maandag 6 augustus 2012

Kikker


Mijn volkstuin is een oase van groen en rust in het drukke Rotterdam. Toch stond ik er versteld van. Ik had die tuin nog maar net, dus het moet nu toch zeker tien jaar geleden zijn dat die kutkikker opeens voor mijn neus stond. Het liep al tegen de avond; het schemerde iets. Op kwaaie toon begon hij gelijk tegen mij aan te kwaken:
‘Je hebt nu godverdomme al vijftien kids van me afgemaakt, lul, met die grasmaaier van je, klootzak dat je er bent! En nou is het afgelopen! Zorg maar voor een plek waar wij  ons behoorlijk kunnen voorplanten, vriend, een plek waar mijn  kroost een beetje veilig en in alle rust kan opgroeien, een plek zoals we die hier altijd gewend zijn geweest.’
Hij keek me tijdens zijn kwaaie gekwaak zo dreigend aan, met die bolle uit zijn kop stekende oogballen; die dikke onderkin van hem ging zo snel op en neer dat ik er zowat kippenvel van kreeg.  
‘O jee, ik doe wat fout? Maar wat?’ vroeg ik me af. ‘Was ik nu in enen zo klein geworden? Of was die kikker werkelijk  zo groot?’ Hoe dan ook:  ik stond letterlijk oog in oog met die eisende reuzenkikvors.

‘Je bent gewaarschuwd, vriend,  want als je zo doorgaat, gaat je tuintje er aan. Ook je woonhuis weten we te vinden. Ik heb heel goede contacten in de weekdieren- en insectenwereld.’ Verder zei hij geen woord meer, die reuzenkikker. Hij deed twee sprongen achterwaarts, sprong op het dak van mijn tuinhuisje en verdween.
Misschien had het wel wat te maken met mijn vijver.  Het is een vijver met een bijzondere geschiedenis. Van oorsprong zeker al veertig jaar oud; gegraven door een van de vorige huurders van deze tuin. Na diens vertrek stond de tuin, van vierhonderd vierkante meter, bijna tien jaar te huur.

Twaalf jaar terug nam ik de zwaar verwaarloosde tuin over, totaal overwoekerd door het meest gevreesde onkruid onder de onkruiden: heermoes oftewel kattenstaart,  met een bouwvallig, compleet vermolmd tuinhuisje, het geraamte van een kas en, waar eens een fraaie vijver moet zijn geweest, zat nu gewoon een gat in de grond van acht meter lang, anderhalve meter breed en een  meter diep, met een beetje blubber op de bodem. Wat mij vooral heel erg boeide aan die tuin en daarom nam ik hem ook waren de acht grote mooie sterke en gezonde bomen die er op stonden!
Afgaande op de verhalen van de oudere tuinders hier op het complex, moet die vijver een juweeltje geweest zijn.  Zo een met tuinkabouters en een grote waterspuwende kikker. De vijver had twee tuinkabouters: de ene zat langs de kant te vissen en de andere stond met zijn poten in de blubber te pissen. Ik zag het al helemaal voor me: het was dus een originele kutvijver. Maar ja, ieder zijn smaak natuurlijk. Er zaten toen ook echte kikkers en  salamanders in en rondom die vijver. Nou, dat vond ik dan weer erg leuk om te horen.

Zo lag die vijver er de pakweg eerste twintig jaar dus bij. Toen ik 12 jaar geleden in die tuin begon,  was daar dus helemaal niks van al dat fraais te bespeuren. Het was alsof er een bom ontploft was.  Van alle hierboven genoemde vijvertruttigheid was geen spoor te bekennen. Zelfs het  12 volts pompje voor de fonteinkikker en  de bodembedekking waren ruw  weggesloopt. Naar alle waarschijnlijkheid door schijnheilige medetuinders. 
Die nu verder nutteloze kuil, benutte ik, door al het tuinafval er in te dumpen. Ik gooide er tuinaarde overheen en zaaide er het graszaad over voor het aldaar te oogsten gazonnetje. Zonnen op de sloop ….alleen het idee beviel me wel! Dat ging zo twee jaar goed, nou ja goed…. ik heb er in mij naïviteit veel slachtoffertjes gemaakt onder de kikkerpopulatie. Vooral dat heel klèìne grut was minder snel dan ik met mijn grasmaaier. Honderden kikkertjes in de vorm van kikkerdril,  kikkervisjes en kleuterkikkertjes heb ik zo vermalen. Ik liet de stoffelijke resten maar op de grasmat liggen want het  gazon  groeide als kool en kleurde een fraai soort donkergroen met al die kikkermest.
Tja, tot het moment dat die brutale rakker van een kikker verhaal kwam halen bij mij. Ze misten hun oude voortplantingsgebiedje en -rituelen natuurlijk en ze benutten elke oneffenheid in mijn gazonnetje en in de borders met de bekende rampzalige gevolgen. Wisten die kikkerpaartjes veel?!

