar Avignon gaan. Naar het theaterfestival.
Ik vertrok doelbewust om half elf ’s avonds, een tijdstip waarop de Nederlandse wegen zo langzamerhand leeggelopen waren. Dat bleek in eerste instantie een gouden greep. Hoewel het grote aantal vrachtauto’s me toch wel wat tegenviel. Ik had gehoopt, dat die chauffeurs ook lekker een tukkie zouden doen op dit tijdstip. Integendeel zelfs, ze waren niet alleen met veel maar ze dachten ook het rijk alleen te hebben. Als pure wegpiraten  gedroegen ze zich: met zijn drieën naast elkaar en veertig kilometer boven de snelheidslimiet. Een enkele automobilist waagde het ze in te halen: via de vluchtstrook.
Ik was met mijn bangelijke rijstijl ook in die nachtelijke uurtjes natuurlijk een hinderlijke spelbreker. Zeventig reed ik, heel soms tachtig.
Af en toe week ik maar even uit naar de vluchtstrook als ik het idee had dat zo’n trucker me niet gezien had ... het twee keer kort achterelkaar toeteren zal wel een soort bedankje geweest zijn van zo’n trucker … denk ik …
Benauwd kreeg ik het als ik een baantje op moest schuiven om een vrachtwagen de gelegenheid te geven in te voegen. Ik nam dan maar meteen gas terug zodat ik weer snel achter die truck kwam te hangen.

Een schoolbusje kwam me achterop gereden, zag ik ineens. Het busje ging hard … zeker honderdveertig ... ik vijfenzeventig.  Op het aller-, aller-, allerlaatste moment zag de chauffeur van het busje mij. Hij had vast zitten pitten! Gooide abrupt zijn stuur om, knalde tegen de vangrail en sloeg vijf- zesmaal over de kop. Bloedende, huilende kinderen klommen van boven uit het busje, dat op zijn kant lag. Ik ging gelijk van de weg af … de eerste de beste afslag … en toen zat ik hier zeker vijf minuten roerloos voor dat café, in mijn Mazda, mijn handen stijf om het stuur geklemd.

Aan zijn manier van doen te zien hebben ze een psychiater op me afgestuurd. Hij stapte mijn auto in. Kwam naast me zitten. Sloeg z’n arm om me heen en begon te praten. In het Frans. Dat verstond ik. Hij dacht dat ik wel erg geschrokken zou zijn ... toen dat busje met al die kinderen vlak voor mijn ogen crashte. Mijn handen zaten als vastgenageld aan het stuur. De rest van mijn lijf shakete onophoudelijk.
De psychiater zei, dat ze het allemaal hebben overleefd. Hier en daar een schrammetje. Ze zijn alweer onderweg naar hun vakantiebestemming: Spanje. De chauffeur zal zijn lesje wel geleerd hebben, die was er nog het ergst aan toe.

Zelf besloot ik niet meer verder te rijden. Nu pas besefte ik dat ik met mijn benepen rijgedrag een gevaar was op de weg. Ik zette mezelf en de Mazda terug op de autotrein naar Rotterdam.

De eerstvolgende keer ga ik gewoon met de Thallys naar Avignon.                                                                                                                                                                                           

zondag 19 juli 2015

HONDJE

Zijn drink- en voederbak stonden er nog. Zijn plaid in het halletje lag er ook nog. Met zijn haren, schilfers  en wat kruimels van zijn bot. Dat typische hondengeurtje hing d’r nog.
Toch hadden we hem al weer een paar weken geleden laten inslapen. Sita, onze hond. Hij kon niet meer. Hij zakte steeds door zijn achterpoten. Ik moest hem naar die boom bij ons voor de deur dragen, zodat ie daar kon poepen en piesen. Dat liet hij toe. Hij kon niet anders natuurlijk. Hij hield zijn poep of pies dan nog wel netjes op, tot we bij die boom waren … best lang nog .. en knap van hem hoor! Die stoere vlerk. Die geile rakker, die een ouwe, incontinente, hulpbehoevende reu was geworden. Wat hebben we een plezier gehad met dat beest!

Als de mensen vroegen wat voor hond het nou was, zeiden we altijd ‘een Gordon Setter’ maar dat was niet helemaal waar. Onze Sita was slanker, kleiner en had kortere poten dan een raszuivere Gordon Sette. Sita was eigenlijk een doodgewoon vuilnisbakkie, met het jachtinstinct van een originele jachthond, zoals bijvoorbeeld een Ierse Setter dat heeft. Die grote hond met die lange, rode haren.

