Er wordt gebeld. Er staat een uitgemergelde, ongeschoren man met een scharminkeltje aan zijn hand voor de deur.
‘Ja?!’ blaf ik.
Dit is toch nummer 202?
‘En?’
‘Wij komen voor dit huis. Dit huis is namelijk te groot voor
jou. Je woont hier alleen. Daarom. Wij zijn met z’n vieren.
Maar daar heb ik nog niks over ….
‘Mijn zoon Ezra, mijn vader die onderweg is uit Duitsland en
mijn vrouw Tirza die hier elk moment aan kan bellen. Kom Ezra ….
Ik sta dat jochie nog in de weg in de deuropening maar ….
’Ga eens even een stukje opzij, … kom Ezra, ga maar op die
bank zitten, daar ja. Heb je misschien
wat te eten voor m’n zoon? Een chippie of zo? Hij is uitgehongerd.
Ik heb wel bastognekoeken maar hoe komt u er bij dat …
O, ik zie het al, je woonkamer grenst aan het balkon en ah … daar hebben we de douche … daar gaan we zo even staan spetteren, hè Ezra? Daar zijn we wel aan toe. We zijn anderhalve dag aan het lopen, dat gaat je niet in je kouwe kleren zitten!?
O, mijn naam is Yusuf. Tirza, mijn vrouw en de moeder van hem,
zal nu wel gauw komen.
Gebeurt dit nu echt of sta ik ….
Ik ben helemaal kapot man! Ga alvast wat eten voor ons viertjes
maken, ook voor m’n pa. We sterven van de honger. Straks als Tirza er is en we gegeten hebben ben ik helemaal het
mannetje. Ezra zal bijtrekken. Dat
garandeer ik je. Het is allemaal hartstikke goed geregeld hier, toch? We hebben alle steun. Jij bent niet als enige de dupe, hoor. Na het douchen zal ik
een briefje maken met wat we nog nodig hebben. Kan je die voor ons gaan kopen.’
‘Hier had ik toch
al lang iets op tv …’
Maak je niet druk man! Je weet waar je bedje gespreid staat. Wat wil je nog meer? Hier in huis gaan we fijn jouw spulletjes gebruiken. Weet je, we hebben zelf niks, nop..
Als hier mensen voor jou aanbellen,
sturen we ze door naar die sporthal.
‘Jahaa, beste man, neem straks je warme kleren mee naar de
sporthal, want het is buiten kouder dan op straat, lachte hij vals.
Ik weet het niet hoor, maar volgens mij ….