Vandaag de dag heb ik dus weer een flinke vijver in mijn tuin met zo’n 8 kuub water.  Ik heb alles naar ‘grof vuil’ gebracht en pomp dat leeggekomen gat, met een 12 volts-pompje, vol met water uit de belendende singel. Onophoudelijk moet het pompje pompen want de vijver is nog steeds zo lek als een mandje sinds de bodembedekking is gesnaaid.  
Vissen zitten er niet in, tenminste ik heb er nog nooit een gezien en dat kan ook eigenlijk niet want daar staat het water soms veel te laag voor. Wel springen er de laatste jaren weer kikkertjes dartel in het rond, zien ik zo af en toe een salamandertje schichtig wegschieten onder het gebladerte en heeft zelfs een ietwat plomp eendenstel onze vijver en omgeving uitgezocht als broedplek. Leuk hoor al dat leven in deze tuin; leven dat stukje bij beetje weer helemaal aan het terugkomen is.

Van die grote kikker, heb ik godzijdank niks meer vernomen. Ik vond hem eigenlijk wel wat eng. Sinds de vijverrestauratie staat aan de noordrand van mijn vijver, een beeld van een grote grijnzende kikvors: een look-alike van die kwaaierik van destijds. Hij waakt daar nu over het welzijn van zijn grote familie, als ware hij een veiligheidsbeambte.  

dinsdag 31 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? (slot) 9. Pietje Fransen