Als we met Sita in het bos waren, lieten we hem lekker los. Dat mocht anno 1980 nog. Dan schoot hij als een drietrapsraket op argeloos grazende konijntjes af. Het is hem godzijdank nooit gelukt om zo’n onschuldig beestje te pakken te krijgen. Sita dolde die konijntjes alleen maar een beetje. Hij speelde het spelletje: ‘Rennen! Ik kom er aan!’. Tijdens zo’n konijnenachtervolging kon hij wel eens een paar keer over de kop slaan … hij rolde zo’n drie of vier keer door en zette het dan weer op een sjezen.
We waren hem soms zomaar een uur kwijt … echt he-le-maal kwijt … we maakten ons zo af en toe wel een beetje ongerust. Vooral toen we hem pas hadden. Wij hebben nooit naar hem hoeven te zoeken. Sita zocht ons ook nooit: hij vond ons gewoon altijd. Ineens stond hij dan weer voor onze neus. Hijgend met zijn bek wagenwijd open. Zijn lange, dunne, rode  tong, zijwaarts uit zijn bek wapperend … kwijlend ook.  Letterlijk stond hij voor onze neus. Want Sita had zo nu en dan een verrassing voor ons. Boven op zijn rug. Hij had, als een echte jachthond,  met zijn rug in paardendrollen, koeienvlaaien of stront van een andere hond, liggen rollen. Wáárin precies was meestal onduidelijk maar de stank was altijd verstikkend.
We móésten Sita dan wel verleiden het water in te gaan. Dat was een koud kunstje. Onze zonen gooiden stokken in de Kralingse Plas en daar stoof hij maar al te graag achteraan. Carole en ik stonden zowat te kotsen, maar de jongens  hadden er niks van om Sita zijn rug schoon te maken.  Ja, gewoon met hun blote handen. Sita vond het allemaal prima. Kwispelend en hijgend met zijn bek wijd open .. het leek wel of hij stond te lachen.
’t Was alleen niet zo fris voor de badgasten van het strandbadje. Maar die hadden waarschijnlijk niet eens in de gaten, wat zich hier afspeelde. Ik wist in ieder geval wèl gelijk weer, waarom ik niet zo graag in de Kralingse Plas ging zwemmen.

Vandaag heb ik al die spulletjes van Sita maar eens opgeruimd. Die plaid, zijn voeder- en drinkbak.
Een lekker geurtje gespoten in het halletje. Lavendel.

Boven de plek, waar hij altijd lag, heb ik een mooie grote actiefoto van hem opgehangen: Sita schiet uit de startblokken om de konijntjes de stuipen op het lijf te jagen!

zaterdag 18 juli 2015

VEEL GEZOPEN

Terwijl de politieman nog wat formulieren invult, mag ik even naar mijn vrouw bellen.
‘Hoi Carole, met mij, ik zit op het politiebureautje.’
‘Het lijkt wel of je  gezopen hebt,’ zei ze gelijk.
‘Ja, dat klopt ik heb een paar pilsjes op; misschien wel een paar te veel.’
‘Luhhul …. nee …. zonder gekheid, dat meen je toch niet hè?
‘Waarom denk je anders dat ik nu op het politiebureau zit, schatje?’
‘Ja, hou nou maar op met dat ‘schatje gedoe’ van je en kom onmiddellijk naar huis. Ik heb zo meteen een belangrijke vergadering. Huurdersvereniging weetje wel?
‘Nee!’
‘Wat nee?!’
‘Allebei ‘nee!’ Ik moet hier blijven, deze nacht en van een zogenaamd belangrijke vergadering van jou weet ik niks af. Zoek maar een andere oppas’
‘Wat?? Zijn ze daar gek geworden. Heb je soms iemand doodgereden of zo … vertel op wat is er gebeurd …’
‘Niks.’
‘Kom op man voor ‘niks’ houden ze je niet vast. Heb je soms weer een oud vrouwtje half dood gereden met je stomme dronken kop?’
‘Hou toch eens op, trut, ik was niet eens met de auto … ik fietste op het Zwaanshals … slingerde een beetje …, zoals ik wel vaker doe … alleen misschien nu vanwege dat druilerige weer, een beetje meer dan normaal.’
‘Maar je hebt mij helemaal niks gezegd van een receptie op je werk.’
‘Klopt.’
‘Nou, wat was er dan?’
‘Heb na het werk nog even in café Faas zitten naborrelen met Roos en Harrie.’
‘Godverdomme! Wèèr met die kut-Roos … daar moet je eens mee stoppen, jongen, weet je dat?! Weet je Jee: als je beter kan, moet je beter gaan, hoor … ik red me heus wel met de jongens …’
‘Carootje, Carootje, doe nou toch effe rustig, hé?!’
‘Hoeveel heb je nou weer gezopen?’
‘Hooguit zes pilsies.’
‘Dat zijn er dus tien, jou kennende. Die tien wijntjes voor dat kankerwijf heb je zeker ook betaald, klootzak, dat je er bent.’
‘Hooguit zes wijntjes heb ik betaald’
‘Dat zijn er dus tien, jou kennende … oeoeoeoeoe … wat ben je toch een vreselijke  zakkenwasser.’

