Een dagje er op uit met de trein. Niet te ver. Naar Delft Campus. Geen retour. Terug wàndel ik naar Rotterdam Beurs. Er valt weinig over te vertellen. Ik had de trein van tien uur op station Alexander. Moest overstappen op Centraal en was om half elf in Delft Campus.
In het eerste kwartier was ‘t erg druk. Hinderlijk. Maar
eenmaal buiten Delft, in Abtswoude, was het heel rustig. Nu eens kwam een
fietser me tegemoet, dan ging er weer een me voorbij. Veel weilanden. Lege
weilanden. Voorheen huppelden daar koeien. Dáár greep het gras nu zijn kans om
groot te groeien. Toch móésten er koeien in de buurt zijn. Bij een boerderij
werd karnemelk, melk en boter te koop aangeboden. Slechts op één weiland, iets meer naar het westen
graasden tientallen schapen.
Net buiten Abtswoude ontwaarde ik op enige meters afstand een
fazant. Een vrij zeldzame vogel in deze contreien. Met name het mannetje heeft
een bijzonder fraaie bruin-rood-groene verentooi. Het dier deed me gelijk denken
aan een heerlijke maaltijd, die ik ooit
eens met de kerst gemaakt heb. Ik overtrof mezelf. Fazant met zuurkool,
heerlijk.
Om half twee at ik mijn twaalf-uurtje. Ik zat op een bank
bij een speeltuin. Ik at, dronk en keek
naar de spelende kinderen. Hun ouders bekeken mij argwanend.
Onwillekeurig werd het een meditatieve wandeling. Ik wàs
lopen. Langs struiken, slootjes, bomen, gras en vogels. Te midden daarvan telde
ik mijn ademhaling, van één tot tien. Adem in door mijn neus. Adem uit
door mijn mond.
Er kwamen dan momenten voorbij, dat ik bijkans zweefde. De
zwaartekracht liet mij ietsjes vieren. Bij vlagen was ik ook van gedachten vrij.
Mijn mind duwde me als vanzelf naar Rotterdam-Beurs. Één onsmakelijk beeld
keerde tijdens het meditatief lopen
herhaaldelijk terug. Het beeld van mijzelf, zittend op mijn knieën, brakend
voor de wc-pot. Ik had op de Pannenkoekboot twee veel te dikke pannenkoeken
verorberd. Mijn ogen waren groter dan mijn maag geweest.
Ik liep weer normaal, zal ik maar zeggen. Ik herkende de Schiedamse wijk Spaland. Thea,
een oude vriendin van me, woonde daar. Nu
nog steeds. Brutaalweg belde ik bij haar aan. Ze was thuis. Ontving me heel
hartelijk. We dronken Earl Grey thee. Of ik er een stukje pannenkoek bij
lustte. Neen, Thea doe maar niet. Ze leek gelukkig. Heeft twee kleindochters.
‘Nou dan ga ik maar weer’. Hugh hugh. ’Doe Theo de groeten’.
Nog twee uur is het lopen naar Beurs.