Pietje Fransen was een van de gassies in mijn klas op de lagere school met wie ik een bijzondere band had. Hij kon absoluut niet leren. Was wel heel goed in sporten en hij had lef.
Van de tweede verdieping sprong hij uit het raam, toen de meester even weggeroepen was: hij zag zijn hondje namelijk alleen aan de overkant van de drukke weg staan.  Daar moest ie gelijk opaf, hè!
‘Kom vanmiddag wel weer terug!’ riep hij tegen ons en toen sprong hij.
Hard boeren en scheten laten in de klas. En als de meester daar wat van zei, antwoordde Pietje dat hij zo’n vreselijk pijn aan zijn buik had. Hij liet ze gewoon vliegen en hij stonk ook als ie geen scheet had gelaten…….. ik weet niet precies wat voor stank…..beetje zurig ……… ranzig ………. niemand wilde naast hem zitten of zijn jasje ophangen aan de jashaak op de gang vlak naast zijn Pietjes jas. Ik deed het meestal ook maar niet.  Dat hoefde ook niet persé van de meester.   
De meester hééft hem wel eens een keer naar huis gestuurd:
‘Je gaat je eerst maar eens lekker wassen, jongen, schone kleren aantrekken. Pas als je daarmee klaar bent wil ik je hier weer zien.’ Na drie weken was Pietje er weer….. in die zelfde kleren. Daarna heeft de meester het maar zo gelaten. 
Piet zong ook graag. Zou je niet verwachten en nog mooi ook. Het liefst zong hij vieze liedjes hè, tiet-en-kont, tiet-en-kont, tiet-en-kont-kont-kont enz op de melodie van de Radetzky-Mars van Johan Strauss; ook verzon hij ze zelf; over Elsje, een lelijk,  peenrood klasgenootje van ons zong hij op een zelf bedacht melodietje:
‘….en die Els, 
die is zo’n rare,
kromme benen, 
slappe tieten,
rooie haren…….’
iedereen lachen natuurlijk en ach, ach, die Elsje, 8 jaar pas, ach God, ze schaamde zich rot. Moest ie een tijdje voor straf op de gang staan van de meester en vanaf de gang ging hij ons in de klas aan het lachen staan maken door steeds met een andere gek gezicht voor het gangraam te springen.
Canons vond hij ook leuk met zingen: ‘vader Jacob’, ‘de uil zat in de olmen’ en ‘toemba, toemba’ een soort negerdansje. Een paar gassies uit onze klas vond daar helemaal niks aan en ging er gewoon doorheen zitten praten of gein trappen. Dan ging Piet naast de meester staan met zijn armen over elkaar; hij zei da niks maar het was dan wel gelijk rustig in de klas. Tja, Piet was me er eentje!
Hij presteerde het om twee keer achter elkaar te blijven zitten in de tweede klas van de lagere school. Dat vond hij zelf helemaal niet erg. Het leek wel of hij er lol in had.  Hij was, zeker toen hij voor de derde keer de tweede klas deed, veruit de sterkste, de grootste, de stomste natuurlijk  en zeker ook de drukste. Wat  was dat joch druk zeg, tsjonge, jonge, jonge. ADHD zouden we tegenwoordig gelijk zeggen en hem plat spuiten met Ritalin of zoiets.
Op een morgen,  we zaten met zijn allen in de klas te bidden op die katholieke school van ons: ‘katholieken’ …….. kattenzieken’ zo scholden anderen ons uit. Komt er een vent de klas in, een stille politieagent, zei de meester later. Meester en politie smoesden even met elkaar. Die stille is weer weg als de meester, lijkbleek inmiddels,  zegt, dat Pietje op zijn fietsie is platgereden door een vrachtwagen.
Een paar dagen later zaten we met de hele school in de kerk aan weerskanten van dat kleine witte kissie. Piet was dood; hij had die eerste drieëneenhalf jaar op school  veel lol gemaakt. Ik zal hem nooit vergeten met zijn bolle brutale stekelkop. Pietje Fransen was geen klose vriend; wel een toffe klasgenoot. Een keertje heeft hij Paultje de Jong flink in mekaar geslagen. Dat deed hij voor mij: Paultje noemde mij steeds ‘lelijke brillenjood’ en dat pikte Pietje niet, want ik was zijn vriend. Dan deelde Pietje gewoon een paar tikkies voor me uit. ik hoefde hem helemaal niks te vragen.
Het enige dat ik voor hem terug kon doen was repetities, dictees en allerhande huiswerk maken in Pietjes slonzige handschrift. Soms ging ik ook gewoon naast hem zitten of ik hing mijn jas naast of over zijn jasje (met allemaal vlooien!) op de haak. Dat heb ik ruim een half jaar zo gedaan en toen ineens was Pietje dood.

maandag 30 juli 2012

Vriendschap? Een illusie?: 8. Pascal



Met Pascal ben ik drie jaar terug al eens in Avignon geweest, voor het festival. Het is enerzijds een succes anderzijds viel het wat tegen. De voorstellingen die we in Avignon zien zijn ronduit enerverend maar er is toch iets wat een gevoel van oprechte vriendschap  in de weg staat. Het moet haast wel de houding van Pascal naar mij. Ik voel rivaliteit tussen ons, die wordt aangewakkerd door Pascal. Hij doet opschepperig over zijn kennis van het Frans. Hij laat me duidelijk voelen dat ik niet de illusie moet hebben dat ik kan tippen aan zijn niveau. Ik vind dat wel logisch; ik heb op school Frans gehad en verder spreek ik in mijn vakantie een paar weken per jaar Frans. Pascal daarentegen woont de eerste drie jaren van zijn leven in Frankrijk. Zijn moeder is Francaise. Hij spreekt vloeiend Frans. Natuurlijk begrijpt hij daardoor die Frans gesproken theaterstukken beter dan ik. Als hij wat aan me uitlegt over een bepaald stuk dat klinkt dat voor mij eerder hautain dan amicaal.Wat hem misschien tegen de borst stuit is dat ik meer weet van theater dan hij. Ik heb tenslotte de toneelschool gedaan. Hij weet bijvoorbeeld het begrip 'mise en scene' niet te onderscheiden van 'décor' en 'akoustiek' niet van 'choreografie'  maar dat geeft ook helemaal niks. Ik zal de laatste zijn die hem daarom gaat uitlachen. Ik leg hem die begrippen graag en geduldig uit. Geen probleem voor mij, Alleen heeft Pascal niet zo veel zin om naar me te luisteren. Hij zoekt naar min idee de rivaliteit op en eerlijk gezegd houd ik daar helemaal niet van.
Nog een voorbeeldje: ik raak op een van die schitterende zomerse dagen (28 graden en onbewolkt) in het zwembad van Avignon een prachtig badlaken en een paar badslippers kwijt. Bij elkaar had ik daar toch zo'n zestig francs voor betaald ….maar dat doet er verder niet toe. Waar het mij om gaat is dat Pascal mij, een paar dagen later, vlak voordat we weer ieder ons weegs zouden gaan, mij nog vrolijk inwrijft, dat ik in deze vakantie een badlaken en een paar badslippers ben verloren. 'Ik heb al mijn spulletjes gelukkig nog, schat.' Misschien grappig bedoeld. Ik zie de grap er niet van. Sorry, zo'n kinderachtige opmerkingen komt onze vriendschap nou niet bepaald ten goede. En ook waarom hij me opeens 'schat' noemt??