‘Ik vond zelf, dat ik niet zo heel erg slingerde maar die gasten van de politie wilden per sé dat ik blies … 1,8 ….een veel te hoog promillage … en dat voor maar zes biertjes.’
‘Tien.’
‘Het waren er niet meer dan zes!’
‘Tien!’
‘Mijn fiets en ik moesten allebei mee naar het bureautje en daar zit ik nu. Meneer de politieagent vult formulieren in met allemaal gegevens over mij. Weet je Carole, meneer de agent is zo blij als een kleine jongen, dat hij mij kon oppakken … hoeft hij niet meer in die druilerige miseregen te surveilleren èhhhèn hij kan straks lekker die live voetbalwedstrijd Feijenoord – Galatasaray op tv gaan zitten kijken, hè meneer de agent? ……’
‘… hou nou maar op Jee … straks voelen ze zich daar beledigd en dan ben je nog  verder van huis. Je laat me trouwens wel weer lelijk in de steek met die stomme kop van je! Waar haal ik in nu Godsnaam nog een oppas vandaan. Het is tien voor acht en acht uur begint de vergadering.’
‘Waarom vraag je Evertje niet, schatje, dat ventje is toch te allen tijde bereid om alles voor je te doen en alles voor je te laten?!’
 ‘Evertje? ….. Oh, Eef bedoel je zeker? …… Goh wat een goed idee! Paardenlul dat je d’r bent!’

‘Ik moet nu echt ophangen schatje, want ze gaan me achter slot en grendel zetten. Morgenochtend word ik hopelijk weer vrijgelaten. Dag lieverd.’

vrijdag 17 juli 2015

ONGEVAL

Half juli 1997 gebeurde het. Het ongeluk, dat heel mijn leven in de war zou gooien. Mijn vrouw, Carole en ik waren vanuit het Oude Noorden In Rotterdam naar het Zuid - Franse  Avignon getogen voor het vermaarde theaterfestival.

Met fietstassen vol boodschappen, zojuist gescoord bij de supermarkt in Avignon, stak ik voorzichtig de drukke weg over. Van achter een rotspartijtje, onzichtbaar voor mij, kwam een Peugeot aangescheurd.
’Kijk uit!!’gilde Carole nog, die al bijna aan de overkant van de weg was. Er viel voor mij weinig meer uit te  kijken. Ik werd met mijn fiets, vol boodschappen in volle vaart geschept door die automobliste. Een meter of twintig verderop werd ik neergekwakt. Godzijdank vlak voor de stoeprand en niet erop.
Ik was een paar minuten buiten westen. Toen ik bijkwam werd mij van alle kanten bezworen om me niet te bewegen. Was ik ook helemaal niet van plan. Een dood vogeltje was ik. Kon he-le-maal niks. Schokte over mijn hele lijf. Stijf ingepakt werd ik naar het ziekenhuis in Avignon gebracht.
 Ik had een paar flinke wonden op mijn benen, mijn hoofd en mijn armen.  De ernstigste  letsels kwamen later pas aan het licht: twee gebroken ruggenwervels en een hersenschudding. Van dat laatste heb ik nooit zo veel last gehad. Geen hoofdpijn in ieder geval.
Na verloop van tijd viel het me op dat mijn eten me niet meer zo smaakte. Mijn reukvermogen was niet goed meer en ik proefde alleen nog de basissmaken: bitter, zuur en zout. Dat zijn smaken die je met je tong kunt proeven.
Andere, meer subtiele smaken (kaneel, kruidnagel, koriander) en geuren (kaas, deodorant, tandpasta) proefde  of rook ik niet. Anosmie heet dat en dat ontstaat doordat  een stukje reuk- en smaakslijmvlies, dat boven in de neus met kleine zenuwdraadjes vast zit aan de hersenen afscheurt bij een flinke hersenschudding. Gelukkig herstelt de tijd alle wonden … zo ook anosmie maar al met al heb ik toch zeker twee jaar niks lekkers kunnen proeven of ruiken.

