Het is een heel goed plan: de zee opzoeken, de frisse lucht. Fijn wandelen bij een zeebriesje. In mijn Betondorp is het niet uit te houden. In mijn appartement is het nu nog 32 graden.
Eerst nog naar de sportschool. Er zijn heel weing liefhebbers.
Een stuk of zes in de vrije oefenruimte. Daar lukt het ze ook niet om een
redelijke temperatuur vast te houden. Ik moet meer drinken dan normaal. In de
groepstrainingsruimte blijft de temperatuur prima. Toch sporten maar 10 mensen
mee. Normaal zeker twintig. Als je daar klaar bent met de training, knal je als
het ware tegen een muur van warmte aan.
Om te drinken neem ik een flesje spa rood en een
halve liter citroensiroop mee, gemaakt met siroop van Teisseire .. die is echt verrukkelijk.
Meteen, met de allereerste stap al, is het volop genieten op het strand. Wat een weldadige windje. Een briesje dat de zon hier aangenaam doet zijn. Hier vlakbij zee kan ik opeens mijn pas versnellen. De zee lokt. Halverwege het strand ligt een betonnen bankje. Daar doe ik mijn kousen en schoenen uit en loop smachtend naar verkoeling naar de branding, naar het pootje baden in het koele zeewater. Ik liep daar voor mijn gevoel alleen te genieten. Hoorde alleen geluiden. Het ruisen der golven. Die krijsende teringmeeuwen. Spelende kinderen. Hier op het strand spelen ze weer wel. Thuis op straat nooit.
Helemaal opgefrist keer ik terug naar huis. In de metro raak
ik aan de praat met een aardige Koerdische vrouw. Van een jaar of zestig. Ze
woont in Schiedam, mijn geboorteplaats. Ze heeft net ook genoten op het strand.
We zijn allebei alleenstaand.
‘Ik ben opa’, verklap ik en steek twee vingers op.
‘Ik ook’, zegt ze: ‘Eén’.
Haar Nederlands is niet slecht. Maar ook nog niet heel goed.