Ook moest Pascal nog kwijt dat ik geboft heb met hem als tolk Frans. Het zal best waar zijn. Maar de manier waarop hij dat brengt maakt van hem een 'paskwal.'.
Ik heb die drie weken echt genoten van het theater. Maar door zijn opschepperigheid met de Franse taal en die lullige opemerkingen over mijn verloren spullen knap ik echt op hem af. Onze vriendschap loopt door dat soort zijn gedrag een deukje op en het duurt bij mij een tijdje eer dat weer is uitgedeukt.


zondag 29 juli 2012

Vriendschap? Een Illusie? 7. Ouders

Het minirokje van Roel zijn moeder is zo hoog opgekropen, dat ik haar moddervette, spierwitte  bovenbenen uit haar witte slip zie steken. Ze denkt dat ik een flikker ben. Laat me niet lachen ... Ik krijg al een stijve als de woorden ‘kut’ en ‘nat’ te dicht bij elkaar staan in wat voor schrijfsel dan ook. Ik homo? Nooit een natte droom gehad waarin een man figureert ... nooit erotische fantasieën met sappige mannetjes.

Mijn moeder wil echter niet dat Roel en ik vrienden zijn, omdat hij een slechte invloed heeft op mij. Hij spijbelt, schrijft zelf zijn absentiebriefjes en zet daar 'zijn moeders handtekening' onder. Hij rookt (ja, ook wiet), stinkt naar bier en ... dat vindt mijn moeder geloof ik nog wel het ergste: hij neukt Bélinda, onze overbuurvrouw. Eerlijk gezegd, denk ik, dat mijn moeder (ze is dan halverwege de dertig en ziet er nog best leuk uit) een beetje jaloers is. Volgens mij is ze stiekem ook gecharmeerd van Roel ... of niet soms ma? ... ma? (‘O neen?? ... ho maar, ma! Sorry, sorry. Rustig! Rust maar weer lekker in vrede). Roel  is een ontzettend leuke vent om te zien met zijn lange zwarte glanzende haardos, stevig gebouwd. Breed; helemaal niet zwaarlijvig of zo maar een lekker stevig kneedbaar bovenlijf ... zo’n lijf waar veel mannen jaloers en legio vrouwen gek op zijn.
Maar goed, Roel vrijt echt met mijn mooie donkere buurvrouw van 30. Ik daarentegen trek me, liggend op mijn smalle eenpersoonsbedje, geregeld op haar af. In mijn dirty mind  misdraagt Belinda zich dusdanig dat ik binnen de twee minuten al weer zover ben ... mijn kwakkie is inmiddels keurig netjes verzwolgen door het tissue, dat ik van te voren zorgvuldig op  mijn buik  heb uitgespreid ... binnen gemiddeld 2 á 3 minuten lig ik dan alweer te knorren ... en Belinda??….. hoe kan ik dat nou weten?