Het allerergste was natuurlijk die wervelbreuk. Zou ik ooit nog wel behoorlijk kunnen lopen? Vroeg ik me vertwijfeld af. Om te beginnen moest ik drie maanden plat blijven liggen in een soort gipsmal.
Ze moesten me in het Hôpital Avignon na 10 dagen van obstipatie, ten gevolge van het gebrek aan beweging, een clisma geven om weer ruimte te maken voor nieuw, af te voeren voedsel. Afschuwelijke ervaring zo’n clisma. De Franse verpleegkundige stopte de loop van een soort waterkanon gevuld met water en zeepsop in mijn reet en bleef net zo lang schieten tot ik gescheten had. Onsmakelijk en pijnlijk.

Na twee maanden werd ik overgebracht van het ziekenhuis in Avignon naar Franciscus in Rotterdam. Binnen een maand lieten ze me daar al weer gaan. Mijn rug was genezen. Kreeg niet eens oefeningetjes mee. ‘Veel zwemmen.’ zeiden ze..

Op de lange duur gebeurden er toen dingetjes in mijn leven, die ik in eerste niet met het ongeval in verband bracht. Zo durfde ik plotseling niet meer op de grote weg auto te rijden: geen snelheid te maken, niet in te halen. Ik werd bang als ik werd ingehaald door vrachtwagens en als ik een heuveltje naderde … ik wist dan niets van de situatie achter die heuvel, dat maakte me angstig en onzeker. Ik durfde en durf  alleen nog maar in de stad auto te rijden.

Kort geleden vertelde een kennis, dat zijn vrouw van haar fiets gevallen was. Pats! Op haar hoofd. Ze ging zich daarna raar gedragen. Manisch, depressief. Haar psychiater stelde de diagnose voor haar: bipolair.

Kort na die hersenschudding in Avignon is bij mij ook de diagnose bipolair gesteld. Nooit aan gedacht dat die manisch depressieve stoornis, best eens getriggerd zou kunnen zijn door dat ongeval in Avignon.

In feite is het einde van mijn (Carole en mijn) 45-jarig huwelijk misschien ook wel aan dat ongeval te wijten. Maar ja …. dat zal wel weer typisch te ver gezocht wezen.

donderdag 16 juli 2015

FIETSEN

Mijn broer Tinus, heeft niet lang meer te leven. Tinus, de man met de verstandelijke handicap, die leeft op het niveau van iemand van anderhalf jaar. Zijn nieren doen het nauwelijks meer en hij heeft suikerziekte. Een nieuwe nier en nierdialyse kan hij geestelijk niet aan, dus leeft hij nu vooral op morfine om de pijn te stillen en het medicijn haldol om het delier ten gevolge van de morfine een beetje te onderdrukken.
Toen hij nog in Limburg woonde, ging ik, sinds de dood van mama, één keer per jaar naar hem toe. Sinds ik hem verhuisde van Echt (in Limburg) naar Middelharnis op Goeree-Overflakkee, ga ik één keer per maand naar hem toe. Nu, in deze laatste fase van zijn leven heb ik besloten elke wéék een keertje bij hem langs te gaan.

Rond een uur of elf kom ik aan bij zijn woning. Hij is dan diep in slaap. Een begeleidster vertelt me dat hij dezer dagen zowat 23 uur per dag slaapt. Geen wonder dan, dat hij het dan uitschreeuwt van de pijn, als hij zijn bed uit moet komen. Alles aan hem is dan natuurlijk verstijfd.

