Het is een stuk rustiger
geworden. Niet alleen in de atmosfeer. Het is nog wel wat donkerder dan normaal
op dit uur van de dag. De wind is gaan liggen. De hoosbuien zijn overgegaan in
een grove motregen, die elk moment kan ophouden. Heel in de verte wordt al weer
een reepje onbewolkte lucht zichtbaar.
Hier in huis is de rust
ook weergekeerd. Pyke, de hond, staat te
piepen voor de deur. Hij moet er hoognodig uit. Onze kinderen zitten dizzy op
de gekantelde driezitsbank en Jako eet enigszins verdwaasd zijn kattenbrokjes,
die niet in maar naast zijn bakje liggen. Ikzelf lig half groggy in de keuken met mijn achterhoofd tegen de
ingedeukte koelkastdeur. Hoe ik daar precies gekomen ben? Geen flauw idee!
Vanmorgen was er nog geen
vuiltje aan de lucht. Het was zondagochtend half twaalf en iedereen was, zoals gewoonlijk
om die tijd, uitgeslapen. Pyke, de hond, was wat onrustig, omdat hij, zo dacht
ik, hoognodig uitgelaten moest worden. Maar ook nadat hij zijn poepje en plasje
had gedaan, bleef hij rusteloos grommend en af en toe zelfs blaffend rondjes
rennen door het huis. Pyke gooide van
alles onderste boven. Toen ik hem bij zijn halsband pakte om hem tot kalmte te
manen, liet hij me zelfs even zijn tanden zien door zijn bovenlip op te trekken.
Dat had hij nog nooit tegen mij gedaan.
In de slaapkamer van onze
oudste, was het, zo te horen, kermis. Onze kinderen hadden elkaar daar
blijkbaar opgezocht. Er werd hard gelachen, misschien was dat wel om het gedreun
dat ik boven mijn hoofd hoorde. Het leek wel alsof daar een vrolijke olifant
aan het dansen was. Dat is natuurlijk maar een raar idee, dus ging ik voor de
zekerheid maar even om een hoekje kijken. Het nieuwste lawaai-spelletje was:
hoog van het bed opspringen en zo hard mogelijk op de grond neerkomen. Ze
hadden ieder een paar van pappa’s werkschoenen aangetrokken. Ik zei hen, dat ik
beneden behoorlijk veel last had van dat springen. Godzijdank hielden ze snel
op met dat lawaaierige gespring alleen … ze gingen naadloos over op het volgende
spelletje: ongeluks-tikkertje. Hup! Naar beneden door de woonkamer heen racen. Al
het meubilair dat Pyke had laten staan donderden ze om en maar lachen en maar
gillen en maar tikken. Raar spel trouwens dat ongeluks-tikkertje. Als je hem
niet bent, dan is er niks aan de hand. Maar … dan wordt je opeens door degene ‘die hem is’, de tikker
dus, tegen je kuit getikt. Dan ben je hem. Dan ben jij ineens de tikker. Dan
moet je een ander proberen te tikken, met één hand op je kuit. Dat is toch
godsonmogelijk. Maar onze kinderen deden dat spel wel en hadden het grootste
plezier. Ik kan hier moeilijk óók weer over gaan zeuren … zo langzamerhand werd
het overigens wel een aardig zooitje in huis.
Het werd alsmaar donkerder
en het begon steeds harder te waaien. De hond en de kinderen waren, op zijn
zachtst gezegd ‘uit hun doen’. Nu begon Jako onze kater óók nog eens kuren te
vertonen. Hij sprong op de vensterbank.
Gooide daarbij 2 planten op de grond. Ging staan en probeerde verwoed aan de
ruit zijn nagels te scherpen. Tegen de andere kant van de ruit kletterde de regen. Als door een wesp
gestoken sprong Jako van de vensterbank, rende door de kamer en krabde en
passant door de hele kamer stukken behang aan flarden.
Het laatste wat ik me van
vanmorgen kan herinneren is ‘de dreun’. De dreun van de vrachtwagen. Althans daar
leek het op, alsof er een vrachtwagen tegen ons huis aan denderde maar het was
natuurlijk die wind … die windhoos. Alles en iedereen in en om ons huis werd omvergekegeld.