zaterdag 28 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 6. Roel


6. Roel
Ja,  met Joost was ik erg goed bevriend. Hij was mijn beste vriend tot nu toe. Was, ja, .....want hij is al weer zo'n jaar of dertig dood. Hartstilstand. Godverdomme! Met Joost had ik allerlei zogenaamd geheime dingetjes. Veertien jaar waren we en we  spijbelden..... allebei en ook nog tegelijkertijd...zonder dat we het wisten van elkaar. Op een fraaie lentedag zagen we elkaar opeens bij de hoge duik in Zwembad-Zuid. De rest van onze klas zat bij Staatsinrichting peentjes te zweten. We vonden het allebei veelste mooi weer voor school. Dus zaten we in het zwembad, zwemmen, zonnen en dus die hoge duik...... Heerlijk daar. Los van elkaar. Op hetzelfde moment het zelfde idee. Te gek.
Behalve het spijbelen, deden we destijds ook de dames samen. Vaak namen we elkaars vriendinnetjes over….eerlijk gezegd nam ik vaker een door hem ‘afgelikte boterham’ over dan hij een van mij.  Leuk vonden we ook, dat onze piemels (wij noemden ze soms ‘onze knuppels’) bijna even groot waren. Die van hem was in slappe toestand  een ietsiepietsie langer. Die van mij was als ie stijf stond, drie millimeter groter. Wel was de mijne weer een heel klein beetje minder dik, dan de zijne. Dat dan weer wel. Nou ja. Dus.
O ja, we hebben eens een keertje bij mij thuis, ons sperma opgevangen in een koppie, als een eitje zonder dooier, in de koekenpan gebakken…… en ….. nog opgegeten ook. Beetje zout, beetje peper, beetje paprikapoeder erbij. Het gebakken sperma paste precies op een kwart stukkie van een KingCorn boterhammetje. Smaakte naar knoflook……wat kon kloppen, want we hadden de dag daarvoor een grote salamiworst bij Joost thuis uit de koelkast getrokken en soldaat gemaakt. Dus…..vandáár.... óók .....mijn beste vriend, want dat soort dingen, dat  smeedt toch een band hoor. 
  
De jaren met Joost Hoffet waren echt supertof. Alleen onze wederzijdse ouders wilden niet dat we met elkaar omgingen. Zijn ouders dachten dat ik een flikker was. Een bloedhekel hadden ze aan strontneukers (dat koosnaampje hadden de Hoffets uitgekozen voor voor 'homo’s'). Ze wilden ze ons het liefst zo ver mogelijk bij elkaar vandaan houden.
Als ze eens wisten......talloze malen heb ik, in mijn eenpersoonsbedje, mijn fantasie de vrije hand gegeven in soms adembenemende orgies met de dames Hoffet (mams inclusief haar drie fraaie dochters)……o, o, o,  wat waren we geil bezig.
Wat paps en mams Hoffet dus ook nooit geweten hebben, is dat ik als vijftienjarige (homo!!) met hun dertienjarige dochtertje Tosie lag te vrijen op haar slaapkamertje vlak boven hun woonkamer, alwaar paps, zachtjes de Radetzki-Mars fluitend ,zijn half zware Drummetjes zat te draaien en mams Hoffet, met een natte, zware Van Nelle in haar linker mondhoek, een cryptogram zat op te lossen:
‘Joost, Joohoooost, help me eens!?’ kreiste Ma bij voorkeur graag en geregeld door het huis, ‘Je bent toch zo goed in die puzzels?!
Zijn vriendin ligt deze maand  alweer met haar overhoop?  Heeft vier letters en derde letter is een ‘o’.’
‘Opoe!’ roept Joost vanuit de badkamer.
‘Goed zo jongen, komt precies goed uit. ’, schreeuwt ma Hoffet dan verheugd terug. Joost bewaakt dan , al tokkelend op zijn gitaartje,  mijn gevoos met Toos. Straks mag ik bewakertje spelen voor Joost en zijn zussie, wanneer hij zelf  bij haar naar binnen is geglipt; d’r kamer in bedoel ik dus. Tosie pijpt haar grote broer altijd zo liefdevol. Meermaals hoorde ik Joost verzuchten: 
‘Ze lijkt er wel pap van te lusten, die meid…..ik wou dat ze het allemaal zo aanpakten.’ 

woensdag 25 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 5. Arthur, Cees en Thom