Hanna, een begeleidster, port Tinus, speciaal voor mij wakker. Het eerste wat hij zegt is:
‘Marco, Marco, Marco,’ dat is de naam van ons jongste broertje (44 jaar), een mongool … sorry, foutje!! … zo mag ik hem tegenwoordig niet meer noemen, hè? Marco heeft dus het syndroom van down.
Hij zegt niet; ‘Ha, broer, Jee maar Marco Marco Marco’. Een paar minuten later ziet Tinus dat ik er toch ook nog ben dan volgt: ‘ Broertje, broertje’.

Ik ben gaan fietsen van Rotterdam naar Middelharnis. Zestig kilometer. Ik ben kapot. Heb totaal geen gevoel meer in mijn lul. Ondanks het zeemleren kruis in mijn  fietsbroek en het zadel dat volgespoten is met gel.
‘Geef mij ook maar wat van die morfine om de pijn in mijn perineum te verdoven’ wil ik vragen aan Hanna maar daar ben ik uiteindelijk weer eens te schijterig voor.

Tinus ziet er echt niet meer uit. De eerste de beste halfdode heroïnejunk ziet er beter uit dan mijn broer. Hoewel ik stierf van de honger heb ik de helft van mijn brood (één met kaas en één met duo pénotti) aan Tinus opgevoerd. Ik vraag me af of ze hem daar nog wel wat te vreten geven. Zo gretig gaan die stukjes brood van mij naar binnen.
‘Je kan nog wel een half uurtje met hem gaan wandelen, hoor,’ zegt Hanna.
Als we wandelen zingen we altijd liedjes … kinderliedjes … andere kent hij niet … behalve ‘ik ben zo blij dat mijn neus van voren zit en niet opzij‘dan. Normaal brult hij al de kinderliedjes mee, die ik inzet maar nu houdt hij zijn kaken stijf op elkaar. Alleen bij ‘O sewiesewo sewiese walla susanna, sie so se wiese wo se wiese wies wies wies’, pruttelt hij even mee.
Na de wandeling ga ik weg, geef hem nog wel even een zoen op zijn jukbeen. Een hug is niet mogelijk, zoals hij daar zit in zijn rolstoel.

Ik fiets weer terug. Bij Hellevoetsluis begint mijn voorband godverdomme zachtjes leeg te lopen. Het is dan nog tien kilometer tot metrostation Spijkenisse Centrum. Tien kilometer. Tien kilometer en vier keer de band weer oppompen. Ik haal het metrostation godzijdank voor het spitsuur. Want er mogen in het spitsuur geen fietsen meer in de metro. Om half zes was ik thuis. Kapot. Ga douchen en een beetje slapen.

Gelukkig kookt Gabriëla vanavond. Ik had er geen fut meer voor gehad.

woensdag 15 juli 2015

VROEG WAKKER

Deze ochtend ben ik vroeg wakker. Tien voor zes. Ik heb dan bijna vijf en een half uur geslapen. Te weinig eigenlijk. Minimaal zes uur is oké. Maar ja, het is niet anders. Slapen kan ik niet afdwingen ….ja, met nòg meer pillen … maar dat wil ik niet.
Het komt me wel goed uit, die vroegte, want ik wil veel doen vandaag. Misschien wel te veel om in dit stukje te verhalen. Ik wil naar de sportschool,  naar m’n ex Carole, naar de RET, naar fysiotherapie, naar de bios, dit stukkie schrijven en eten maken.

Terwijl ik dit schrijf, schiet me te binnen dat ik nog wat uit de vriezer moet halen voor het avondeten. Dat ga ik nu dus maar even doen. Het wordt tomatencrème met erwten, gehakt en rijst. Lekker! Hoe ik dat weet? Gisteren at ik precies hetzelfde. Ik bewaarde de helft voor vandaag.

Ik vind de sportschool (F4F) tegenwoordig weer leuker, omdat er nu ook bij de mannen weer een sauna is. Het is wel geen ‘stoomsauna’ maar een ‘infrarode’. Heerlijk om al die pijnlijke plekjes aan mijn lijf met die warmte te verwennen. Met name mijn geteisterde heiligbeen, onderaan de ruggengraat. Sinds ik een hernieuwde poging waagde tot joggen speelt dat heiligbeen steeds meer op … bij het traplopen, bij het opstaan, omdraaien, gaan liggen, op m’n hurken zitten en … buigingen maken. Die infrarood warmte doet dan zo goed! Tijdelijk althans, want zodra ik  buiten ben in dat natte kouwe colère weer van ons, schiet het heiligbeen gelijk weer in zijn gebruikelijke pijnmodus.
Ook leuk bij F4F maar wel weer héél anders leuk is Thea. Ze zit naast me te ‘roeien op het droge’. We raken aan de praat. Ze heeft het enige Breiwinkeltje van Rotterdam. In het Oude Noorden, in de Benthuizerstraat. Het winkeltje is vlakbij de kruising met de Zaagmolenstraat. Je moet er eens gaan kijken!  Echt leuk.
Wol, katoen, breipennen en haaknaalden en ga zo maar door, ze verkoopt het allemaal plus de benodigde accessoires. Thea is nou negenenzestig en heeft nog steeds veel lol in d’r winkeltje. Haar omzet zou wel vele malen hoger kunnen zijn als ze zich op internet zou storten. Dat doet ze dus niet. Ze haat computers. Maar voor haar opvolger ligt daar een goudmijntje. Bij mijn weten is de spoeling in deze handel, ook op internet, erg dun. Voorlopig heeft zich nog geen koper aangediend  …  maar ze is ook niet echt fanatiek op zoek naar iemand die het stokje van haar wil overnemen.
Ze stopt nu wel met roeien en laat mij nog een paar minuutjes peddelen.

Na het sporten eerst even wat spulletjes terugbrengen naar mijn ex, Carole. Ik leende een mooie grote schaal van haar voor de bowl. In die schaal trakteerde ik mijn  verjaardagsgasten op bowl. Vrijwel iedereen genoot er van. Ik had een eenvoudig recept genomen. Stukjes verse perzik (kilo), twee potten kersen (zonder pit), anderhalve liter witte wijn, suiker, vanillesuiker, een fles champagne en een klein flesje kirsch. Heerlijk! Iedereen die er alleen maar een beetje van proefde ging al een beetje tipsy naar huis. Tot op heden heb ik godzijdank nog niemand over bekeuringen of ongevallen in het verkeer gehoord.

Carole is blij dat ik even bij haar langs kom, dan hoeft ze tenminste niet door dat rotweer heen om naar mijn tijdelijke verblijfplaats te fietsen. Ze heeft namelijk een handtekening van me nodig om het Ziggo-contract op haar naam te laten zetten. Door onze echtscheiding is dat nodig.
We drinken samen een bak koffie en het kibbelen begint alweer. Hoogste tijd om te vertrekken.  Voordat ik wegga zegt ze me nog dat het geld van de verkochte volkstuin nu binnen is ... na ruim vijftien jaar is definitief een einde gekomen aan de volkstuinperiode.

Nu ik vijfenzestig ben denk ik gratis te kunnen reizen in het Openbaar Vervoer van de RET maar dat valt vies tegen: ook dàt recht wordt, net als mijn pensioen en mijn AOW, drie maanden opgeschort. Sta ik ff voor lul voor dat RET-loket met mijn OV-chipkaart en dat aanvraagformulier ‘gratis reizen’in mijn handen:
‘Meneertje, over drie maandjens, om percies te zijn op durtien (durtien!!) oktober, magt ik u hiero bij mijn terugzien. Volgaarne,’ sprak een duidelijk minderbegaafde RET lokettist. Als ik me niet vergis had die sukkel er veel lol in om mij af te poeieren. Maar dat zal mijn wantrouwige aard wel zijn.


Niet alles past in dit stukje: de fysio niet en ook de bios niet. Morgen misschien. 