5. Cees, Arthur en Thom en ik

Cees en Arthur waren echte vrienden van mij, echte vrienden, ja! Tot het moment van de diavertoning. Ik heb het al zo vaak verteld en heb er al zo veel over gesproken, geschreven en nog steeds heb ik er last van. Het gaat waarschijnlijk nooit meer over. De traumatische diavertoning…..een verhaal met een zeer hoog zielepieten-gehalte:
Tijdens die bewuste diavertoning, zat iktoevallig in de krachtige lichtbundel van de diaprojector.  En nu heeft mijn schedel de verrassende vorm van een rugbyball en telkens als er even geen dia werd vertoond, kwam mijn hoofd vijf keer vergoot op dat diascherm......dat was natuurlijk lachen geblazen dus om dat super ei van mij. Ze kwamen zowat niet meer bij, Art en Ceessie, die schattige vriendjes van mij.  
‘Kijk, daar op het diascherm……………. daar gaat zijn hoofd weer, hoor’……lachen….wat hadden ze een lol …… en ineens had ik er genoeg van………………… ik werd woedend …….stond op van mijn bankje, rende de klas, de school uit, naar huis toe. (Ik sloeg ze dus niet op hun muil, wat die twee klootzakken in feite verdienden……dat durfde ik toen nog niet). Helemaal overstuur…… … huilen, huilen, huilen dus………………….het kon niet op….mijn beste vrienden zaten me godverdomme belachelijk te maken in de klas.

Thuis gekomen stortte ik luid snikkend mijn hart uit bij mijn moeder.  Ze was het roerend met me eens, aaide me over mijn ‘bolletje’ en maakte, om me troosten, een lekkere plak ontbijtkoek voor me klaar, met dik boter. Ze wist dat ik dat zalig vond.
Ik was nog geen tien minuten thuis toen er hard aan de bel werd getrokken. Art en Ceessie, daar stonden ze voor de deur. Ik moest van de meester weer naar school komen, zeiden ze en even later:
 ‘Sorry hoor, Zef’ en ze gaven me een Mars ‘om het weer goed te maken’.  Ze zeiden ook nog dat ze nooit meer zo lullig zouden doen. Nou, volgens mij had onze onderwijzer, Meester Mens, ze ingeprent wat ze tegen me moesten zeggen en had hij ze een kwartje meegegeven voor die Mars.
Inmiddels was ik wel weer tot bedaren gekomen; schrokte die Mars op en wist zeker dat die Art en Ceessie nooit meer mijn allerbeste vrienden zouden zijn. Ik ben daarna toch nog wel een béétje met ze omgegaan maar sinds die diavertoning was het gewoon anders.

Thom
Later ging ik nog om met Thom (met een ‘h’ erin). Hij was dertien; ik elf.
Van zijn kant was ‘het vriendschapsgevoel’ groter dan van mij, zo voelde ik dat dan.  Hij kwam me zo vaak thuis  ophalen om buiten te spelen. Ik heb vaak tegen hem geroepen dat ik geen zin had, zelfs als ik me eigenlijk thuis de tering  zat te vervelen. Waarom?? Ik weet het nog steeds niet precies ….Thom was  meisjesachtig……daarom misschien………..hij hield niet van voetbal, eigenlijk helemaal niet van sporten, nou ja……….vissen deed ie wel graag, als je dat tenminste een sport kan noemen. Hij wilde vaak alleen maar praten, zitten, tv kijken (bij hem thuis), snoep vreten, naar de bioscoop en vooral ook wilde hij graag bij de buurtmeissies zijn en dan ging die aan mij vertellen hoe lekker het is om ze te zoenen:
’Vooral tongen is lekker joh’ zei die tegen mij.  ‘Moet je ook eens proberen, man.’
'Wat is dat nou weer ........'tongen'?' vroeg ik.....jahaaa, nou,  o, dat wilde die wel eens bij mij voordoen, hoe dat ging...... dat tongen en ineens was zijn hoofd heel dicht bij mijn hoofd..................hij duwde zijn lippen tegen de mijne en glipte met zijn tong tussen mijn lippen door mijn mond in..... gatver........nou niet alleen maar gatver, het interesseerde me ook verder helemaal geen reet................ik stond op en ging naar huis.
'Dag Thom,' zei ik ...............sinds dat tongen heb ik hem nooit meer gezien.

(wordt vervolgd)

maandag 23 juli 2012

Vriendschap? een Illusie? 4: Brian, JanJaap en de vriendelijke negers.