dinsdag 14 juli 2015

WERKWEEK

Op de laatste dag verras ik de groep met een door mijzelf bereide maaltijd. De jongens en meisjes maken onder leiding van mijn collegae Paulien en Fred een wandeling over de heide. De heide, die juist in deze periode zo fraai in bloei staat. Paulien, Fred en ook ik wel, kunnen ons al uren tevoren verkneukelen over de aanblik van die prachtige purper gekleurde heidevlakte. Aan de meeste van deze jongelui, allen pakweg tussen de zestien en negentienjaar, is dit niet besteed. Zij zijn vooral bezig elkaar te versieren, af te katten, de loef af te steken, de grond in te boren of af te zeiken.
Die purperen heide zal ik missen. Blij toe ben ik, dat ik dat gezeverzeik van die jongelui, vandaag niet hoef aan te horen. Met een smoesje (pijn aan mijn voet) druk ik me. Ik heb het stiekeme plannetje opgevat om voor dat zooitje ‘rot en verveliaas’ te gaan koken. Ik ga iets maken dat past bij het lekkere weer van vandaag: witlofsalade, een rauwkostschotel, heerlijk. Nog nooit heb ik iemand horen zeggen dat dat niet te vreten was.  Zo bij stukjes en beetjes zal ik het hele recept prijsgeven. Trouwens, één ding vind ik wel jammer: Regina is niet in mijn buurt. Zij is één van tamelijk volwassen dametjes van deze groep. Allemaal leerlingen van het vormingscentrum voor werkende jongeren In de Ruivenstraat in het Oude Noorden van Rotterdam. Ze zijn op werkweek in het groepsvakantieverblijf ‘de Lavendel’ … het is een afscheidsweekje. Regina is achttien en toont uitzonderlijk veel belangstelling voor de mannelijke leiding van de groep. Tot nu toe heb ik haar glansrijk kunnen weerstaan. Maar nu, in deze schreeuwende stilte, zou ik willen dat ze er was. Niet om het een of ander maar gewoon om me gezellig te helpen die maaltijd klaar te maken. Regina is een mooie, pittige tante met lang dik donkerrood haar en een brutaal sproetenbekkie. Ze heeft pronte borsten en een stevige kont. In de groep is ze een brutaaltje. Gaat het conflict nooit uit de weg. Zoals bijna alle roodharigen heeft ze een blanke huid. Haar fraaie slanke benen zijn dan ook spierwit … hoewel … alleen haar kuiten zijn nu een beetje door de zon verbrand.
Ik moet niet te lang zo blijven mijmeren over haar, want dan komt er niks terecht van die witlofsalade. Inkopen doen nu. Naar de dichtstbijzijnde super. Zal AH wel weer worden. We zijn met zijn veertienen dus ik moet veertien stronken witlof, veertien appelen en veertien bananen kopen. Verder heb ik een pak sinaasappelsap, een zak gezouten pinda’s en een zak rozijnen nodig. Verder veertien tartaartjes en veertien porties aan aardappelpuree met kaas. Toetjes daar doe ik met deze maaltijd niet aan want de maaltijd op zich is al zowat een fruitig toetje.

Kom ik bij Appie Hein, de super, staat daar Regina aan een filtersigaretje te lurken. Haar mascara is doorgelopen.
‘Ik loop de hele tijd stijf gearmd met Fredje,’ zegt Regina tegen mij.
Zegt Fred dat ze niet de hele tijd zo tegen hem op moest lopen rijen.
Regina geeft Fred dan een flinke zwieper, waardoor hij, tot grote hilariteit van de groep, omvalt.
‘Ophoepelen jij en meteen!!’ had Fred gezegd ‘ga maar terug naar ‘de Lavendel’, ik wil je hier niet meer zien. Dat gehang van jou kan ik nu effe niet hebben. Ik heb wel wat anders te doen.’

Ik geef haar een papieren zakdoekje om de mascara weg te poetsen. Als troost omhels ik haar even en dan gaan we samen de supermarkt in.
Gaat mijn wens toch nog in vervulling.
Ze gaat me helpen. Ik laat haar het leeuwendeel van het snijwerk  doen, Regina is in haar element. De stronken witlof, de appel, de bananen snijdt Regina in kleine stukjes. Doet ze goed. Ze fleurt helemaal op. Ik hussel het fruit ,de groente, de rozijnen door elkaar en giet er de sinaasappelsap overeen. De pinda’s moeten in kleine bakjes bij borden gezet worden. Voor het bakken van de tartaartjes is het nog veel te vroeg
.
Regina zegt dat ze een beetje moe is. Ze gaat even liggen. Heupwiegend beweegt ze zich naar de slaapzaal.
Ze heeft me te pakken.
Het is nu nog geen één uur. De groep wordt pas terug verwacht rond zes uur. Om vijf uur gaan Regina en ik, de tafels dekken. Om kwart voor zes of misschien nog beter als iedereen terug is, gaan we de puree maken en de tartaartjes bakken. Dat is toch zó gepiept en bovendien is dan de maaltijd op zijn lekkerst.


Belangstellend loop ik nog even naar de slaapzaal …. naar Regina … even vragen hoe het er mee is. Poedeltje naakt ligt ze op haar bed te bladeren in een Viva. Uitnodigend lachend komt haar brutale bekkie achter die Viva vandaan ….