Brian, JanJaap en de vriendelijke negers.
Ja, JanJaap van der Wal, die cabaretier bedoel ik, praat wel het meest verstaanbare neder-hazenlips maar die heeft bij mijn weten nooit gehonkbald. JanJaap praat veel duidelijker dan Brian, die hazenlipt met een Anglo-Amerikaanse tongval. Neem de proef maar eens op de som en probeer, bijvoorbeeld met een goede vriend of vriendin,  beide talen eens uit op zijn H-lips. Eén tip: bij het H-lips gaan alle woordjes door de neus, hè. Grappig, leerzaam en toch nog  leuk ook!
JanJaap spreekt niet alleen veel duidelijker hij is ook een veel grappiger mens. Zo jong en dan al zo wereldberoemd in Nederland. Hij is hooguit 34 jaar en dan al zeker net zo leuk als Theo Maassen, Hans Teeuwen, Freek de Jonge en Toon Hermans. Tsja  en dan is hij is ook nog eens geëngageerd met de Derde Wereld….nou…..hé…….ga daar maar eens aan staan. Een topper die jongen.

Brian daarentegen was een bijzonder vervelend mannetje. Alleen omdat hij  toevallig alle denkbare honkbalspullen in zijn bezit had, vond hij het de normaalste zaak van de wereld dat iedereen op honkbalgebied naar zijn pijpen danste. Kreeg hij zijn zin niet dan pakte hij al zijn spulletjes bij elkaar en ging huilend (jawel!) en stampvoetend naar huis. Tientallen malen heb ik dat ventje  zo naar huis zien stampen. Maar meestal deden we gewoon wat hij wou, omdat we dan met die goeie honkbalmaterialen van hem (van zijn vader eigenlijk) verder konden spelen. Brian's onvergetelijke woorden probeer het ook eens op zijn H-lips met Amerikaanse tongval:
'Als ik niet mag pitchen, doe ik niet meer mee........ga ik gewoon naar huis......... neem al mijn spullen mee!'
Sportief gezien is het toch nog redelijk goed met Brian gekomen. Hij speelde enige jaren in het eerste team van de honkbalclub Sparta en zelfs is hij een enkele maal uitgekomen voor het Nederlands honkbal negental.
Maatschappelijk gezien is het hem tot voor kort ook voor de wind gegaan.  Hij was jarenlang dè postbode in de Rotterdamse wijk  Spangen. Die popi-postbode kende iedereen en alle wijkbewoners kende hem maar (vreemd genoeg) niet als bekende Nederlandse honkballer.
Tot voor kort ging het hem voor de wind …..schreef ik, want het valt eenvoudig te raden waar onze Brian nú voornamelijk zit: thuis bij al zijn verzamelde honkbalsspulletjes en dat dankt hij dan weer aam de privatiseringswoede van de Nederlandse overheid, die geen enkele mededogen kende voor de al wat oudere postbode in vaste dienst. Allemaal kregen ze de zak. Maar daarover een ander keertje wellicht meer.

Antilliaanse negers.
Wij, kwajongens van de Van Lennepstraat in Spangen hadden er van de ene op de andere dag  zomaar een stel  reusachtige, vriendelijke speelkameraden bij.  Negers waren het. Uit de Nederlandse Antillen. Vrienden zou te veel gezegd zijn. Honkbalmaatjes past beter. Ze hadden met Brian de Haas gemeen dat ze zowel onverstaanbaar waren als dol op honkballen. Dat ze onverstaanbaar waren voor ons  kwam omdat ze papiamento spraken. Ze kwamen van de Nederlandse Antilliaanse. Van welke Antil weet ik niet meer. In het begin van de zestiger jaren (vorige eeuw, hè!) kwam een aantal heel goede Antilliaanse honkballers naar Nederland, waaronder zij. Ze zullen best wel (zwart) betaald hebben gekregen van hun club maar veel zal het ook weer niet geweest zijn want ze kwamen altijd met tram lijn 10 naar de training.  God, wat hebben wij een plezier beleefd met de tophonkballers: Hamilton Richardson, Simon Arindell en Hudson John. Op weg naar het trainingsveld van Sparta in Spangen, vlak bij mij om de hoek, gingen ze met ons op straat zomaar een partijtje putjeshonkbal spelen. (De rioolputten waren dan de honken). Echt te gek! Ze gaven ons echt het idee dat wij, die pestapies van de van Lennepstraat,  wereldhonkballers waren. Vergelijk het maar gerust met  Wesley Sneyder en Robin van Persie, die op weg naar hun training, elke dag even een uurtje gaan lopen tvoetballen met  wat straatschoffies van een jaar of tien, zoals wij. Onvergetelijk hoor!
Dat die  Antillianen enkele jaren later BN'ers zouden zijn, konden we toen nog niet bevroeden.

(wordt vervolgd)